HISTORIE VAN BROER CORNELIS ADRIAENSEN VAN DORDRECHT (1569) [3]

Tekstuitgave door Johanna Fenyn en Dirk Smout

Samenvatting van de voorgaande aflevering

Op 12 mei 1566 gaat Broer Cornelis tekeer, omdat het Antwerpse gepeupel de geuzenleider Hendrik van Brederode op zijn thuisreis naar Vianen toejuichte met de kreet: Vive le Gueux! "Dat is tegenwoordig de mode", merkt hij spijtig op, "op elk feest moet men nu uit een houten bedelaarsnap drinken en keihard `Vive le Gueux!' schreeuwen. Het ergste is nog dat verstandige en vergrijsde lieden daaraan deelnemen en toch beweren katholiek te zijn. Jullie zeggen: ach, we roepen mee vanwege de vrolijke stemming en omdat we een glaasje hebben gedronken. Dat geloof ik niet: jullie doen mee, omdat jullie het katholieke geloof beu zijn".

Eind mei weerklinkt het gerucht dat overal in West-Vlaanderen duizenden mensen de hagepreken, een nieuwigheid, bezoeken.

Op 4 juni, of derde pinksterdag, heeft Broer Cornelis ook over die hagepreken gehoord. Hij windt zich op over de openlijkheid waarmee een en ander gebeurt. Had hij dit gevolg van het smeekschrift der edelen niet voorspeld? Het is allemaal de schuld van de lokale overheden die door die gebeurtenissen nu in verlegenheid worden gebracht.

Op 1 juni begonnen de calvinisten openlijk met hun hagepreken. Hoe meer die preken zich vanuit West-Vlaanderen over de rest van de Nederlanden verbreidden, des te heftiger ging Broer Cornelis tegen de calvinisten tekeer. Daartoe geeft hij een exegese van de Psalmen: hij citeert eerst het vers uit de Schrift, geeft slechts kort een tropologische interpretatie, maar daarna uitgebreid een allegorische interpretatie waarbij hij de psalmtekst direct in verband brengt met de huidige poltieke situatie. Aan het eind van elke preek daagt hij steevast de calvinisten uit om ook op deze manier te Psalmen te verklaren.

Op 16 juni hekelt hij de Staten van Vlaanderen (Brugge, Gent, Ieper en het Brugse Vrije) vanwege hun bezwaren tegen de Inquisitie. Vooral de stadsregering van Brugge moet het ontgelden, want die vecht zodoende vooral een privé-vete uit met de inquisiteur. Hij dreigt hen met hel en verdoemenis.

Op 24 juni scheldt hij op de hagepreken die 's avonds worden gehouden. De meeste meisjes die de calvinistische preken bezochten, lopen sindsdien met een dikke buik. Het was zeker daarom dat ze er heentrokken.

Op 28 juni meldt hij dat ook Antwerpen met het verschijnsel der hagpreken kennis heeft gemaakt. Nu zal de rest van de Nederlanden wel tot het geuzendom overgaan.

Op 2 juli preekt hij dat hij wel eens met de calvinistische predikanten zou willen debatteren. Hij zou hen niet met de Schrift bestrijden, maar hen uitschelden en hen verzoeken om hun nieuw geloof door het verrichten van wonderen te staven. Slechts vechten met woorden, wil hij, anders vergaat het hem nog als het op 30 mei procureur-generaal mr. Jan de Brune buiten de poorten van Gent is vergaan, die door de ketters met stenen is bekogeld.

Op 7 juli meldt hij dat de calvinisten te Tielt, Aalter en Eeklo hebben gepreekt, d.w.z. in het bisdom Brugge. Straks staan ze voor onze muren. Maar wacht maar, binnenkort komt er een nieuw plakkaat van de koning waarin voor die predikanten gruwelijke straffen worden aangekondigd.

Op 13 juli wordt de inhoud van het eerdergenoemde plakkaat bekend gemaakt. In zijn preek van 14 juli reageert Broer Cornelis op deze voor hem blijde gebeurtenis. Hij citeert uitvoerig uit een boekje over de wandaden der calvinisten in Frankrijk. Hij trekt een vergelijking tussen het calvinisme en de vroegere ketterij der Arrianen die uiteindelijk ook is uitgeroeid. Van verzachting van de plakkaten wil Filips II niets weten.

Op 21 juli roept hij dat de calvinisten, naar aanleiding van dat plakkaat van 3 juli, overal naar de wapens grijpen. In Antwerpen, Gent, Ieper, Oudenaarde, Doornik en Valenciennes vinden de hagepreken plaats onder het gewapend geleide van eigen mensen. De wederdopers die in Zeeland actief waren, preken nu ook in West-Vlaanderen. Te Antwerpen op het Kiel, te Breda en te Hondschote beginnen de lutheranen eveneeens met hagepreken. Het katholiek geloof valt in duigen.

Op 22 juli vertelt hij dat de Adamieten en het Huis der Liefde in het geheim beginnen te werven. Men zegt dat die twee secten in Holland, Friesland, Gelderland zeer sterk zijn en dat er ook heel wat aanhangers van zijn in Brabant, Zeeland en hier in Vlaanderen. Uitval tegen de stadsregering die de schuld draagt van de vergruizing van het Christendom. Komische beschrijving van de situatie te Antwerpen, waar de ketters als standwerkers tegen elkaar opbieden. Inhoudelijke karakteristiek per nieuwe leer.

