Afdrukken

INHOUD



1. De korte titel
Deze korte titel functioneert als kopje voor de rest van de beschrijving. Hij bestaat uit de auteursnaam in standaardvorm, gevolgd door een dubbele punt. Vervolgens de titel, die gecursiveerd is en afgesloten wordt met een punt. Lange titels zijn ingekort en het hoofdlettergebruik aan de moderne spelling aangepast. De ondertitel wordt van de hoofdtitel gescheiden door een komma, waarna een hoofdletter volgt. Hierna komt de plaats van uitgave in moderne vorm met een dubbele punt. Dan de uitgever/boekverkoper in de vorm zoals die in de Thesaurus voorkomt met een komma. En tot slot het jaar van uitgave afgesloten met een punt. Wanneer er geen jaar van uitgave op de titelpagina vermeld is, heb ik die aangevuld tussen rechte haken, of vervangen door de aanduiding "z.j.".

2.a Transcriptie van de dektitel
De dektitel is de overkoepelende titelpagina van een boek dat meer dan één tekst met een eigen titelpagina bevat.

2.b Transcriptie van de titelpagina('s)

2.c Transcriptie van de gegraveerde titelpagina of titelprent
Hoewel deze elementen niet noodzakelijk zijn als er afbeeldingen van de betreffende pagina's worden gegeven, heb ik ze toch altijd gemaakt, omdat ik niet van tevoren wist of ik de foto's kon krijgen. Vaak moest ik er ook lang op wachten. Een belangrijker reden om hier toch de regels voor die transcriptie uiteen te zetten, is gelegen in het feit dat deze regels ook zijn gebruikt bij de beschrijving van het fonds van Van den Bergh en de checklist van het werk van Ulaeus. Het zou te kostbaar worden om ook hier afbeeldingen te geven.
Allereerst wordt met behulp van de katernsignatuur de pagina aangeduid waar de gegevens worden gevonden.
In tegenstelling tot de gevestigde praktijk, transcribeer ik alle kapitalen als kapitaal en alle onderkastletters als onderkastletters, ongeacht hun relatieve grootte. Dit is verreweg de simpelste manier; men hoeft nooit het hoofd te breken over het al of niet reduceren van een letter. Reductie tot een korte titel kan dan altijd nog.
Het onderscheid in lettertype wordt niet weergegeven en Gotische interpunctie wordt in Romeinse omgezet. Ligaturen worden opgelost.
Het regeleinde wordt aangegeven met een enkele rechte streep en het einde van de pagina met een dubbele rechte streep.
Alle eigenschappen die niet tot de tekst behoren worden tussen rechte haken omschreven.
Bij pagina's in meer dan één kleur wordt eerst tussen rechte haken aangegeven hoe de afwijkende kleur gemerkt is. B.v. [in zwart en rood], waarna al het rood op deze manier onderstreept wordt.
Van de gegraveerde titelpagina of titelprent geef ik alleen de tekst weer, met ­ indien bekend ­ de naam van de ontwerper en/of graveur tussen rechte haken. De gegraveerde titelpagina onderscheidt zich van de titelprent, doordat deze wel de boekverkoper vermeldt.
Wanneer er geen titelpagina is, maar het werk wel compleet is, wordt de titelkop, of het eerste gedeelte van de tekst getranscribeerd.

3. Het colofon
Voor de transcriptie van het colofon geldt hetzelfde als voor de titelpagina's. In deze bibliografie komt echter nergens een colofon voor.

