HISTORIE VAN BROER CORNELIS ADRIAENSEN VAN DORDRECHT (1569) [4]

Tekstuitgave door Johanna Fenyn en Dirk Smout

Samenvatting van de voorgaande aflevering

Op 1 augustus 1566 preekt Broer Cornelis tegen de ketters, die de voor-schriften en wetten van de rooms-katholieke Kerk immers willen ver-nietigen. Bedoeld wordt met name Charles du Moulin die in opdracht van de Franse koning een boekje schreef tegen het Concilie van Trente en de kerkelijke wetgeving [vermoedelijk zijn Consilium super actis Concilii Tridentini uit 1565]. De Duitse protestanten willen nu ook over dezelfde materie een standaardwerk publiceren. Anderen hebben speciaal tegen het Concilie van Trente geschreven, zoals Johannes Fabricius met zijn Oratio qua docetur Concilium Tridentinum sine scelere à Christianis hominibus frequentari non posse (1562) en Martin Chemnitz met zijn Examen decretorum Concilii Tridentini (1566). Het ergste is dat nu ook katholieken zeggen dat onze H. Vader de Paus zichzelf had moeten onderwerpen aan het Concilie van Trente, dan was onze Moeder de H. Kerk er nu niet zo slecht aan toe geweest. Dat is ketterij en zelfs onzin, want het is immers in overeenstemming met de natuur dat de vader boven de moeder staat.

's Middags ging hij door met zijn verdediging van de paus als hoofd van de Kerk.

Op 4 augustus preekt hij over de calvinisten die de zeven sacramenten tot twee hebben teruggebracht, namelijk het doopsel en het avondmaal. Zo hebben ze zich losgemaakt van het huwelijk, de biecht, het priesterschap, het H. Oliesel en het Vormsel. Dat ze twee sacramenten hebben behouden, is slechts schijn: in het avondmaal blijft het brood slechts brood en hun doopsel stelt evenmin iets voor.

's Middags legt hij uit hoe de calvinisten zonder water dopen. Dit heeft hij van zijn vriendjes vernomen. Zijn `vriendjes' waren groentevrouwen, die op de markt staan, en oude mannetjes die niets om handen hebben. Verder ook oude vrouwtjes en kwezels. Vooral was daar de halfzachte pastoor, Adriaan Smout, waar iedereen de gek mee hield. Velen kwamen hem allerlei onzin wijsmaken voor de lol, of om hem te tergen. Anderen vertelden hem dolle verhalen omdat ze wisten dat hij alles aan Broer Cornelis zou doorgeven. Dat was dus de bron van alle leugenverhalen die Broer Cornelis op de kansel uitkraamde.

Op 7 augustus kwam het bericht dat de calvinisten van Gent, 60.000 man sterk, naar Brugge zouden komen met vier predikanten die twee dagen zouden preken. Dit joeg de Brugse katholieken grote angst aan.

Op vrijdag 9 augustus beraadde de stadsregering zich of die twee dagen de poorten al dan niet gesloten zou houden. Ze besloot twee poorten open te houden, de Kruispoort om het volk naar de preken te laten gaan en de Dampoort voor de gewone reizigers. Calvinistische vreemdelingen mochten 's avonds de stad niet inkomen en wie overdag wilde binnenkomen moest zijn wapens aan de poort afgeven. Tegen de avond lipen veel mensen uit om de calvinisten te zien. Ze brachten het bericht dat de geuzen van Eeklo erbij waren. Sommigen zeiden dat er in totaal maar 10.000 waren, anderen zeiden 8000, en dat ze onder de blote hemel moesten overnachten.

Op 10 augustus, Sint Laurentiusdag, trok een menigte Bruggelingen naar Zevekote, waar de predikaties zouden plaats vinden, maar daarvóór kwamen veel calvinisten van buiten in de stad, die op de Markt en de Burg psalmen zongen. Om negen uur begonnen twee predikanten te preken; één van hen was Pieter Carpentier. 's Morgens in zijn preek had Broer Cornelis uit angst met geen woord van de calvinisten gerept en hij deed niets anders dan jammeren over de vervolging die de katholieken zou te wachten staan, zoals ten tijde van de eerste christenen.

's Middags preekten te Zevekote twee andere predikanten; één was Herman Moded en de andere was Dr. Etienne Marmier. Blijkens zijn middagpreek had Broer Cornelis weer wat moed gekregen. Men had hem verteld dat hij zich rustig moest houden vanwege de 60.000 calvinisten, maar er bleken slechts 5000 te zijn gekomen. Hij zegt niet te begrijpen hoe de katholieken die geuzen hum gang laten gaan, want ze zouden hen makkelijk aankunnen. Hij beschrijft in geuren en kleuren hoe het daar op het veld bij de calvinisten aan toe gaat en wast tenslotte de stadsregering de oren.

Op 11 augustus kwamen de calvinisten met hun vier predikanten tot vóór de stadspoorten en ze namen vanwege de regen twee parochiekerken buiten de stad in gebruik, namelijk die van St.-Kruis en die van St.-Kathelijne. Maar op verzoek van de stadregering verlieten ze deze kerken weer en in de voormiddag preekten drie predikanten op het kerkhof van St.-Kruis, namelijk Moded en Carpentier in het Nederlands en Marmier in het Frans. 's Middags trokken ze weer weg naar Gent. Intussen houdt Broer Cornelis zijn publiek voor dat nu twee kerken ontheiligd zijn doordat de calvinisten die in bezit hebben genomen. Waarom grijpen juliie niet naar de wapens? roept hij. Jaagt hen eruit! Durven jullie niet, stelletje slappelingen, dan smeek ik God dat Hij hen met bliksem en donder eruit slaat.

's Middags preekt Broer Cornelis dat God de calvinisten voor de gek zal houden via de mond van Zijn `echte' predkanten, waar hij zichzelf toe rekent. Daarvoor heb ik genoeg stof, meent de broeder. Vervolgens maakt hij de vier calvinistische predikanten belachelijk door uitvoerig hun armoedige kleding te hekelen en hij besluit met een uitval aan het adres van de stadsregering.