Op 25 juli preekt hij hoe allerlei vorsten tegen de Spaanse koning samenspannen en hoe zij de koek onderling reeds hebben verdeeld. Gij, Saksen, Braunschweig, Lüneburg en Mecklenburg krijgt de lutheranen. De Palts, Hessen en Zwitserland de aanhangers van Zwingli. Würtenberg die van Brentz. Brandenburg die van Schwenckfeld. Kleef die van Cassander. Pommeren die van Osiander. Denemerken, Zweden en Polen die van Servet. Wij, Frankrijk, Engeland en Schotland nemen de calvinisten. Gij, Oost-Friesland, Danzig, Bremen, Münster, Westfalen, Kampen, Deventer en Zwolle krijgt de wederdopers. Wij, Gelderland, Friesland, Holland, Zeeland, Vlaanderen, Brabant zullen de Adamieten, de aanhangers van David Joris, die van het Huis der Liefde, de spiritualisten en libertijnen in het geniep hun gang laten gaan. In zijn preek van 's middags hekelt hij het verzet van de Nederlandse stadhouders tegen kardinaal Granvelle. Want dat is de oorzaak van de klucht die we nu zien opgevoerd. Brief dat maar over aan hen in St.-Truiden of in Duffel, waar ze nu beraadslagen om het katholicisme hier uit te roeien! Ze noemden de kardinaal spottend `de rode hond', terwijl dat zijn eretitel is.

Op 27 juli deed het gerucht de ronde dat die van Tielt met 5000 man en hun predikant Joris Silvanus onderweg waren om in de buurt van Brugge een hagepreek te houden. De stadsregering besluit de poorten open te laten om ongeregeldheden te vermijden. Veel Bruggelingen trekken tegen de avond naar Oedelem waar de preek zou worden gehouden. Ook van die van Oudenaarde werd aangekondigd dat ze met hun predikant Jodocus onderweg waren.

Op zondag 28 juli werd de hagepreek gehouden tussen Brugge en Oedelem. Broer Cornelis laat in zijn ochtendpreek de vrije teugel aan zijn razernij. 's Middags richt hij zijn pijlen op het Brugse stadsbestuur. Vervolgens maakt hij de haagpredikant belachelijk, omdat die blootvoets preekte. Die predikanten zijn allemaal armoelijers! De Bruggelingen die dit soort volk achternalopen, worden te schande gemaakt.


[VERVOLG VAN DE SERMOONEN]

[58r] Den eersten dach Augusti vernieude B. Cornelis wederomme den selfden voorseyden teem uut den tweeden Psalm Davids: Sij seggen, laet ons van een breken heurlieder banden, ende van ons worpen heurlieder gareel. Goeliens! op dit veerseken moet ick wat langhe blijven staen, so ick geseyt hebbe, want hier mede wil ick nu oock alle dese vermaledijde sectarisen eens te keer gaen om dat sij seggen: Laet ons van een breken alle die Concilien der Catholijcken en van ons worpen heurlieder Canones ende Decreten. Ba, sie ghij nu wel, goeliens, hoe dat alle dese ketters heurlieder nu stellen met preken, met leeren en met schrijven tegen die helige oude en nieuwe Concilien, die doch alle deur den heligen Gheest gheregiert, gehouden, ende gesloten zijn geweest. Ba, siet wat een afgrijselicke boecken datse nu uutgeven tegen dat weerdige helige Concilie van Trenten. Ba, heeft niet dien vervloecten Carlus Molineus van wegen des Conincx van Vranckrijcke, die banden van het helige Concilie van Trenten ghemeent van een te breken, ende het gareel van de Canones ende Decreten vander Fransoisen hals te worpen met een vuyl bescheten boecxken dat hij in prente uut ghaf, daer hij met hondert artyclen wilde betooghen, dat het helighe Concilie van Trenten tegen die costumen ende tegen die liberteyten van de Fransoisen is? Ou, ba, hebben niet die [58v] duvelsche Protestanten van Duytslant die banden des helighen Concilie van Trenten nu ooc willen van een breken met een groot boeck dat sij tegen alle die helige Canones en Decreten hebben in prente laten uut ghaen? Ba, hebben nu niet noch andere particuliere ketters oock ijselicke en vileyne boecken teghen het helighe Concilie van Trenten gheschreven en uutgegeven, namelick dien verdoemden Johannes Fabritius Montanus, dien helschen Martinus Kemnitius met zijn vermaledijde Examen Decretorum Concilii Tridentini, en noch veel ander heretijcken die ick heurlieder duvelsche namen niet al en weet te noemen? 

Ba, goeliens, het arghste of snootste van allen, en dat mij het meeste spijt, dat is: om dat sommige van ons Catholijcken nu oock beghinnen te seggen, hadde hem ons helige Vader de Paus onder het Concilie van Trenten willen submitteren, soo en soude ons moeder de helighe Kercke in dese jammerlicke desolatie niet ghecommen zijn. Ba, weet ghij wel wat ghij clapt ende wat ghij snapt?  Ou, ghij spreect heresie, al sijt ghij noch eens Catholijcken! Ba, hier soude ick wel uutsinnich dul in werden. Ba fy, sijt ghij Catholijcken? Ba, ghij sijt uws moiers hemde! Ba, alsulckene Vlaemschen Catholijck soude wel eenen grooten Spaenschen Lutheriaen zijn, verstady dat wel? Ba, siet doch hier eens. Ou, ba, ghij weet selven wel te segghen: ons [59r] helighe vader de Paus en ons moeder de helighe Kercke. Ba, sal nu ons moeder boven onsen vader zijn, peynse ick? Waer staet dat gheschreven, he? Wel wat seght ghij nu, he? Siet hoe staense nu en sien gelijck pissebedden. Ba, nu en derren sij niet eens kicken. Ba, goeliens, wat dunct u van die uutlegghinge der Psalmen? Ba, laet sien oft dien haechpredikant die en sondage hier buyten bij Oelem stondt en preecte, de Psalmen also soude connen uutlegghen? Ick wedts neen hij.

Sachternoens ghinck B. Cornelis met de selfde materie voort, ende wilde met veel argumenten en arguacien betoonen dat de Paus, als het hooft, boven het lichaen der Kercken is en dat daer omme het Concilie van Trenten oprechtelick en wettelick is vergadert, en ghehouden, en voleyndet gheweest deur den helighen Gheest.