4. De opbouwformule
Bij de opbouwformule geef ik eerst het bibliografisch formaat met een dubbele punt. Daarna geef ik de reeks katernen met het aantal bladen als exponent. De opbouw is die van het ideal copy; incidentele afwijkingen in exemplaren vindt men aldaar vermeld. Van een regelmatige reeks katernen wordt alleen het eerste en het laatste genoemd, verbonden door een streepje. Een reeks is regelmatig wanneer de katernen regelmatig opklimmend alfabetisch gesigneerd zijn (het alfabet zonder de letters J, U, W), en bovendien alle evenveel bladen hebben. Bij een dubbel alfabet wordt de signatuur letterlijk overgenomen. Komt een exact gelijke signatuurreeks tweemaal voor, dan krijgt die reeks een rangnummer als exponent vóór de signatuur; dus: A­Z8, Aa­Zz8, 2A­L8. Tussen de onderdelen van de formule staat een komma.
Ontbrekende bladen, verbeterbladen en toegevoegde bladen worden direct na het katern waarin zij voorkomen tussen ronde haken aangegeven. Bij ontbreken gebeurt dat met een min­teken: b.v. A­C4, D4(­ D2), E­P4. Bij verbeterbladen is dit een ±-teken: b.v. D4(±D3) betekent dat het oorspronkelijke D3 blad is vervangen. Toegevoegde bladen worden aangegeven door een plus­teken na de aanduiding van het blad waarop ze volgen: b.v. F4(F2+#) betekent dat er een ongesigneerd blad volgt op blad F2 van het overigens regelmatige F­ katern.
Niet­alfabetische tekens uit het voorwerk worden exact zo overgenomen. Niet gesigneerde bladen of katernen in het voorwerk geef ik weer met het teken @ ter vervanging van het conventionele Griekse teken pi. Niet gesigneerde bladen op een andere plaats in de reeks worden aangegeven met het teken #, waarvoor normaal de Griekse chi wordt gebruikt.12 Wanneer een dergelijk teken meerdere keren gebruikt moet worden, krijgt het een rangnummer, conform aan de normale signaturen.
De signatuurreeks wordt afgesloten met een punt.
Op een nieuwe regel vindt men vervolgens tussen rechte haken de formule die aangeeft welke bladen van de katernen werkelijk een signatuur dragen. Achter een dollarteken staat het modale aantal gesigneerde bladen per katern, waarna tussen ronde haken alle afwijkingen worden opgesomd, gescheiden door een komma. Derhalve betekent [$5 (­*1, ­*2, +N6, ­O5)], dat van alle katernen de eerste vijf bladen gesigneerd zijn, met als uitzondering de bladen *1, *2 en O5, die geen signatuur dragen, en het blad N6, dat tegen de regel in wèl gesigneerd is. De afwijkingen worden, i.t.t. het gebruik, gegeven in de volgorde waarin ze in de katernreeks voorkomen. Dit doe ik, omdat het veel gemakkelijker is bij het collationeren. Op een nieuwe regel staan vervolgens alle pagina's genoemd die een foutieve signatuur dragen. Ze zijn voorzien van het teken ±, wanneer het blad zowel foutief als correct gesigneerd voorkomt. Deze afwijkingen zijn voor de overzichtelijkheid in kolommen geplaatst.

5. De paginering of foliëring
Hier wordt eerst het aantal bladen gegeven, gevolgd door een komma, de soortaanduiding van de nummering, en het teken =. Hoewel het aantal bladen eigenlijk een onderdeel is dat bij de opbouw van het boek behoort, vermeld ik dit hier, ter controle op de cijferreeks. Van de pagina's of folia die niet genummerd zijn geef ik het aantal tussen rechte haken, behalve wanneer zij in een regelmatig oplopende reeks thuis horen. In dit laatste geval wordt de reeks aangevuld. De aanvullingen zijn herkenbaar aan de cursivering. Van regelmatig oplopende reeksen wordt alleen het eerste en het laatste nummer genoemd, ook als de reeks incidenteel gestoord wordt door een foutief nummer. Zo betekent "108 bladen, gepagineerd= [8], 1­26, 27­28, 29­180, 181, 182­213, [3]." dat van de 216 pagina's de eerste acht geen nummer dragen, dat de pagina's 1 tot en met 26, 29 tot en met 180, en 182 tot en met 213 behoudens wellicht een enkele afwijking regelmatig genummerd zijn. De pagina's 27, 28 en 181 dragen geen nummer, maar passen wel goed in de reeks. De laatste drie pagina's zijn ongenummerd. De onderdelen van de paginaformule zijn gescheiden door een komma.
Op een nieuwe regel zijn de incidentele afwijkingen opgesomd, die niet in de formule verdisconteerd zijn. De paginanummers die zowel foutief als correct voorkomen, zijn gemerkt met het teken ±. Ook hier heb ik voor de overzichtelijkheid kolommen gemaakt.