Op 15 augustus gaat hij door met de vier predikanten te bespotten, nu door op hun preken in te gaan. De eerste preekte dat als de hostie of ouwel van de katholieken door de muizen werd opgegeten, de muis moest worden opengesneden en de hostie uit de darmen gehaald en aan iemand te eten gegeven. Die ketter meende ons katholieken daarmee belachelijk te maken, maar in werkelijkheid openbaarde hij onze vroomheid. Want in het geval van een ouwelverorberende muis moet men als katholiek inderdaad op die manier te werk gaan, laat die predikant maar eens Petrus de Palude lezen. Deze haagpredikanten maken zich dus door hun eigen woorden bespottelijk, meent Broer Cornelis. De tweede predikant had het over de hostie die werd uitgebraakt of door buikloop uitgepoept. De restanten van de hostie moesten dan, volgens de katholieke leer, bijeen worden gezocht en aan iemand te eten gegeven. Broer Cornelis meent dat dit nu juist geen schande is, maar ons katholieken eer aandoet. Want het maakt dudielijk dat wij heilig in de transubstantiatie geloven. Citeert hierbij uit het Resolutorium dubiorum circa celebrationem missarum occurentium van Johannes de Lapide. Volgens Broer Cornelis vertelde de derde predikant dat de katholieken menen dat de hostie in het vlees van Christus verandert, maar dat in werkelijkheid het brood brood blijft. Het enige vlees dat eraan te pas komt is het hondevet waarmee de bakvorm wordt ingesmeerd. Het tegenargument van Broer Cornelis is dat de priesters de hostie pas consacreren nadat de hostie is gebakken en dat het dus om het even is waarin die gebakken wordt, of het nu honde- dan wel kattevet is. Ja, wij katholieken geloven inderdaad dat Christus in de hostie met huid en haar present is. De vierde predikant wilde ook tekeer gaan tegen de transubstantiatie, maar hij bleef steken in zijn verhaal en wist niets meer uit te brengen, waarop jongetjes hem uitjouwden omdat hij zijn lesje niet kende. Zie hoe God dit soort predikanten met eigen munt terugbetaalt, besluit hij.

's Middags komt Broer Cornelis zeer ontsteld op de preekstoel vanwege het verschrikkelijke nieuws dat de geuzen in West-Vlaanderen een beeldenstorm hebben ontketend. Het is duidelijk, die booswichten geloven nergens in. Heeft de predikant Moded, die met een brandijzer op zijn rug gemerkt is en die onlangs op het kerkhof van St.-Kruis heeft gepreekt, soms niet gezegd dat de doden niet lichamelijk zouden verrijzen, maar dat de vrrijzenis in geestelijke zin moet worden begrepen? En heeft Carpentier soms niet gezegd op grond van de Schrift dat Maria, behalve Jezus, nog meer kinderen heeft gehad en dat ze een publieke vrouw was geweest? En heeft Marmier niet gepreekt dat de mens geen vrije wil heeft en dat God goed en kwaad gemaakt heeft. Aangezien God onrechtvaardig zou zijn als hij zijn eigen werk zou verdoemen, mogen we er dus allemaal maar lustig op los leven, want God is toch verplicht ons in de hemel op te nemen. Maar ik vrees, vervolgt de broeder, dat die Beeldenstormerij evenmin een incident zal zijn als die hagepreken, want jullie katholieken, jullie zijn slappelingen en komen niet in het geweer. Volgt een uitvoerig zelfbeklag en een verwijzing naar de ellende van de eerste christenen. Deze preek had tot gevolg dat veel kerkgangers in tranen uitbarstten.

Toen de Beeldenstorm van plaats naar plaats oversloeg en men die Brugge zag naderen, beval de stadsregering alle kerken van binnen zodanig te barricaderen dat er maar een klein deurtje open bleef, dat door stadssoldaten werd bewaakt. Alle beelden, schilderijen, orgels enz. werden uit voorzorg uit de kerken verwijderd. Broer Cornelis zou vanaf de zondag een week lang dagelijks hebben gepreekt, zoals de dominikanen, augustijnen en carmelieten dit in de drie weken daarvóór hadden gedaan. Toen had elke orde ook op donderdag het sacrament in processie door de stad gedragen om Gods bescherming voor het katholieke geloof af te smeken. Omdat toen alles in beroering was en Broer Cornelis alleen maar olie op de golven zou gooien, ontraadde de bezorgde stadsregering de overste of gardiaan van de minderbroeders om hem te laten preken. Deze gaf aan hun raad gehoor.

Door het plakkaat van 25 augustus werd de Beeldenstorm gesmoord en daarom begon men te Brugge op 1 september in sommige kerken en kloosters opnieuw te preken. De stadsregering verzocht echter de gerdiaan om Broer Cornelis nog niet te laten preken, tenzij deze zich wat kon intomen inzake de stedelijke overheid.


[VERVOLG VAN DE SERMOONEN]

Den 8. Septembris en wilde B. Cornelis zijn prediken niet langer laten, belovende synen Gardiaen dat hy hem wat bedwingen en wachten soude in zijn sermoonen den Magistraet meer te blameren, noch tvolck niet te beroeren met zijn predicatien. B. Cornelis teem was uut den tweeden Psalm: Dan sal hy tot heurlieder spreken in zijn gramschap, ende in zijnder verbolgentheyt sal hyse verstooren.

B. Cornelis nu naer den text die historie Davids een luttel verhaelt hebbende ende daer naer oock niet lange met die Tropologia besich staende, quam hy op die Allegoria. Dese beghonst hy wel seer modestelick, met droevighe jammerlicke beclaghingen, declamatien en lamentatien over die gruwelicheyt, yselicheyt ende afgrijselicheyt, so hy seyde datter nu deur alle de Nederlanden geschiet was, prijsende ende lovende seer die groote voorsienicheyt ende neersticheyt die den Magistraet van Brugghe gedaen hadde int wederstaen [71v] der beeldenstormers, ende heurlieder stat en kercken so wel bewaert of beschermt hadden datter sulcke horribile enorme dinghen niet gheschiet en waren ende dat sij wel eenen goeden Enghel ghedient hadden, die heurlieder daer in geholpen en bygestaen hadde. Och, och, seyde hy al suchtende, waert ghylieder doch die eerste niet die heurlieder tegen die helighe Inquisitie ghestelt hebt, daer alle dit gruwelick quaet uut gesproten is, dat wilde ick wel, en dat mocht ghylieder ooc wel willen, elc om zijn cleen vingherken. Niet te min, deur dien dat ghylieder u so cloeckelick tegen dese uutsinnighe, dulle, verhoede, rasende honden, dese Guesen of Calvinisten, gestelt hebt, so sult ghy dies te beter apointiment hebben. Ba, maer sonder dat soudt ghy dusent mael grooter straffe en punitie weerdich zijn dan andere. Nochtans sal u de Coninck de oorsake ende de schulden van alle het quaet, van alle de schade en van alle de godloosheyt, dieder gebeurt is, met goede causen en redenen mogen verwijten ende ten halse leggen. 

Goeliens, ick wil dat ghy my wel verstaet en segghet my vrij naer, also ickt segghe: want men sal my terstont het verhoet oft verwoet aentijghen dat ick wederom beghinne te meuten. Maer en beyd, laet de Coninck commen, hy salse so wel weten te vinden en so wellekens weten te castien, die de oorsake zijn val alle dese ruyne, verdervinge en desolatie van dese [72r] Nederlanden die niewers anders uut gesproten is dan alleenlick uut u lieder ende uut der lereneersgaten Requesten, al en mach icket niet seggen. Maer ick hebt geseyt en ick segt noch, ende ick en salt om doot noch om noot, noch om leven noch om sterven, niet swijgen dat dese Nederlanden deur u lieder Requesten ende deur die Requesten van de luysige lereneersgaten, (die hier uut Duytslant en Ghelderlant, of Cleven, ghecommen zijn, wel magher, wel beroyt, en byster) in de meeste desolatie, in de meeste ellende, int meeste verdriet, in de meeste miserie, en inde meeste cativicheit gebrocht zijn die over eenige landen souden mogen commen. Ja, Godt sal u lieder aen spreken in zijn gramschap, en in zijn verbolgentheyt sal hy u lieder verstooren! Want hy is u lieder alle plagen, alle vervloeckinge, alle maledictien, en alle evelen schuldich. Ba, of ick segge dat hy niet rechtveerdich en is. Ba soo siet! 