Den .4. Augusti vernieude b. Cornelis wederomme den selfden voorseyden theem uut den tweeden Psalm: Sij seggen: laet ons van een breken heurlieder banden, ende van ons worpen heurlieder gareel. Ba, goeliens, (seyde b. Cornelis) hoort doch neerstelicken toe en besiet hoe merckelick dat de Coninc David in dit veerseken van dese verdoemde Calvinisten geprophetiert heeft, de welcke seggen: Sa, wij Calvinisten, laet ons van een breken de banden der Catholijcken van heurlieder seven Sacramenten, ende laet ons seggen datter [59v] maer twee Sacramenten en zijn, namelick, den Doop, ende het Nachtmael.

So is den bant des huwelicx ontbonden of ontknocht, soo mogen wij elc ons wijf, dat wij nu hebben, verwisselen of vermanghelen tegen een andere om ons te vernieuwen. Ja, of wij mogen wel vrij stoutelick also veel wijfs nemen als ons belieft, of also vele als wij machtich zijn te onderhouden, ghelijck de Turcken doen.

Ja, laet ons het goet al ghemeen maken, soo sal de een also veel macht hebben als dander. Ba, hier mede zijn wij Calvinisten ooc verlost van dat gareel, het sacrament der Biechte, en Absolutie, en Penitentie. So mogen wij leven in alle wellusticheyt ende wulpscheyt, sonder onse heymelicke sonden te openbaren, en sonder van onse openbare sonden berou te hebben en boete of penitentie te doen; sonder te bidden, te vasten en vleesch te derven.

Ba, hier mede zijn wij Calvinisten ooc quijt het sacrament vant Priesterdom. So en hebben wij met het straffen onser sonden van dese Papen, dese Monicken ende van dese geschoren toppen niet te doen die ons aldus willen berispen en onderwijsen om de sonden te laten. 

Ba, hier mede zijn wij Calvinisten ooc ongequelt in ons dootbedde met het sacrament des Oliens. So en hebben wij dan van gheenen Godt, van gheenen Christus, van gheen Heligen noch Sancten, van gheen vaghevier noch helle te hooren. 

Ba, [60r] hier mede zijn wij Calvinisten oock ontlast van dat sacrament des Formsels of der Confirmatie. So en behoeven wij gheen geloove te belijden. 

Ba, en al ist dat wij Calvinisten noch schijnen twee sacramenten te houden: ba, laet ons segghen dat het sacrament des Nachtmaels (dwelck die Catholicken, die Papisten, het Sacrament des outaers heeten) maer slecht inckel broot en is, ja, gelijck gemeen huysbacken broot. So mogen wij dat sonder reverentie ende sonder veel voeren te maken, ontfangen, of nutten. Ja, laet ons dat gareel vanden hals worpen, so zijn wij gheheel liber en vrij. 

Ende aengaende den Doop (dwelcken die Catholijcken of Papisten het Sacrament des Doopsels heeten) ba, laet ons Calvinisten dien doen sonder te besigen water ende sonder sout, sonder smout, sonder speecksel, sonder belesinghe, sonder keersse, sonder huyve, en sonder cruycen, of segheningen, ende laet ons seggen dat der Catholijcken Doopsel al superstitie en tooverie is. So zijn wij heurlieder gareel gansch teenemael vanden halse quijt. Ba so siet, dat is de Psalmen uut geleyt! Sij en sullense daer buyten in die haechpredicatien also niet uutleggen, dat versekere ick u, dat ick so doen.

Sachternoens bleef b. Cornelis noch op den voorseyden theem staende ende als hi dien wederom vernieuwet hadde, seyde hy: Ba, daer zijn sommige liens verwondert dat ick [60v] heden ghepreect hebbe, dat dese verdoemde Calvinisten, dese Sacramentenschenders, de kinderen sonder water doopen, en vraghen my: Wel Pater Corneli, hoe gaet dat doch toe? Hoe can dat doch moghelijck wesen of doenlick zijn?

Ou, ba, en weet ghylieder dat noch niet? Ba, sij hebben daer een canne of een pot met water, daer houdt den haechpredicant het kint over en preutelt of pratelt wat binnens monts, dat niemant en verstaet. Ic peynse dat hy daer mede eenen Guesen duvel int kint besweert.

Ba, het ghene dat ick preke is warachtich, want ick ben daer seer wel af versekert van treffelicke eerwerdighe liens, en van goede geloofweerdige Catholicke persoonen, diet my al commen segghen. Ba, ic hebbe alomme mijn vriendekens diet my al aen bringen. Ba, daer gheschiet niet, ten comt my al ter ooren.

Dese vriendekens, die B. Cornelis dus alle dingen aen brochten, waren de sommige martwijfs, of warmmoeswijfs die op den mart voorstaen met alderhande groenicheyt, als rapen, wortels, caroten, cauwels, en warmmoes. Die quamen hem telcken loopen seggen alle de straetmaren die sij inde geheele weke op de mart ghehoort hadden. De sommige vriendekens waren oude leechgaende mannekens. Die brochten hem alle de de nieumaren die sij op de clapbancke hadden hooren seggen.

De sommige vriendekens waren oude vroukens en devo- [61r] tarigen. Die quamen hem al seggen datse by den spinrocke gehoort hadden. Onder allen wasser oock een half sinneloosen Parochiepape, genaemt Adriaen Smout, daer yegelick den sot en spot met hielde, so datter veel waren, die hem eenige cluchten of beuselinghen te verstaen gaven uut ghenoechten, of om hem te quellen en te terghen (twelc oock sommighe schalcken deden, om dat sij wel wisten dat hy alle dingen die hy hoorde segghen, aen B. Cornelis liep overdragen).

Hier uut maeckte b. Cornelis zijn sermoonen, waer deur alle dese voorgaende en naervolgende luysige vileyne leughenen en versierde beuselingen een oorspronck hadden, daer b. Cornelis in synen predicstoel met besich stonde.

Den .7. dach Augusti quam binnen de stat van Brugge een straetmare, hoe dat de Calvinisten van Ghendt ghereetschap maecten om voor de poorten van Brugghe te comen predicken twee dagen lanck met vier Predicanten, ende dat die heyrcrachte, of die schare, wel tsestich duysent gewapende mans soude sterck zijn. Dit geruchte maecte een groote vervaertheyt en verbaestheyt in de Catholijcken van Brugghe. Sommige Religieusinnen die buyten in Cloosters woonen, quamen sanderdaechs uut vreese met heurlieder goet in de stadt. Hier deur wert die beroerte onder tvolck so lancx so meerder.