6. De posities van de katernsignaturen
Hier vindt men een lijst van de posities van alle aanwezige katernsignaturen, indien die met enige zekerheid te noteren zijn. Wanneer er meerdere posities geconstateerd zijn, worden die allemaal gegeven. Van pagina's die foutief gesigneerd zijn, wordt, om verwarring te voorkomen, eerst de juiste signatuur tussen rechte haken genoemd.
De positie wordt aangegeven, door een deel van de onderste tekstregel te citeren, en daarvan die posities te onderstrepen, waaronder de signatuur zich bevindt. Een spatie wordt met het teken ^ weergegeven.
Hierbij stuiten we op een probleem dat de automatisering met zich meebrengt. Met een computer zijn redelijkerwijs alleen gehele spaties of karakterbreedten te registreren. Wanneer een signatuur tot halverwege onder een letter komt, is dit niet goed weer te geven. Men kan nu twee dingen doen: de posities met de hand noteren, of de posities afronden op gehele karakterbreedten. Het voordeel van het eerste is natuurlijk de nauwkeurigheid. Mij is echter gebleken ­ ik heb in eerste instantie alle beschrijvingen met de hand gemaakt ­ dat een verschuiving van de katernsignatuur niet steekt op een fractie van een letterbreedte. Wanneer deze verschoven is, scheelt het veel meer. De nauwkeurigheid wordt trouwens een stuk minder, wanneer men met de hand een volgende versie van de beschrijving moet maken. Afwijkingen zijn in dit transcriptieproces haast niet te voorkomen. Ik heb dus, evenals de medewerkers aan de STCN, gekozen voor een afronding. Bij de STCN onderstreept men die letters, die in hun geheel door de signatuur onderschreven worden. Dit leidt echter tot problemen. Het komt regelmatig voor dat een signatuur tussen twee letters in staat en beide voor de helft onderschrijft. Volgens de afronding van de STCN zou die positie dus niet te noteren zijn. Zij hebben dit opgelost, door in die gevallen niet naar beneden, maar naar boven af te ronden. Ik wil deze inconsequentie omzeilen en rond in alle gevallen naar boven af.


7. De inhoud.
Bij de inhoudsopgave vindt men een uitputtende lijst van alle in het boek te onderscheiden onderdelen. Hiertoe behoren ook blanco bladzijden en titelpagina's. Ook de overkoepelende titel van een groep teksten wordt genoemd, evenals de slotpagina van lange teksten. Wanneer binnen een tekst kleinere, min of meer op zichzelf staande teksten voorkomen, worden ook die vermeld en door inspringen wordt duidelijk gemaakt binnen welke grotere tekst ze vallen.
Eerst wordt met behulp van de katernsignatuur de pagina aangeduid waarop het te noemen onderdeel zich bevindt of begint. Als het onderdeel geen tekst is, wordt het tussen rechte haken omschreven, b.v. [blanco]. Van alle teksten wordt eerst de titel gegeven, dan, op een nieuwe regel, een eventuele wijsaanduiding, hierna een eventuele ondertekening of andere relevante informatie tussen rechte haken en tenslotte de eerste tekstregel gemerkt met een plusteken.
Het is wellicht ongebruikelijk om ook bij prozastukken die aanvangsregel te geven. Hier zijn echter drie redenen voor. Ten eerste zou men voor de ontsluiting voor proza en poëzie twee verschillende hoofdindices hebben. Bij onzekerheid over de aard van de tekst, men kent die b.v. niet in z'n geheel, zal men twee keer moeten zoeken. Ten tweede is vaak de titel van het prozastuk te stereotiep om de teksten te kunnen onderscheiden. Een titel/aanhef als "Waerde vriend" komt vele malen voor. Ten derde zijn er prozastukken die gedurende het overleveringsproces van titel wisselen, b.v. de tekst die in BF18 "Voor­reden" heet, heeft in BF21 de titel "Aen den leser".
Titel, wijsaanduiding en eerste tekstregel zijn letterlijk overgenomen uit het onder het kopje genoemde exemplaar. In het geval dat het noodzakelijk was hiervoor meerdere bronnen te gebruiken, b.v. in het geval van verbeterbladen, is dit ook daar vermeld. In deze gevallen is die inhoud van het originele blad met een superscript "a" gemerkt, en die van het verbeterblad met een superscript "b".
Het letterlijk overnemen houdt in dat kapitalen met kapitalen zijn weergegeven en onderkast met onderkast. Dit is in de praktijk wel zo eenvoudig en levert een extra referentiepunt op voor een kopij­drukrelatie. De regeleinden zijn niet aangegeven. Ligaturen zijn opgelost en de enkele keer dat het Duitse 'ringel s' voorkwam, is die weergegeven door "ss".