Ou, ba, wat meendy dat wij sot en dul zijn? En dat wij niet en weten van waer dat ons dese afgrijselicheyt en verwoestinge comt? Ba, loopt en beschijt u! Ba fy, schaemt u en kent u ongelijck. Ba soo siet! Wa sij commen noch en meenen my het preken te verbieden! Ou, ba, ic en staen onder u lieder niet, dat ghijt weett! Ba, ou, ick hadde liever dat ghy bescheten waert dan ick onder u lieder soude staen. Ba wat cond ghy my dan doen? Ba, doet u beste. Ba, haddy u niewers met [72v] ghemoeyet en had u gat bescheten. Ou, wat laet ghy u duncken dat ghy sijt? Ba, wij sullen oock eenen mont om spreken hebben en wij sullender ooc gehoort zijn, ja, beter dan ghy! Ba, wat sal hier af commen? Ba, siet doch hier eens waer met dat wij gheplaecht zijn! En beyd, en beyd, laet de Coninck maer commen, ten sal niet verswegen blijven, dat belove ick u, dat ick soo doe!

Sachternoens, naer dat B. Cornelis synen voorseyden teem uut den tweeden Psalm vernieut hadde (te weten: Dan sal hy tot heurlieder spreken in zijn gramschap, ende in zijnder verbolgentheyt sal hyse verstooren.) so viel hy met gheturbierde sinnen ende met een grammen moet op die beeldebrekers soo gruwelick en verschrickelick dat een mensche ysen en vervaren mochte, tierende en roepende: Waer zijnse nu dese vermaledijde Guesen, dese verdoemde Calvinisten? Hey fy, dese verraders, dese dieven, dese moordenaers, dese sacrilegos, dese dootgeslagen vianden Gods? En beyd, en beyd, Godt salse ooc in zijn gramschap an spreken ende in zijn verbolgentheyt verstooren. Hy salse met donder en blexem slaen! Ba, hy salse met aerdbevingen en tempeesten verstooren. Hy salse met sulfur, peck, terre, en greix [sic] vier, of helsch vier verbranden. Hy salse met pestilentie, romelisoen, cancker, popelsie, melaetsheyt, of laserie, plaghen en vernielen. Ja, met alle besmetheden, besiect-[73r]heden, evelen, dullicheyt, besetenheyt, betoovertheyt, verhoetheyt en met alle maledictien sal hy straffen ende punieren om alle de horribile, enorme, afgrijselicke farcen diese hier in dese Nederlanden bedreven hebben.

Ba, ten zijn gheen Guen, maer het zijn Juen. Ja, hondertdusentmael arger dan Juen! Och hoe hebben sij alomme so schandelick en viandelick met de beelden Christi en met het cruyce Christi geleeft? Ba, sij hebbent an coorden achter straten deur slijck en deur stront gesleept en daer naer met bylen in sticken gehauwen. Och hoe hebben sij ten veel steden het weerdige helige Sacrament, Gods warachtige lichaem, met voeten ghetorden en gedrabbelt. Ja, sij hebben daer en boven in de Sacramentshuysekens en inde Vonten ghekact of gescheten. Ba goeliens, hier van zijn seer wonderlicke myraculen geschiet, die seker en warachtich zijn: ba, de sommige Guesen als sij uut de Sacramentshuysekens ende uut de Vonten quamen, daer sij in gescheten hadden, so waren sij also swert of leelick als baerlicke duvels vander hellen. Ba, en daer is hedensdaechs noch yewers een pagie van eenen grooten Gues, die blijft noch al springende tot anden solder toe, om dat hy op het weerdige Sacrament des outaers met voeten gedrabbelt en ghesprongen heeft in dese beeldestormerie. Maer, goeliens, ou, wat dunct u nu van de Guesen, of Calvinisten? [73v]

Ba, siet ghy nu wel wat datter uut dese haechpredicatien gesproten is? Ba, en heb icket niet wel gheprophetiert en geseyt dat dese Guesen, dese dieven, dese roovers, dese moordenaers, met heurlieder predicatien anders niet en sochten, dan het kercken goet, dan het gheestelick goet en der Papen goet? Ba, en doense noch al geen quaet? Hey, twas al den dach te seggen: Wa Pater Corneli, hoe hebt ghy u aldus? Sij en doen doch gheen quaet. Hey, en waeromme en commense nu niet en seggen datse gheen quaet en doen? Ba, ick meene dat ghy lieder nu wel eens te recht weet wat quaet datse doen. Maer ou, wil ick u seggen, ba ghylieder glorieert daer in en lacht nu in u vuystken dat wij arme Religieusen of gheestelicken aldus jammerlick ghevaren en het onse al quijt zijn. Maer en beyd: ten is niet moghelick, al hadden sijs noch dusentmael meer vanden onsen, ten sal al terstont qualick gevaren ende in corten tijt al achter deur de billen ghelapt of deurt schijtgat ghejaecht zijn. Ou, ba, en beyd, spreeckt my dan toe. Ba, dan moet het Coopmans goet en u lieder goet oock aen staen. Want het moet doch al ghemeen zijn, salder ruste wesen. Ba, ou, en hebbense nu corts Tantwerpen, in dat groote Babilonien, in dien grooten helschen poel, niet briefkens gesaeyt, daer in geschreven was: Der Papen bloet of der Cooplieden goet? Ba, heb ic noch die waerheyt niet geseyt?  Ou, ben ick noch al [74r] een meutmakerken, of vuyl meutijnken? Ba, wilmen my het preken noch al verbieden? Ba, ist noch al wel gherequest? Ba, wilmen noch al roepen om liberteyt? Hey, ist nu niet wel geliberteyt? Ba, ist nu niet wel de Inquisitie en die Placaten om verde getrocken, nu wijt al quijt zijn? Ba, ist nu niet wel gemoderiert? Ou, men moste de Placaten modereren. Ba, loopt voor den duvel met u vervloecte Moderatie, luysige botte Esels, als ghy alle ghelijck sijt, over Edel en onedel, over Magistraet en over al. Ba so siet!

Den 13. Septembris waster wederomme veel te seggen deur de gansche stat van Brugghe hoe datter een Minister of Predicant gecommen was, die sanderdaechs buyten prediken soude voor de Calvinisten van Brugge.