Den .9. Augusti, twelcke was op eenen [61v] vrijdach, dede den Magistraet wederomme vergaderen die oude Wethouders, om heurlieder tsamen te beraden, of sij die twee dagen der statpoorten gesloten wilden houden, of niet. Hier op ordinierden sij, datmen twee poorten soude open stellen; de eene, genaemt de Cruyspoorte, daer het volck uut ende in soude ter predicatien gaen, ende die ander, daermen deur naer Sluys of naer de Zee reyst; ende datmen savens gheen vremde Calvinisten binnen de stat en soude laten commen ende datmen de ghene die by daghe begheerde inde stat te commen, de wapenen aen de poorte af doen stellen soude, tot datse weder uut quamen.

Tegen den avent, als den roep inde stat quam dat de Calvinisten of de Geusen van Ghendt te Sevecoten, te Male en int dorp van S. Michiel waren, liep er veel volcx uut om het regiment te sien. Die brochten de tijdinge datter die Guesen van Eekeloo by waren. De sommighe seyden, datter in alles maer tien dusent waren, de sommige seyden maer acht dusent ende datse daer den meesten deel onder den blauwen hemel moesten liggen.

Sanderdaechs smorgens, twelc was op S. Laurentius dach, ghinc een groote menichte van volcke uut de stat te Sevecoten, seer na by de stat, aldaer de predicatien gebeuren souden. Maer eer datmen daer noch begonst te predicken, quamen seer veel van vremde Calvinisten inde stat en songen op den Mart en op [62r] den Burcht Psalmen, daer het volck wonderlick naer toe hoorde.

Ontrent de neghen uren beghonsten twee Predicanten te prediken (waer van den eenen genaemt was Carpentier) geduerende totten elf uren.

B. Cornelis en hadde smorgens in zijn sermoon niet een quaet woort van de Calvinisten gheseyt, so datmen merckelick sach dat hy vervaert, bevreest, en beangst was. Want hy leyde synen teem die so dickmaels is verhaelt, nu op de Heydenen uut. Voorts en dede hy niet dan jammeren ende claghen met een droevich aensichte en met seer deirlicke woorden, seggende: Och ghy goede Catholijcken, het sal nu vulcken met ons ghedaen zijn; ick sien nu wel, wij en sullent niet lange mogen houden. Ba, ic sien nu wel, dat wij noch onse Sermoonen, onse Misse, onse Ceremonien of onse Religie, en alle onse Godsdiensten int heymelick, in kelders, in vouten, in holen, in spelocken en in cripten sullen moeten doen, gelijck die eerste Christenen deden die onder de Joden en onder de Heydenen woonden. Want wilt het volck aldus met veel dusenden uut loopen om de Ministers of Predicanten der Calvinisten te hooren, so sal ick mijn hooft hier wel te vergheefs staen breken; en wat noot is my dies? Ba, het is my nu leet en berauwen, dat ick my oyt tot preken begheven hebbe, want ick sien wel: ghylieder sult noch al willen naer den nieuwen snuf loopen.

[62v] Sachternoens predickten buyten de stat te Sevecoten twee andere Ministers, waer af den eenen Hermannus ende den anderen Doctor Marmy ghenaemt waren.

B. Cornelis was sachternoens in zijn sermoon wat beter ghemoett en wat meer verstoutt, ende naer dat hy synen theem (die dickmaels verhaelt is) wederom op de Heydenen uutgheleyt hadde, seyde hy: Ba, schijten eens! Siet doch eens waer voor dat wij dus vervaert zijn en waer af wij ons selven aldusdanige vreese aenghejaecht hebben. Ba, men heeft hier commen loopen: ba, b. Cornelis, houdt u doch koelkens, want de Guesen zijn daer buyten wel tsestich dusent sterck. Ba, en alst al om comt, datmen den hoop wel oversien en bemerct heeft, soo en zijnse nauwelick vijf dusent sterck. Ou, ist anders niet? Ba, dat ghy Catholijcken wildet, ghy soudse lichtelick van daer drijven en wech jaghen, want het en is maer eenen hoop schudden, fylten, en rabbauwen, die hier dese Catholijcke stat aldus commen geheel in roeren en in troubel stellen. Ba, siet hoe stoutelick en hoe onbeschaemdelic datse hier inde stat opde volle Mart en opden Burcht heurlieder vervalste Psalmen commen singen. Ba ou, en is dat niet een stoute onbevreesde geuserie, ende een onversaecht gebroeytsel? Ba, en daerenboven al met Guese schuetelkens en flaskens aen heurlieder hoeyen. Ou, ghy Catholijcken, ba, [63v ick en can niet gedincken hoe dat ghijt ghelijden of ghedoogen cont. Ba, siet hoe sij hier buyten commen met wagens, met karren, met bogagie, met victualie, met spit en crauwel, met pot en ketel; ba siet hoemen daer buyten coct, hoemen daer smoct, hoemen daer vlees op vrydach en saterdach etet, gelijck honden.

Ba hoort hoemen daer roept: Ghent! Ghent! Ghent! Eekeloo! Eekeloo! Eekeloo! Ba, siet hoe sij daer in slachoordenen gestaen en hoe sij daer schiltwake houden te wijle dat men preect. Ba, siet hoemen daer met de wapenen inde oordenen treckt en hoemen daer monstert ende een slecke maeckt. Ba, hoort hoe yselick en afgrijselick datmen daer roept: Vive le Gues! Vive le Gues! Ba, hoort hoemen daer alle de bussen afschiett voor en naer de predicatien. Ba, ick peynse dat alle de duvels vander hellen nu uut ghelaten zijn en datter elcken Gues dusent in synen balch heeft. Ou, ba wat meendy dat ick so stout niet en ben, dat ick dat soude derren seggen? Ba, het spijt my nu, dat ic het uutleggen van mynen teem verandert hebbe. En beyt, ick salse morghen met mynen nieuwen teem wel eens te recht te keer gaen, dat ick so sal. 