8. Aantal tekstregels.
Hier geef ik het aantal tekstregels van een normale volgezette pagina. De kopregel, het paginanummer, de custode en de signatuur worden niet meegeteld. Daarbij wordt tussen ronde haken aangegeven op welke pagina de regels geteld zijn.

9. Gecollationeerde exemplaren.
De volgorde van de exemplaren die hier gegeven worden, is alfabetisch naar bewaarplaats. Bij meerdere exemplaren in een collectie komt die met de laagste signatuur eerst. Deze rangschikking is natuurlijk volstrekt arbitrair. Een exemplaar is dus volledig gedefiniëerd door het editienummer samen met het volgnummer. Zie voor de nummering ook de afzonderlijke paragraaf daarover.
Verder wordt hier alle informatie verstrekt die specifiek voor het exemplaar geldt, zoals een afwijkende opbouw, beschadigingen, een olim­signatuur en provenancegegevens.

10. Niet gecollationeerde exemplaren.
Hier wordt op dezelfde manier een lijst gegeven van exemplaren die niet, of slechts ten dele zijn gecollationeerd. Dit is het geval met exemplaren in niet bezochte bibliotheken en exemplaren in wèl bezochte bibliotheken, waarvoor geen tijd meer beschikbaar was. Deze exemplaren hebben een nummer gevolgd door een N, ter onderscheiding van wel gecollationeerde exemplaren. Ik heb opzettelijk de exemplaren niet doorgenummerd, omdat ik van sommige exemplaren niet zeker kan zeggen of ze wel tot die editie behoren waarbij ik ze vermeld. Dit is te zien aan een vraagteken achter de signatuur. In geval van twijfel heb ik het exemplaar bij al die edities vermeld, waartoe hij zou kunnen behoren. Door nu de exemplaren in deze rubriek met een N te merken, kan men aan het nummer zien of een exemplaar al dan niet zeker tot een bepaalde editie behoort.
Van exemplaren die ik niet langs systematische weg op het spoor ben gekomen, noem ik de bron waarin ik hem heb gevonden.

11. Varianten.
Onder dit kopje worden de varianten gegeven per staat van de drukvorm. Wanneer er totaal is gecollationeerd, vermeld ik dat uitdrukkelijk. In andere gevallen is er partieel gecollationeerd. Ook wanneer er geen varianten zijn gevonden wordt dit vermeld.
De indeling per drukvorm is gemaakt met behulp van het overzicht daarvan in Gaskells A new introduction to bibliography. De verdeling over staten is weergeven op de manier van Verkruijsse: een onderkastletter per vorm en een Romeins cijfer per staat. Hoe hoger het Romeinse cijfer, hoe later de staat. (Tenzij ik anders vermeld.)
Bij de staten wordt, door middel van de volgnummers van die exemplaren. aangegeven in welke exemplaren zij voorkomen.

12. Commentaar.
Hier kan men een grote variëteit van gegevens aantreffen. Doorgaans over de kopij­druk verhouding, of de moeilijkheden bij het vaststellen hiervan. Opmerkingen over de inhoud van het boek en, indien voorhanden, gegevens over de verkoop ervan.
Wat men hier niet zal vinden is de verwijzing naar andere literatuur, waarin het boek beschreven is (i.c. Marguc). Ik hoop met mijn beschrijving de vorige overbodig te maken.