Den 14. Septembris leyde b. Cornelis een ander veerseken uut vanden tweeden Psalm, te weten: Maer ick ben een Coninck gestelt van hem over Sion synen helighen berch, prekende zijn gebot. Goeliens, hier uut hoort ghy wel dat de Coninclicke Propheet David prophetiert en sprict uuten name vande Catholijcke Christelicke Kercke, de welcke als een Coninghinne van Godt gestelt is over de gheloovighe Kerstenen ende dat sy is prekende Gods gebot en zijn leeringe. Ou, ba, waeromme laetmen dan ooc preken dese helsche ketters, dese verdoemde Calvinisten, dese vermaledijde Gods Sacramenten schenders, [74v] dese Gods Kercken schenders, dese Godts Outaren schenders, dese Gods Vontenschenders en Vonteschijters, dese Gods beeldenschenders, dese Gods crucen schenders, dese Godts blasphemateurs, dese vervloecte Godts vianden, dese duvelsche haechpredicanten, waeromme laet men die dan ooc al dus preken he? Ba nu sal hier buyten wederomme den duvel te coop zijn met dese vermaledijde Calvinisten prekinge! Ou, ja, en noch boven dien: men soude my als een Catholijck Predicant, van God over zijn Kercke gestelt, wel willen het preken verbieden. Hey snoo generatie, hey arch geslachte! Hoe sijt ghy betoovert met dese pestilentiale Gueserie: ba, blijcket niet? Ba, en ist niet waer dat ick segge? Ba, liege ick daer an, he? 

Ter wijle dat de beeldestormerie geduerde, alsmen my het preken verboot, liepen alsdoen u lieder Brugsche Calvinisten niet wel dryhondert sterck uut achter Rabbauwenborch om daer eenen haechpredicant te hooren preken? Diergelijcken den eersten dach Septembris hier buyten by de Wasschers brugghe, daer dien Apostaet, dien verloochende Paep van Oudenborch, op zijn Guessche preecte, maer eylacen ic, omdat ic Catholijck ben, en mochte doens niet preken. Ba, ic hebt gheseyt en ick seght noch: in dien ghy Catholijcken dit vermaledijde haechpreken aldus lijden en ghedoogen wilt, soo ist met ons gedaen, soo ist [75r] hier al uut ghecatholijct, soo mogen wij ons preken wel laten staen. Maer daer soude nochtans de baerlicke duvel met spelen. Ou, om so cleenen hoopken luysige Guesen, om sulcken aermen canaillie, om sulcke povere jacht, om sulcken hutteghetut, om sulcken haxken paxken, souden wij Catholijcken daeromme ons Kersten geloove en ons Kersten religie laten te onder of te gronde gaen! Ba, dat waer doch te vileyne onexcuseerlicke schande en te verdienen de eewige maledictie of verdoemenisse! Ba, ghy Catholijcken, stelt daer liever lijf en leven voor. Ou, ba, proevet eens, ter wijlen dat ghy de Guesen en Guesinnen noch machtich sijt! Want ghy kentse nu welcke dat Guesen en Guesinnen zijn, mitsdien datse heurlieder nu selve deur dese duvelsche haechpredicatien al gheopenbaert en bekent ghemaect hebben. Ou, ba, dat ghy Catholijcke eenige viericheyt tot Godt en tot Godts religie hadt, ba, ghy soudt de guesen en guesinnen, twijle dat ghyse noch machtich sijt, selven an grypen ende al levende speten, die huyt af stroopen, ja, ghy soudse behooren al levende te villen en te vlaien, te sieden en te braden, dat ghy soo soud!

Int leste van dit sermoon roeyde en bewegede hy sommige van zijn Catholijcken deur veel gruwelicke of verschrikkelicke woorden, also op tot wrake en bloetsturten datse al vloeckende en swerende ter kercken uutghingen, seggende: Wij [75v] sullen by Gods vijf wonden en by Gods seven Sacramenten het messe eens moeten inde hant nemen, of daer en sal anders geen eynde van dese gueserie te verwachten zijn.

Als de Calvinisten nu desen selfden voornoen op S. Cruys Kerckhof gepredict hadden ende daer sachternoens wederomme begonsten te prediken, so wiert heurlieder predicatie deur het ghebeyere van de clocken (mits dattet S. Cruys dach was) verstoort. Daeromme vertrocken sij van daer op het velt by Sevecoten, daermen op S. Laurentius dach gepredict hadde, meenende an die plaetse oock recht te hebben, naert inhouden vant accoort dat met de gheconfedereerde Edellieden tot S. Truyen ghemaect was, te weten: dat die gheconfedereerde Edellieden souden beletten datmen de nieuwe Religie nieuwers en soude prediken daermense totten 23. dach Augusti niet ghepredict en hadde ende oock te beletten datmen nieuwers meer in de wapenen soude prediken. Maer sommighe vanden Magistraet vant Vrije quamen uut de stat van Brugge met een hoop krijchsvolc om de predicatie van daer te verjagen, mits dat het velt onder de jurisdictie vanden Vrije gheleghen is. Die krijchslieden siende dat de Calvinisten niet en wilden vluchten, so trocken sij heur messen uut en sloegen in de Calvinisten om plaetse te maken ende grijpende naer den Predicant om dien te vanghen, be-[76r]hielden sij synen baert, maer hy ontworstelde. Daer riepen die krijchslieden: Slae doot! slae doot! waer deur dat sommige Calvinisten ghewont of ghequetst wierden en met groote murmuratie inde stat quamen.

Op desen achternoen en predicte B. Cornelis niet om dattet saterdach was, ghelijck hy sulcx ghemeenlick laett om dattet martdach is.

Den 15. Septembris, naer dat B. Cornelis synen voorseyden theem weder vernieut hadde, so loofde en prijsde hy den Magistraet vanden Vrijen boven maten seer, segghende al lachende met groote blijtschap: Ba, wel moetense varen die van den Vrijen! Byloo, willen dieder also met toe gaen, soo sullen sij heurlieder pays noch aen den Coninck wel vercrijgen, al ist datse oock deur oproeringe en aenhitsinge en titsinge des Magistraets van Brugghe mede tegen die helige Inquisitie en helige Placaten ghespartelt hebben. Ba, ick wiste wel, het lach my rechts in mijn leden, dat mijn sermoonen noch eens myracle doen souden. Ba, dat zijn mannen! Ba, ghy Magistraet vande Vrijen, ou, ghy cont wel Sperswater of Wijwater naerde predicatie gheven, gelijck wij Priesters naer de Misse doen. Ba, de Calvinisten schuwen ons sperswater en loopen daer voor wech gelijck de [76v] duvel, maer ick hoore u lieder quispels connen de Calvinisten oock wel doen loopen. Ba, en songhense niet den Psalm: Asperges me? Ba, die hadde daer rechs wel ghedient te singhen. Maer neen, ten ghincter byloo te gheenen singen uut. Die Guesinnen kriesschen en schremden gelijck suegen. Ba soo siet! Ou, ba, ou ghy Magistraet vande Vryen, ghy moetter noch al meer aen, ba, ghy sijtter de mannen toe. Maer ic dincke wel datter geen noot meer zijn en sal. Ba, de Calvinisten van Brugghe sullens heurlieder buyck nu vol hebben. Het sal nu zijn: bue predicatie! Ja, isser dat te halen. Ba, het sal hier emmers nu al uut ghehaechpreect zijn, peyns ick. Ba ic en twijffele daer niet aen. Ou, ba, laet sien ofse soo stout noch wel souden derren zijn. Ba, sij en sullent niet eens meer derren peynsen.