Hier naer moste den Magistraet van Brugge wederomme op een nieus aenstaen, met alle die dickmaels verhaelde lelicke blamatien, vileyne injurien, en enorme afgrijselicke propoosten, de welcke hy also versmadelick uutspooch, tier- [63v] de en gebaerde, als hy noch oyt te voren ghedaen hadde, ende die ons te walghelick zijn meer te verhalen.

Den .11. dach Augusti quamen de Calvinisten van Ghent ende van Eekeloo met heurlieder vier Predicanten noch nader by de statpoorten van Brugghe. Ende mits dattet regenachtich weder was, bedeelden sij heurlieder in twee Parochiekercken; de eene, genaemt S. Cruys, ende dander, S. Kathaline, die seer na by der statpoorte staen, om daer in te prediken. Maer ter begeerte vanden Magistraet verlieten zij die Kercken en predicten de drij Predicanten voor de noene op Sant Cruus kerckhof, te weten: Hermannus ende Carpe[n]tier in Duytsche, ende Doctor Marmy in Walsche; ende sachternoens vertrocken sij weder wech naer Ghent.

B. Cornelis leyde den .11. dach Augusti smorgens een ander veerseken uut den tweeden Psalm, te weten: Die in de hemelen woont salse beghecken, ende de Heere salse beschimpen. Ba, goeliens van Brugge (seyde b. Cornelis terstont, want hy en hadde de patientie niet om lange besich te staen met den teem uut te leggen) dien bril en stonde u ghister daer te Sevecoten niet naer genoech op u lieder nues, ghy const nochtans het vier en den roock van der Guesen vleeschkokinghe en smokinghe op vrijdach en saterdach van u lieder mueren of vesten vander stat wel sien: ba neen, sij [64r] mosten noch wat naerder commen. Ba siet, nu hebbense u lieder Kercken daer buyten in genomen, om die met heur duvelsche Calvinisterie, met heur vermaledijde predicatien te ontheligen, te ontwijen, te violeren, en te besmetten. 

Ba fy, ghy Catholijcken van Brugghe, sult ghy dit aldus laten geschieden? Ou, ba, wat ongoddelicke, schandelicke gedoochsaemheyt of lijdsamicheyt is dit van u lieder? Ba, wat dusent duvelen waeromme en neemt ghy Catholijcken de wapenen ooc niet inde hant? Ba, ghy hebt ooc harnas, spiessen, hellebarden, slachsweerden, messen, bussen en bogen, stocken en staven. Ou, waer toe dienen nu de Schutterien en de Gulden? Ba, grijpt eenen moet, want Gods hulpe sal doch met u zijn. Ba, die in den hemel woont sal die versmachte Guesen beghecken en die Heere sal die verdoemde Calvinisten beschimpen en te schande maken. Ba, toocht nu dat ghy Catholijck sijt, ende dat ghy Gods kercken voor zijn vianden wilt beschermen. Ba, grijpt wapenen en gheweer, en loopt uut, en smijtse, en jaechtse en drijftse uut u lieder Parochiekerken, vrij als mannen. Ba fy, ghy en hebt gheen herte! Ba fy, ghy en sijt maer Hannens! Ba fy, ghy gaet al siende of ghy verwesen waert. Ou, ba, ic sien nu wel: ghylieder sult noch int leste gedoogen en toelaten datse op u wijfs en op u dochters sullen commen tambouren. Ba fy, ick schaems my van u lieder [64v] weghen, dat ghy sulcken Hannens, sulcken Vlasvrouwen, en Garenwijfs sijt. Ou, sijt ghy mans? Ba, ghy sijt eenen seeck, eenen stront! Ou, ghy soudt u laten in u coussen pissen, dat sien ick nu wel. Ba, fy Brugghelingen, ba fy Catholijcken! Ba, het is hier nu oock al uut ghecatholijct, gelijck elders. Ou, ba, wat wilmen dan dus veel pouffen, snorcken en stampen van de Catholijcke stat van Brugghe die nu heurlieder Parochiekercken laten ontsuveren, ontreynigen en bevlecken met die verdoemde Calvinisterie daer in te preken? Ba, ic en geloove niet dat sulcx noch in dese Nederlanden meer gebuert is. Ba fy, aie, schaemt u, ghy Hannens, ghy Goossens, als ghy sijt! Ba en wilt ghyse uut u Kercken niet drijven, so bidde ick den almoghenden Godt, dat hyse vanden hemel met donderslagen en met helsche blixemstralen uut zijn Kercken smijte! Ba, so siet!

Hier naer viel hy wederomme met veel schandelicke, abominable, en horrible scheldingen op den Magistraet van Brugghe.

Saternoens vernieude b. Cornelis synen voorgeseyden theem uut den tweeden Psalm: Die inde hemelen woont salse beghecken, ende de Heere salse beschimpen. Verstady dat wel (seyde b. Cornelis) ghy betooverde Brugghelingen, ghy die u lieder aldus dese twee dagen lanck hebt laten verdullen mits achter die vermaledyde predicatien vande ver- [65r] vloecte Calvinisten haechpredicanten te loopen? Ba, het isser nu al uut gehaechpreect, ist niet? U leelicke vreeselicke Ghentsche Guesen zijn nu wederom in slachordene met vliegende vendelin en met pijpen en trommelen wech ghetrocken, zijnse niet? Hey snoo verraders, boose schelmen, en arghe dieven als sij zijn! En beyd, Godt die daer in de hemelen woont salse beghecken ende de Heere salse beschimpen! Maer hoe salse Godt beghecken en deur wat middel salse de Heere beschimpen? Ba, Godt de Heere salse beghecken en beschimpen deur de monden der Catholijcke oprechte warachtige Predicanten daer ic my selven voor een af houde. 

Ou, ende ick hebbe oock wel redene, oorsake en stoffe genoech, daer mede dat ickse van Gods weghen can beghecken ende beschimpen. Ba siet wat een luysige schudden, fylten, en rabbauwen, dat die vier zijn, die dese twee dagen, ghistere en heden, daer buyten te Sevencoten, ende op S. Cruys kerckhof hebben staen preken. Ba, daer stont den eenen vileynen schudde en preecte met het haer deur de gaten van de bonette, ende met so quaden broeck aen datmen zijn vuyl schijtgat, met zijn naect vuyl bloot dinc daer deur sach hangen; daer over hadde hy eenen seer ouden versleten gelapten rock sonder mauwen aen, ja, hy en moste gheen hemde aen hebben, want de bloote aermen staken deur den rock. Ba, den anderen fijlt of rab- [65v] baut stont en preecte in zijn onderlijf of in coussen en wambais en dien hinck het bescheten hemde achter uut, met een qauet vuyl hoeyken opt hooft met een pluymken daer op. Dan stont den derden schelm ghinsewart en preecte sonder broeck aen met de eersbillen bloot, met vuyl lijnwate ondercoussen an, ende een magher dun mantelken vol gaten daer over. Den vierden verrader, die was wat beter int habijt, maer dien seggense dat met een brantyser op zijn rugge is geteeckent, ja, dat is waer, dien hadde een Gueseschuetelken ende Gueseflasken op synen hoet, so hy stont en preecte. Ba, goeliens, en is dit niet genoech om met te ghecken en te schimpen? Ba fy, besiet doch nu selven eens watten vier jente gesellen dat dit zijn, daer ghy aldus verhoet en dus hittich achter geloopen hebt. Ou, maer wil ick u seggen, ghy Guesen ende ghy Guesinnen van Brugge: ten was anders niet daer om dat ghyse also verdult achter tgat liept, dan om veel leelicke vileyne versierde luegens en cleenicheyt vande Papen en Monicken, van de Nonnen en vande Baghijnen, te hooren dewelcke u lieder haechpredicanten seer meesterlicken wel met heurlieder snooden bec ende quaet, boos, arch, vals backhuys weten te versieren en te dichten. Want de duvel vander hellen heeftse metter kelen en die weet heur lieder leughenachtigen beck en vileyn backhuys so te roeren, dat ghy Guesen en Gue- [66r] sinnen daer een goet behagen in hebt. Ja, ghy arme, betooverde Calvinisten sijt so verblent en verkeert in uwen verdraiden sin, dat ghy heurlieder versierde bedriegelicke leugenen niet en merct! Ba fy, schaemt u, ghy uutsinnighe dulle Calvinisten, als ghy sijt, met u duvelsche heachpredicanten, en vermaledijde predicatien! Ba, Godt schende u! Ba, Godt gheve dat ghy alle die de selfde gehoort hebt, gesiect en beseten ende met alle evelen gheplaecht en besmet moet werden, ba, soo siet!

Hier naer wast wederomme te stampien teghen de Magistraet van Brugge, met lasterlicke verachtingen en schimpingen.

Den 15. Augusti vernieude B. Cornelis synen voorseyden teem uut den tweeden Psalm wederom: Die in de hemelen woont salse beghecken, ende de Heere salse beschimpen. Ba, goeliens, seyde b. Cornelis, nu sal ick voortgaen om te bespotten, ja, Godt de Heere salse selven deur mynen mont wel eens te recht beghecken of beschimpen, ende gans tot een spot en te schanden maken dese vermaledijde haechpredicanten die hier en vrijdage met alle heur lieder leelicke vervloeckte Guesen of Calvinisten van Ghent quamen, al ghestoct, ghestaeft, al ghespiest, ghehellebaert, al gebust, ghedeghent, ghemest en gheslachsweert, al geharnast, ghepansysert en gherinckracht. Want, ou, daer hebben die vier sielmoordenaers en saterdage hier buyten te Sevencoten [66v] staen preken, al wat sij ter cleenicheyt Gods en van zijn gebenedijde lichaem int Sacrament versieren en dichten consten.

Ba, den eenen seyde, der Papisten Brootgodt wert somtijts vande muysen gheten, dan motmen de muys open snijden ende den Brootgodt in de dermen soecken, en yemanden laten eten, om dat dien Papisten Brootgodt noch in eens menschen mage verteren ende also voort int privaet gheraken soude. Ba, goeliens, ou! Ba, siet doch eens: hier mede meende dien haechpredicant groote leelicheyt van ons Catholijcken te segghen, maer hy seyde groote deucht en helicheyt van ons, want het is waer! Ba, ou, wij kennen dat en houdent voor goddelick en christelick ghedaen te syne, en het moet also gedaen wesen. Ba, dat hy eens lese Petrum de Palude! Besiet, goeliens, hoe Godt dese vervloecte haechpredicanten (die ons meenen te bespotten) met heurlieder eygen woorden selfs beghect en beschimpt. 

Ba, en den anderen haechpredicant meende ons Catholijcken ooc te blameren en te bespotten met zijn vermaledijde predicatie, segghende: der Papisten Brootgodt wert somtijte uut ghebraect of uutghespogen, ja, somtijts deur weeckicheyt of dunnicheyt des buycxloop, haestich uutghekact. Dan moetmen den brootgodt uut die vuylicheyt soecken ende yemant laten eten. Ba, hier mede meende dien haechpredicant ooc groote leelickheyt van ons Ca- [67r] tholijcken te segghen. Ou, en het is al tot onser grooter eeren! Ba, het is een seker teecken dat wij Catholijcken vastelick inde transsubstantiatie gelooven. Want wij hebben in Resolutorio dubiorum Missae, auctore, Ioanne de Lapide, M. nostro Parisiensi: In dien dat ghebeurde, dat yemant terstont naer dat hy het Sacrament des outaers ontfangen hadde, dat quijt werde van boven of van ondere, datmen het selfde met alder reverentie moet vergaderen, in dien datment uut de vuylicheyt can onderkennen, ende yemant te eten gheven die sulcx sonder walghinge soude connen innemen. Oft in dien dat sulcx niet etelick en is, datment dan bewaren moet inde Sanctuarie, ende datmen de vuylicheyt, daer het sacrament in ghevonden is, moet verbranden en bewaren de asschen oock in de Sanctuarie voor reliquien. Ba, dit is al goddelick ende deuchdelick van ons Catholijcken gedaen. Ba, ou, en meenen der Calvinisten haechpredicanten ons hier in te bespotten? Ba, sij zijn verre verdoolt. Ba, wij zijn daer inne grootelicx te loven en prijsen. Maer sij werden aldus van God en van ons selven begheckt en beschimpt in heurlieder eygen woorden. Ramp moetense hebben, verdoemde Sacramentarisen, alst zijn! 