Ba, de haechpredicanten sullen heur ooc wel wachten meer hierontrent te commen, als sij sien sullen datter Meester Hans de Schilder sijnen baert ghelaten heeft. Ba, het sal nu Hans Knevel zijn. Ou, het sal hem wel voeghen, want hy const al in zijn preken wat Swits swatsen, is my geseyt. Ba, hadmen doch dien boef, dien schud, dien verrader connen crijgen, ic belove u dat hy nieuwers meer en soude ghehaechpreect hebben, snooden ketter en verleeder, als hy is. Maer altoos is den Magistraet vanden Vrijen te prijsen, want sij hebben heurlieder beste gedaen ende ghemaect datmen emmers [77r] hier ontrent Brugge niet meer haechpreken en sal, wedde ic u, dat ic so doe, of daer soude meer dan eenen duvel met spielen.

De wijle dat B. Cornelis aldus blijdelick stond en predickte, begonsten de Calvinisten op den Burcht te vergaderen om aenden Magistraet van Brugghe te clagen over sulcke violentie, fortse, en ghewelt, als heurlieder ghister in heur predicatie geschiet was. Den Magistraet dit hoorende, soo vergaderden die principale, als hooch Balliu, Burgmeesters, en voorSchepene, oock daer ontrent om der Calvinisten clachte te aenhooren ende naer dat die ghewonde of gequetste heurlieder clachte ghedaen hadden ende daer over recht begheerden, wierden sij met vriendelicke woorden des Magistraets uut gestelt tot den naervolgenden dach, om dattet nu Sondach was. 

Daer naer vielen die van der Calvinisten Consistorie anden Magistraet clachtich van weghen der violentie die heurlieder Predicant geschiet was ende om de verstooringhe van heurlieder predicatie. Den Magistraet aenhoorde heurlieder clachten ooc ende begeerde vriendelick datse wilden beyden tot sanderdaechs. Hier in consentierden de Calvinisten, maer sij begeerden versekert te syne van den Magistraet voor alsulcke violentie, fortse, cracht, en ghewelt en dat sij liber of gherustelick in paise opt selve velt souden moghen prediken. Hier op belofde den [77v] Magistraet datse heurlieden voort aen beschermen souden tegen alsulcke ghewelt en violentie. 

Als dit gheruchte alle de stat deur verbreet wiert, ghincker seer veel meer volcx buyten ter predicatie dan oyt te voren. Daer predicte dien achter noen de selfde predicant, niet tegenstaende dat hy sdaechs te voren so qualick was ghehandelt gheweest.

Dien selfden achter noen quam B. Cornelis also seer vergramt en verstoort op synen predickstoel, als hy voor de noen verblijt daer op gecomen was, vernieuwende synen voorgeseyden teem ende dien uutleggende ghelijck sdaechs te voren, als datter niemant Godts gebot prediken noch leeren en mach dan die Catholijcke predicanten. Daer wast wederomme te roepen, te tieren, te schremen, te stampen, te springen, en te smijten: Ba, waeromme laetmen dan dese vevloecte Calvinisten, dese verdoemde Guesen aldus tegen Gods ghebot preken en leeren? Ba fy, ou ghy ghecorrumpierden Magistraet van Brugge, ghy bedervet nu wederomme al, dat den Magistraet van de Vrijen ghister goet en wel ghemaect hadde. Ba wat dusent duvels, nu soude ic wel mijn sinnen ghemissen! Ba ic soude nu wel uut mijn vel springhen! Ba Jesus hoe spijt my dat! Ba fy, alsulcke ketters, van de selfde secte of heresie, als ghy Magistraet van Brugge inde Vasten nu lest leden noch twee levende aen eenen staeck verbrant hebt, [78r] al sulcke ketters gaet ghy nu op den Burcht staen beloven, dat ghy heurlieder vermaledijde predicatie sult beschermen voor alle violentie of voor alle ghewelt. Ja, ist waer? Ba fy ghy Magistraet van Brugghe, ou, sijt ghy Catholijcken? Ba, de duvel vander hellen en soude u lieder voor gheen Catholijcken willen kennen, hoe soude Godt u lieder dan voor Catholijcken willen kennen? Ba fy, dat ghy aldus betoovert en met blentheyt geslagen sijt! Ou, ba, en siet ghy noch niet wat ghy met u lieder bescheten Requesten gemaect hebt? Ba, wat een jenten loon hebt hy nu voor ulieder luysige Requesten tegen de Inquisitie ende Placaten, nu ghy rijfken rafken, haxken paxken, int eersgat moet cruypen? Ba, ou, siet doch eens waer toe dat ghy u lieder selven gebrocht hebt? Ba tjan, nu onse Guesen dat sien dat ghylieder also te ringhelen, te breydelen en te dwingen sijt, ba nu sullen sij wel alle knap den Burcht in nemen. Ba, tfy, tfy, aye, dat ghy lieder u also laet vermeesteren van een so luysighen rappaille, of van sulcke corte ghemeentken. Ba, ic setter mynen hals onder dat sy u noch sullen af stellen en maken selfs een Wet of Magistraet uut heurlieder volcxken, gelijckse wel elders derren doen. Och hoe wel waer dat besteet, ba, ic meen voor u lieder. Ba Godt bescherme ons Catholijcken daer voor dattet so verde commen soude. Maer om sulcx in tijts te beletten, had ghy de [78v] clagers behooren metten taien halse te grijpen die u lieder heden op den Burcht also stoutelick an vielen en terstont al warm en versch aen een galge gehangen. Ba, ic versekere u, de gemeene Guesen en souden dan niet veel na het haechpreken geloopen hebben en daer mede waert hier eens uut gehaechpreect geweest.

Den 21. Septembris ende noch sommige dagen daer na predicten buyten Brugge te Sevecoten twee Ministers of Predicanten der Calvinisten, den eenen, genaemt Jo. Montanus, den anderen, Francisc. Josius, een Fransois, geboren te Lions, bede seergeleerde mannen. Montanus predicte in Vlaemsche ende Josius in Walsce.

Den 22. Septembris seyde b. Cornelis in zijn sermoon met droevige woorden: ba, goeliens, nu sien ick wel dat wij an dese helsche Calvinisterie ende an heurlieder duvelsche haechpredicatie geerft zijn. Siet, dat heeft ons dat vermaledijde accoort met die versmachte Leren eersgaten tot S. Truyen gedaen. Daer heeftmen die luysighe tsamen gheconfedereerde Guesen moeten toelaten datmen alomme de Calvinisterie, en Lutherie, en Herdooperie sal mogen preken, daermen die voorden 23. dach Augusti in dese Nederlanden ghepreect heeft. Ba, is dit niet een jent accoort? Ou ja, rechs om terstont het kersten geloove ende de Catholijcke religie uut te roeyen ende alderhande secten of ketterien hier in te planten. Ba met dat verdoemde accoort van S. Truyen [79r] zijn wij Catholijcken rechs de honden, ja, de Turcken, de Sarasienen en de Joden ghelevert. Want siet hoe stoutelick en onbevreest dat dese vremde verraders, dese rabbauwen, hier commen heurlieder valsch fenijn stroyen, of heurlieder arghe ketterien in planten. Hey snoode listige bedriegers, hey boose schalcke verleyders! Elders in Vrancrijcke werdy uut ghejaecht en uut ghebannen en hier moeten wij u nu ontfangen.

Ba, het schijnt merckelic dat dese Fransoischen verrader, die nu hier buyten staet en preect, met een brantysere op zijn kake geteeckent is. Den anderen rabbaut heeft een van de syde mutskens onder synen hoet opt hooft, want zijn één oor is afgesneden. Ba, daerom dragen al dese haechpredicanten sulcke syden mutskens onder heurlieder hoeyen, om die afgesneden ooren te bedecken. Want heeft hier buyten achter het Casteel van Rabbauwenborch niet een haechpredicant staen preken die bee de ooren quijt was? Hey vuyle schudden en luysighe dieven, dat u Godt schenden moet! Ba, ick en wil my niet eens meer daer in gram maken, noch my selven daer mede quellen of tormentieren, want, ou, ic sien wel: mijn seggen, mijn tieren, noch gebaren en isser niet veel gheacht. Ja, men spotter en gheckter noch wel mede, datmen soo doet. 

Sachternoens wast nochtans wederom te tieren en schelden op den Magistraet van Brugghe.

[79v] Den 29. Septembris was B. Cornelis ghecommen tot het veerseken in den tweeden Psalm: Ghy sultse regeren met een yseren roede, ende gelijck eens potbackers vat sult ghyse in stucken breken. In dese uutlegghinge maecte B. Cornelis zijn sermoon wederomme op die twee voorseyde Ministers, so gruwelick, afgrijselick, schandelick, en vileynlick, dat al te walgelick soude zijn te schrijven. Het schene datse met noch alle de Ministers van Christus of van zijn Kercke, met yseren roeden gheslagen ende gelijck aerde potten in sticken ende in scherven souden ghebrijselt werden.

Ende int leste als hy hem selven al uut ghetiert en gebaert hadde, seyde hy: ba noch het spijtichste van allen is dat hier en boven noch sommige degelicke vrouwen aen my commen en seggen: Lieve b. Cornelis, my dunct alle de werelt wert Gues of Calvinist. Ware heurlieder leeringe so quaet of arch en valsch als ghy seght, het volck en soude die predicatien so seer niet naer loopen. Ende men siet dat sommighe liens die dese nieuwe predicatien volghen, daghelicx soo seer veranderen in beteringhe van leven. Die voortijts dronckaerts, hoerreerders, tusschers en andere onghereghelde menschen van leven gheweest zijn, sij werden nu so sober, so eerbaer, so wel ghemaniert en so vriendelic, dat ic niet en weet, wat ic aen de lieden hebbe. 

Ja, ist waer? Ou, ba, ick segge dattet veel beter en saligher is, [80r] alle zijn goet te verhoerreren, te verspelen, ende deur de billen te lappen, dan alsulcke duvelsche vermaledijde leeringe te volgen. Ende dat een vrouwe liever mochte wenschen een man te hebben die alle avent droncken en sat, al bescheten en beseect, al bespogen en beslijct, vuyl te huys quame dan een die uut alsulcke helsche predicatie al nuchtere, wel gesint en wel ghemaniert thuus comt. Want een dronckaert, een hoerreerder, een tusscher, een spielder ende een ongheregelt mensche van leven, ou, ba, die stelt hem emmers ten minsten des jaers eens in state van gratie. Ba, hy comt te biechten, hy heeft berouwe en leetwesen van zijn sonden en gaet ten weerdighen Sacramente. Maer aen eenen ketter, die eens vant kersten Catholijcke ghelove afgevallen is, ba, het is te duchten en staet in dusent periculen dat hy nemmermeer wederomme gheheel Catholijck werden sal. Ergo: goet verloren, niet verloren. Eere verloren, veel verloren. Ba, maer siel verloren, al verloren.

Den 6. Octobris, vernieude b. Cornelis het voorseyde veerseken uut den tweeden Psalm noch eens: Ghy sultse regeren met een yseren roede, ende gelijck eens potbackers vat sult ghyse in stucken breken. B. Cornelis leyde dit nu aldus uut: God de Vader heeft geseyt tot Christum, synen sone, dat hy deur zijn onbevlecte bruyt, de welcke is de heylighe Catholijcke Roomsche kercke, alle zijn vianden, als de [80v] Protestanten of Lutherianen of Confessionisten van Duytslant, de Hugenosen of Calvinisten van Vranckrijcke, de Guesen of alderhande sectarisen van de Nederlanden ende van Engelant, Schotlant, Sweden, Denemarcken, Polen en andere landen met yseren roeden ende met scorpioenen gheesselen

ende, gelijck eens potbackers aerden werck, in sticken breken en in murselingen of in brijselinge vernielen sal. Ende dat hyse deur zijn bruyt, de helige Catholijcke kercke, noch alle verwinnen en tot een schabelle zijnder voeten dwingen sal. 

Daeromme, ghy Catholijcken, ba, sijt doch wel gemoet, want dese blijtschap van dese vermaledijde Calvinisten en sal niet lange dueren. Laetse al vrij loopen preken datse bersten en Psalmen singen tot dat heurlieder die kele scheurt! Ba, laetse al vrij met ons Catholijcken ghecken en lachen, schimpen en spotten tot datse de duvel den neck brict en in zijn helle voert. Ba, ick passe op alle heurlieder ghecken en lachen niet met allen. Ba, ic wetet al: hoese met mijn sermoonen lachen en spotten. Het comt my doch al ter ooren ende ick kense oock by heurlieder namen: de sommige die hier in dese stat inckelick op mynen schimp uut zijn en seggen nu achter my datter van alle de leelicke vileyne injurien of blamatien (die ic vande haechpredicanten staen en preke) niet een warachtich en is, maer dattet al lueghens zijn. Deur dien datter een [81r] schalck is die tot Heer Adriaen Smout gheseyt hadde: ba, domine Pastor, ghy en weet, ba nu staet hier buyten te Sevecoten een en preect die maer één rechter oor en heeft. 