Ba, en dien derden Guesen haechpredicant stont en seyde: De botte Papisten segghen dat heurlieder brootgodt verandert int warachtighe vleesch Christi, [67v] maer wij Ministers seggen contrarie, te weten: het broot blijft broot. En by dien datter inder Papisten brootgodt eenich vleesch is, dat en is anders niet dan honden vet. Want die Papisten bestrijcken of besmeren het bacyser, daer sij heurlieder brootgoden tusschen backen, met hondenvet. Ist waer? Hey snoode ketters, en arge boose schimpers en spotters, als ghy sijt! Ba, ou, en weet ghy niet, of en bedenckt ghy niet, dat wij Catholijcke Priesters onse hostien consacreren naer datse ghebacken zijn? Ba, ist dan niet alleens hoe datse ghebacken werden, het sy met honden vet of catten smeer? Ba, dat u de duvel den nec breken, en de tonghe uut den halsse, of uut de kele ruppen moet, daer ghy sulcke horrible woorden mede spreect! Ba, het is wonder dat de eerde niet op en gaet, en verslinght u, om dat ghy versincken mocht inden afgront der hellen, daer ghy doch behoort te zijn. Jesus, wat een blasphemie spreken dese Sacramentarisen teghen Godts warachtige lichaem! Ba, wij Catholijcken gelooven vastelick, dat het broot verandert int natuerlick warachtighe vleesch Christi, ja, dat hy daer in is met huyt en met haer, also hy van zijn ghebenedijde moeder de weerde maghet Maria geboren is ende so hy aent houte des cruyce ghehangen heeft, en gestorven is. Ja, dat ghelooven wij Catholijcken in spijt u backhuys! Verstady dat wel? Ghy duvelsche haechpredi- [68r] canten, als ghy sijt. 

Ba, dan stonter noch den vierden haechpredicant opt selfde velt by Sevecoten en preecte, ende dien rabbaut hadde wel gheerne emmers alsoo veel blasphemie en quaets vant weerdighe Sacrament, van de transsubstantiatie, en van het Canon der heligher Missen gheseyt (als dattet al tooverie en duvelsche besweringe soude zijn), maer hy hadde zijn lesse vergheten: hy wasser geheel uut. Daeromme riepen de leckerkens: Jou, jou, hy en can zijn lesse niet! Ba, goe liens, ou, ba nu hoort ghy en siet emmers wel naectelick dat Godt de Heere deser Calvinisten of Guesen haechpredicanten beghect en beschimpt. Ba, sij meenen Godt te blasphemeren, en ons Catholijcken te bespotten, of te blameren, maer, ou, sij werden deur heurlieder eyghen woorden van Godt en van ons selven tot beschimpinge, bespottinge en tot schanden ghemaect, gelijck ghy nu gehoort hebt en tachternoen noch hooren sult.

Sachternoens quam b. Cornelis seer verbaest of beroert op synen preeckstoel met also leelicke dootlicke verwe of coluer als een asschen int aensichte, segghende synen dickmaels verhaelden teem uuten tweeden Psalm noch eens, swijgende daer naer lange stil, en opwaerts siende ende naer dat hy hem drij of vier malen ghecruyst of gheseghent hadde, seyde hy: Och, och, goeliens, goeliens, my comt daer een al te afgryselicke, verschricke- [68v] licke of vervaerlicke nieumare ter ooren. Ba, so ick op mynen preeckstoel meene te gaen, wert my voor seker gheseyt hoe dat hier de tijdinghe al subijt comt dat de Guesen nu deur geheel Westvlaenderen alle de beelden, alle de outaren, alle de sacramentshuyskens en alle de orgelen in sticken en in brijselingen slaen, en al uut de kercken worpen. Ba so siet, ba smijt den bruy en den bras al te bersten, so hebt ghy terstont gedaen! Ou, ba, so sijt ghy daer ghy wesen wilt. Ba, so hebt ghijt terstont daer ghijt gheerne hat. Ba so siet, commes af. Ba maecter een eynde af. Ou, so hebt ghy eens ghedaen werck. Ba vrij als mannen; ba dat zijn Guesen! Ba tjan, wilt ghyder alsoo met toe gaen, so mogen wij Catholijcken wel op houden van preken, van Misse te doen, ja, van alle Godsdiensten. Ba so siet, toocht eens te recht dat ghijt meent. Jesus, Jesus, wat een bystere dingen, wat een afgryselicke dingen zijn ditte! Ou, ba, goeliens, nu siet ghy emmers wel merckelick dat dese Calvinisten, dese Guesen, gheen Kerstenen en zijn. Ba, ic wil noch swijgen van gheen Kerstenen. Ba, sij zijn dusentmael arger, snooder, en booser dan Joden, Turcken, Sarasienen en ongheloovige Heydenen. Want sij zijn eens Kerstenen geweest en zijn nu openbare Gods gesworen vianden, ja, en ooc dootvianden van alle Gods heligen en van al dat Godt aengaet, of dat Godt nae of by staet. Ba, sij zijn [69r] nu Gods kercken schenders, Godts sacramenten schenders, Gods outaren schenders, Gods beelden schenders, Gods crucenschenders en schenders der beelden van alle Gods heligen en Sancten, ja, van Gods ghebenedijde moeder. Ba, ou, ic laet noch staen Gods beelden en zijns moeders beelden. Ba, sij en ghelooven noch in Godt, noch in zijn moeder; sij en ghelooven noch in hemel, noch in eeuwich leven, noch in salicheyt, noch verdoemenisse, noch in vaghevier noch in helle, noch sij en gelooven niet in Gods rechtverdich oordel, noch inde verrijsenisse des vleesch, dat is seker. Ba, en heeft dien boosen Hermannus, (dat is dien vermaledijden haechpredicant, so ick en sondaghe sachternoens seyde, dat met een brantyser op zijn rugghe is gheteeckent) die hier met alle die verdoemde Guesen inde wapenen quam, hier buyten op S. Cruys kerckhof en sondage voor noen niet staen preken rechts tegen over dien grooten hoop dootsbeenderen die daer light, en stoutelick plat uut gheseyt tot het volck: Meent ghy oock ter goeder trouwen, ghy liens van Brugge, dat dien hoop doode menschen beenderen, die ghy daer siet ligghen, wederomme leven sal? En meent ghy oock dat het doode vleesch, het welcke inde aerde verrot en tot aerde geworden is, wederomme verrijsen en leven, ende het rijcke Godts besitten sal? Neen, neen; noch vleesch noch bloet en mach [69v] het rijcke Gods niet besitten. Het is al fantasie ende bedroch, het moet al gheestelick verstaen zijn. 