Ja, ist waer? Hey snooden schelm en rabbaut, als ghy sijt, men weet wel dat yeghelick maer één rechter oor en heeft. Ba, ou, altijts ist nochtans emmers waer dat dien boosen verrader Hermannus met een brantysere op zijn rugghe is gheteeckent, wat wilt ghy dan veel schimpen, ghecken en spotten met mijn sermoonen, en seggen dat ick alle die vileynichheden staen en lieghe? Ba, ick segghe nu plat uut dat den meestendeel van dese haechpredicanten al Apostaten, al verloochende Papen en uut geloopen Monicken zijn, die het gheestelick habijt of de cappe uut geschut en het Kersten Catholijcke geloove versaect of verloochent hebben. Ke, wat seght ghy daer toe, ghy spotters en schimpers, he? Ba dien eenen haechpredicant, die hier buyten te Sevecoten nu staet en preect, is dat niet een verloochent Pape, he? Ba, ende dien Paep Michiel van Oudenborch, die hier buyten by de Wasschers brugge voor de Guesen of Calvinisten preecte, als ick niet preken en mochte, is dat oock niet een Apostaet of een verloochent Kersten, he? Ba, ende dan den haechpredicant te Tielt, die hier uut ons Clooster16 gheloopen is en die cappe op den tuyn ghehangen heeft, is dat ooc niet al een Apostaet [81v] of afghevallen Kersten? Ba, dien verloopen Moninck, ou, die hevet doch al van my geleert, sulcx als hi weet of can, maer hi is nochtans so luttel by my te gelijcken dat hy niet weerdich en is mijn schoens te ontghespen, ja, dat hy niet weerdich en is mynen strontpot (met oorlof geseyt) uut te dragen. Ou, ba, nu ic hoore datse my also nau in mijn woorden van mijn sermoonen soecken te vangen en te berespen, ba, nu wil ick doch voortane in alle mijn sermoonen preken dat dese haechpredicanten den meestendeel al verloochende kerstenen of Apostaten en uutgeloopen Monicken zijn die het kersten Catholijcke gheloove versaect hebben. Ba, laet sien of sy daer tegen yet sullen connen ghesegghen en of sy dan noch met mijn sermoonen sullen connen ghecken, schimpen en spotten: ba, datse de duvel halen moet, diet zijn!

Den 13. Octobris seyde b. Cornelis in zijn sermoon: Ba, goeliens, Jesus, ba Godt behoede ons, en Maria die weerde moeder Gods! Ba, wij aerme Catholijcken zijn verraden van achter en van vooren. Ou, ba, de Herdoopers hebben nu ooc al een lange tijt hier buyten int Gruythuysbosch seer heymelick sonder onse wete ghepreect, maer nu beghinnet openbaer te werden. Ba, God segene ons! Ba, wij sitten hier in dusentmael meer periculen van ons lijf en leven dan wij selfs weten. Ba, en of die oock al met int accoort, tot [82r] S. Truyen met de geconfedereerde Guesen gemaect, begrepen zijn te mogen preken? Ba, ic peynse: wel ja sy. Jesus, wat een maledictie dat over dese helige catholijcke Nederlanden ghecommen is, deur die vervloecte bescheten Requesten teghen de helige Inquisitie en helige Placaten! Ba, ghy Magistraet van Brugghe of ghy vier Leden van Vlaenderen, ou, siet ghy nu wel wat ghy ghemaect hebt? Ba fy, schaemt u! Och Jesus hoe sitten wij hier nu en hebben rontsom ons ooren alle dese sectarisen. Ba, het is om zijn sinnen te ghemissen. Ba, die secte vande Herdoopers, ba, dat is het gruwelickste dinck vander werelt! Ba, ou, als die ghepreect hebben, dan vallen sij neder ter aerden en cruypen over malcander, gelijck honden of onredelicke beesten, seggende: mijn geest begeert u vleesch. Het isser al gemeen. Ba, sij hebben daer rechs in dat bosch een bequame plaetse daer toe. Ba, goeliens, dat ick u segghe is warachtich: daer zijn boeren of lansliens diet gesien hebben. En daer commen seer schone vrouwen en jonghe dochters! Ou, ba, die sullen terstont een bysteren grooten aenhanck crijgen, mits datmender sulcke dingen doet. Ba, God bescherme ons! Y, y, ick wilde wel dat my ons Heer haelde, want het wilder gheckelick gaen. Ba, nu vallen my doch alle mijn spillen in de asschen. Ba, wat dusent duvelen, of men hier oock al niet toe doen en sal, peyns ick. Y, hoe sal dit noch ge-[82v]wroken werden! 

Ba, ick setter mynen hals onder, dat wij eer lanck noch de Adamijten hier voor onse poorten moeder naeckt sullen sien preken, dat wij soo sullen. Ou, ba, dan en blijfter niet een mensche in Brugge, dat versekere ick u. Ba, het sal seker alsoo gebeuren, want het wil hier doch al wesen, dat soo wil.

Den 20.Octobris seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba, goeliens, ou, ba, noyt soo ick nu van alle canten gehekelt en ghquelt werde. Ba, sommige liens, en het willen ooc noch al treffelicke deghelicke Catholijcken zijn, die commen nu aen mijn toehoorders, of aende ghene die mijn sermoonen hooren, en seggen al gheveynsdelick: en bey, ic ben seer verwondert dat uwen B. Cornelis soo dickwils of so menichmael heeft staen preken dat de haechpredicanten de Guesen kinderen sonder water doopen en datse de kinderen maer over het water en houden, maer datmen nu hier buyten, daermen nu ooc de Guesen kinderen doopt, gheheel contrarie siet. 

Hey, ist waer? Ghy gheveynsde Catholijcken! Ba goeliens wacht u doch voor alsulcke Catholijcken, want het zijn van dese arge deurtrocken Cassandrianen, die souden u lieder gheerne met heurlieder schalcke listen twijffelachtich maken om ulieder also af te trecken van mijn sermoonen. Ou, ten is anders niet, dat weet ic wel sekerlick. Want al dat ic van het Guesen kinderdoopen sonder water geseyt of ge-[83r]preect hebbe, dat segge ic noch en ic salt doch altijt seggen, en het is oock soo, sij doopense sonder water. Al ist dat desen rabbaut, desen Apostaet en verloochenden Paep hier buyten niet just also en doopt gelijck de andere haechpredicanten. Ba, sij doopen alle diveerschelick om tvolck te abuseren en om daer mede te betoonen datter aen het doopsel niet veel verlanx en light, hoemen doopt of niet en doopt. Ende daer deur willen maken datmen het doopsel int leste gans achter late, als een sake die niet van noode en is, gelijck ic noch meer gepreect hebbe. Want het zijn schenders van alle Gods sacramenten. Ba, ou, die vonteschijters, ba, sij schijten inde vonten, wat souden sij dan van het doopsel houden? Kie, al datse doen: sij en maken maer de manier van doopen. Sij en sullen ten hoochsten de kinderen maer met een lutterken waters besproien en bespeersen. En boven dien en sult ghy nemmermeer sien dat eenich haechpredicant de Guesen kinderen drij malen met water besproien en bespeersen sal. Want, ou, ghy Catholijcken moet weten, die secte der Calvinisten is een specie van Arrianen of Trinitarii, die inde h. drijvuldicheyt niet en gelooven. Ba, heurlieder Calvinus seght dat hy dat woort Triniteyt of drijvuldicheit inde h. schrifture niet en vindt en daerom en willen zijn discipels dese woorden niet gebruiken. Ba, al en waert maer alleenlic daerom, so salmen de selfde kinderen noch eens in onse catholijcke [83v] Roomsche Kercke moeten ter vonten bringen ende doopen, in spijt de Guesen, oft heur lief of leet is, ba soo siet! Ba, laet hooren wie daer teghen eens kicken sal! 

Ou, wat dusent duvel, en waeromme lijtmen of ghedoochtmen dese vermaledijde Calvinisten ooc datse heurlieder balghers en wichters daer buyten doen doopen? Ba, waer is heurlieder dat toegelaten? Ba, dat en staet emmers int versmachte accoort niet dat tot S. Truyen met de geconfederierde Guesen ghemaect is. Ou, ba, wij Catholijcken ghedoogent en lijdent al dat dese verdoemde Calvinisten voorstellen. Ba fy, het schijnt dt wij teenigaer betoovert zijn. Ba, ic soude heurlieder aende poorte int uutgaen de kinders af nemen, of uut den armen ruppen, en dragense in onse kercke om te doopen. Ba, waer toe staet den Magistraet daer aldus aende poorte en kict? Om de gansen te wachten, peyns ick. Ba, siet doch hier eens. Ba, ou, het schijnt datse daer staen om veel quaets te beletten en het argste van allen en derren sij niet wederstaen. Ba, grijpt de kinderen en loopter met in onse kercken, en laetse daer doopen, of beschijt u! Ba, wat sal ick hier af segghen? Ba, ist nu niet eens ghecs werc? Ba, wat slechter joppens zijn dat. Ba, sij staen daer met crijchsvolck, gebust en gespiest, gehellebaert en geslachtsweert, geharnast en gepansysert, ghelijck ofse den duvel op een cussen binden souden, en sij en derren niet een luysige Guesinne [84r] een kint af nemen. Kets, ick soude wel mijn sinnen gemissen in dusdanige beestachticheyt, eselrie en luysicheyt! Ba fy, ic en ben maer een aerm grau Moninck, maer het soude te besien zijn, stonde ic daer ande poorte en wachte, of de Guesinnen also de kinderen uut souden dragen om te doopen. Ba, ick duwede sij liever de kele in. Ja, het waer de kinderen veel saliger den crop in gheduwet dan also met dat verdoemelick Calvinisten doopsel ghedoopt te syn, dat soo ware.

Den .27. Octobris predicte Meester Peter Dathenus buyten Brugge ende naer zijn sermoon vercondichde hy het volck, hoe dat Michael, die te Oudenborch Priester gheweest hadde, hem begaf totten huwelicken staet ende dat hy den derden dach in November aldaer een huysvrouwe soude trouwen.

Dese vercondinge maecte een groot gemurmel onder de Catholijcken binnen Brugge, want men hadde tot noch toe niet ghehoort dat yewers een Priester in dese Nederlanden soo openbaerlick of solemnelick een huysvrouwe ghetrout hadde.

Den 28. Octobris hadde hem B. Cornelis in zijn sermoon, om het huwen van desen Priester, met tieren, stampen, springen, smijten, en gebaren, ghelijck een onsinnich dul of beseten mensche, roepende en schremende: Ba fy, fy u, ghy Catholijcken, ba, stront Catholijcken, ba fy, ayc, fy fy, my stickt de brake [84v] van u lieder! Ba fy, my walcht dat ick u sien! Ba fy, dat ghy alle dese abominable, horribile, afgrijselicke, ja, enorme dingen verdraecht, lijdt, toelaet, en gedoocht! Ou, ba, wat dusent duvelen! Daer buyten, men huweter, men bruyter en men onthuweter Papen en Monicken. Ba men bedrijfter sonde incesti. Ba, fy, ick schaemt my te seggen tghene dat daer al gebeurt. Ba, daer is nu ghister dien vervloecten Paep Michiel van Oudenborch, dien vermaledijden Apostaet en verloochenden Kersten, brudegom vercondicht om binnen acht dagen een wijf te trouwen. Ba, wat pestilentie! Dit gaet noch boven preken, kinderen doopen en boven al! Ja, ghy Catholijcken, is dit verdragelick? Ou, ba, ic hadde my veel liever een spiesse diepe onder de aerde te zijn dan dese yselicke, gruwelicke en goddeloose dingen al den dach te hooren. Ba, men hoort nu anders niet dan dat de Monicken uut heur Cloosters loopen, de cap op de tuyn hangen en achter lande loopen preken op zijn Guesche. Dat de Papen Apostaten werden en wijven trouwen, dat Nonnen en Baghijnen mans trouwen, dat de wereltlicke gehuwede mans, ister iemant die een wijf heeft daer hy moede af is, men ghief hem hier buyten inde Calvinisten predicatie een ander wijf, en zijn wijf ghieftmen eenen anderen man, also datse daer staen en seggen: Sa, nimt ghy dese mans wijf, hy sal daer tegen u wijf nemen. Sa, ghy vrou-[85r]we, nimt ghy deser vrouwen man, sij sal daer tegen uwen man nemen. Fy fy, ba ghy Catholijcken, ou, het is tot verdoemenisse van ulieder sielen, in dien dat ghy dese afgrijselicheden en gruwelicheden verdraecht of lijdt. Ende de Coninc sal commen en straffen of castien al so wel de goede als de quade, also wel de onschuldige als de beschuldighe, om dat sij alsulcke Godslasteringe, blasphemie, duvelrie en verdoemelicke dingen ghedoocht en toegelaten hebben te geschieden.

Daeromme, ghy Catholijcken, ghy kent nu elck u ghebueren welcke de Guesen en Guesinnen zijn. Ba een Catholijck werde nu tien mannen sterc. Ba, en ghy Catholijcke vrouwen, verandert ghy nu in mans herten, ja, wert nu inde sterckte van vijf mannen ende valt dese Guesen en Guesinnen stoutelick aen! Ba, grijptse metten bosem en vermaectse de muyl, ba soo siet! Ba, in dien dat ons de Justitie wil verlaten, soo doet selven justitie, ba soo siet.

Den eersten dach Novembris, als b. Cornelis van alle Helighen predicte, soo riep hy byster grammelick: Ba waer zijnne [lees: zijnse] nu dese verdoemde Calvinisten, dese vermaledijde Guesen, dese beeldestormers, dese dootvianden van alle Gods Heligen? Hey vervloecte beeldeschenders, hey, ba, waer zijnse nu?

Ba datse van allle Godts Helighen moeten gheplaecht ende selven gheschent werden: [85v] want niet eer en sullen sij Gods Heligen willen aenroepen dan alsse S. Roctus met de pestilentie plagen sal, alsse S. Job met de pocken en lempten, S. Antonis met het helsche vier, S. Quirijn met de Vijt, S. Cornelius met besmetheyt, S. Jan met evelen, S. Hubrecht met raserie of verwoetheyt, S. Dingene met dullicheyt of besetenheyt ende alsse van alle andere Gods Heligen, Sancten en Sanctinnen, met besiectheyt, melaetsheyt of laserie, met cancker, seericheyt, rapticheyt, crapticheyt, met romelisoen, met popelsie en met alderhande miserien of cativicheden sullen geplaecht werden. Welcke plagen, punitien en castimenten, dese beeldestormers, dese vianden der Helighen, wel hondert dusent fout verdient hebben tegen elcken Sant.

Sachternoens wast vreesselick en afgrijselick te tieren of te gebaren op de Calvinisten, Lutherianen, Herdoopers ende anderen om datse niet en gelooven dat de sielen int vagevier ghepijnicht werden.

[wordt vervolgd]