Niet verde van daer, op tselfde kerckhof, ba, stonder niet noch een ander rabbaut dien Carpentier, dien helschen duvel, en preecte alle de snootheyt en vileynicheyt die hy vander gebenedijde weerde moeder Gods conste versieren ende wilde met de helige schrifture betoogen datse noch meer kinderen van diveersche mans gehadt hadde, ja, seyde plat uut datse hanneken allemans hoere geweest hadde.

Tegen over dien rabbaut, ba, stonder niet oock een Fransois verrader, dien ons Guesen Doctor Marmy heeten, (ic peynse datse hem een woordeken Latijns hebben hooren spreken) en preecte, dat de mensche geen vrijen wille en heeft, maer dat alsoo wel het quaet alst goet van Godt ghewrocht wert en dat Godt onrechtveerdich soude wesen dat hy zijn eygen wercken verdoemen soude, segghende tot het volck: Daerom leeft vryelick naer u wellusticheyt, alsoot u belieft, want Godt is u den hemel schuldich, daer en is gheen helle noch verdoemenisse. Ist waer? Hey snoode verleyders, arghe valsche bedrieghers en sielmoordenaers! Ba, Godt gheve datse gherabraect of ghevierendeelt moeten werden eerse ons hier onse kercken, onse sacramenten, onse outaren, onse beelden, ende alle onse goddelicke ornamenten ooc commen schenden. Maer, goeliens, ou, ic duchte dat [70r] dese duvelrie en dullicheyt van dit schenden en breken sal over al gaen, gelijck die vermaledijde predicatien gedaen hebben. Want, ou, ick sien wel men doeter niet toe: ghy Catholijcken en sijt maer Trijssen, maer Hannens. Ba, ghy sultse noch ghedoogen op u wijfs en op u dochters te sitten, gelijck ic geseyt hebbe. Daerom ic gheve nu gans den moet verloren; het is nu met ons al uut ghecatholijct. Wij sullen noch altemits int heymelicke ghestolen op de galghe een Misse mogen doen, gelijck die eerste Kerstenen deden, in kelders, in vouten, in holen, in gaten, in cripten, en in crochten onder de aerde. Ba, ic wilde dat my God hier liete neder sincken en overlijden eer ick vanden preeckstoel ghaen. Want ick heb nu liever te sterven, dan langher te leven. Deur dit seer deerlick sermoon wert veel volcx beweecht tot suchten en weenen, ende naer veel claghens en jammerens sloot B. Cornelis zijn sermoon, ende ghinck vanden predicstoel.

Als dese beeldebrekinghe over alle de Nederlanden begonst te gaen, van stat tot stat, en van dorp tot dorp, so datter lettel steden en dorpen daer sonder waren ende datmen de beeldebrekers ooc met groote vreese, angst en gruwe der Catholijcken, van ure tot ure verwachtende was tot Brugghe te commen, daer om beval den Magistraet alle kercken [70v] van binnen toe te bolwercken, so naer datter maer een cleen deurken op en bleef, twelcke met gewapent volc beset en bewaert wiert, daer die beelden, outaertafelen, schilderien, orghelen, alderande copere of metael werck van sepultueren, pilaren, alle der kercken ornamenten, ende sulcx alsmen wilde geheel ongeschent houden, deur uut gedragen wiert.

B. Cornelis soude des Sondaechs hier naer begonnen hebben een gansche weke alle dagen te prediken, gelijckmen int Jacopinen, Augustinen en Carmeliten Clooster de drij voorgaende weken ghedaen hadde, ende elcke Oorden des donderdaechs in heurlieder weke het Sacrament langs de stat om ghedragen hadden, om Godt te bidden, dat hy het Catholijcke Roomsche geloove, ende die Catholijcke Roomsche Religie doch wilde houden staende en niet laten te onder gaen deur die predicatien der Calvinisten, Martinisten ende Herdoopers. Maer mits dat de gansche stat, ghelijck het geheele lant, in troubbel ende in roeren stonde, vreesde of sorchde den Magistraet dat b. Cornelis met zijn beroerlicke seditieuse sermoonen tghemeene volck tot meuterie soude verwecken, daeromme begeerden sij aen synen Gardiaen, dat hy b. Cornelis doch in dese dangiereuse sorghelicke tijt niet toe en soude laten te prediken, twelcke den Gardiaen beloefde te beletten.

Naer dat de beeldebrekinge deur het edict [71r] of placaet vanden 25. dach Augusti wat gestilt wert ende op hielt, so begonstmen te Brugge den eersten dach van September in sommige Kercken en Cloosters wederom te prediken, maer den Magistraet begeerde aen den Gardiaen der Minrebroeders, dat hy b. Cornelis noch niet en soude laten prediken. Ten ware dat hy hem selven oock in zijn sermoonen conste bedwingen sonder blamatien ende cleenicheyt tot heurlieder lasteringhe besich te staen.

[wordt vervolgd]