GELEERDE NEERLANDICI 9

Auteurs die ooit iets in het algemeen-Neerlandistieke tijdschrift Spektator gepubliceerd hebben, kregen in de eerste helft van 1993 een schrijven toegestuurd van de "Hoofdredactie" (J. van Marle en M. Mathijsen). De eerste twee alinea's:

De afgelopen jaren is het aantal SPEKTATOR-abonnees gedaald tot ca. 400, hetgeen onder het minimale aantal ligt dat nodig is om een vaktijdschrift als SPEKTATOR in zijn huidige vorm en omvang te kunnen exploiteren.

De redactie en de uitgever zijn ervan overtruigd [sic] dat SPEKTATOR een onmisbaar wetenschappelijk platform voor vakbeoefening is, en dat het verdwijnen van dit tijdschrift een groot verlies zou betekenen voor zowel het vak als voor vakgenoten. Er zijn niet veel tijdschriften die plaats bieden aan wetenschappelijke artikelen op het gebied van de neerlandistiek. Juist nu de druk om geregeld te publiceren groter wordt en het aantal onderzoekers door het instellen van AiO- en OiO-plaatsen groeit, is een inkrimping van de publikatiemogelijkheden onverantwoord.

Spektator gezakt tot 400 abonnees! Dat zullen er inmiddels wel 375 of nog minder zijn.
Dat is vreemd, wanneer men weet dat het tijdschrift ooit, zo ongeveer in zijn zevende jaar (in 1993 beleven we jaargang 22) ongeveer 1500 abonnees telde.

Hoe komt dat zo allemaal?
Allereerst, denk ik, is het de schuld van Spektator zelf. In de beginperiode, zeg rond 1970, was de sfeer van Spektator er een van vernieuwing. Het had een hoge frequentie. Niet alleen daardoor, maar ook door de stijl en de aanpak kregen zelfs studenten voor het eerst het idee dat zij middels een abonnement op een tijdschrift de ontwikkeling van dit vak op de voet konden volgen. Artikelen over een ander soort problemen dan waar de grote concurrent, de Nieuwe Taalgids, het patent op had en heeft (waar stond Revius als calvinist toen hij schreef "'t en zyn de Joden niet Heer Jesu die u cruisten"), recensies over pas verschenen boeken, zelfs af en toe gewoon 'nieuws' - dat alles was nooit vertoond en bracht het neerlandistieke straatleven (de nieuwe taalkunde, de hele letterkunde buiten de canon) binnen het bereik van de lezer - op het niveau van een vaktijdschrift.
Gevolg: 1500 lezers. De Nieuwe Taalgids verloor duizenden abonnees, paste na enkele jaren haar lay-out en formule aan, en staat nu nog steeds ongeveer halverwege het Spektator van toen.

Een nieuwe redactie. Plotseling blijft alles tien, vijftien jaar lang stilstaan. Op de binnenzijde van het omslag (eerder haast per nummer gewijzigd) blijven nimmer publicerende leden van de redactieraad (een uitvinding van Spektator) jaar na jaar staan. Vandaag de dag treft men daar nog of weer mensen die weinig ideeënrijk zijn of een soort proza schrijven waarvoor de archeologie een aparte discipline wenst).
De letterkundige artikelen worden geleidelijk: methodendiscussies; uitgebreide theorema's. Het lijkt een blad voor ALW. En de taalkunde... die is onveranderd en beslaat de helft van het blad.

In de neergang, en vermoedelijk binnenkort het verdwijnen van Spektator, vinden we het probleem terug van het het neerlandistieke "vaktijdschrift" in zijn geheel. Dat er hier een probleem is, blijkt niet uit het schrijven van Spektator zoals geciteerd. De hoofdredactie denkt met deftig proza in haar kano tegen de golfstroom in te kunnen oproeien.

Zijn er eigenlijk wel vaktijdschriften nodig? Weinigen immers willen geïnformeerd worden over alle problemen vanaf Reinaert tot en met Möring. Laat staan dat men geld wil neerleggen voor een onafzienbaar bos taalgeneratieve bomen.
Bovendien: diegenen die geïnteresseerd zijn in een bepaald tijdvak, lezen tijdschriften die een kwart eeuw geleden niet bestonden; nu wel. Er zijn bladen voor mediaevisten. Er zijn bladen voor de zeventiende, achttiende, negentiende eeuw. Voor het heden zijn er altijd bladen. Er zijn géén belangrijke bladen voor taalkunde. Dat laatste is een veeg teken. Kennelijk fungeert taalkunde als een soort bloedzuiger, een meeëter. Dit vak haalt het laatste merg uit de botten van het traditionele vaktijdschrift. En verder hebben we natuurlijk het populariserende Literatuur, dat een bepaalde benaderingswijze uit het vroege Spektator losgemaakt en met succes geëxploiteerd heeft. Ook hier ligt het virus van het neerlandistiek victorianisme op de loer - maar daarover een andere keer.

Zijn er eigenlijk wel traditionele vaktijdschriften nodig? Intuïtief zeg ik: ja. De verdediging daarvan kost veel ruimte - ik houd me maar even bij mijn intuïtie. Maar welk blad, welk soort? Moeten we denken aan een blad als Spiegel der Letteren? Eerlijk gezegd: een wat onooglijk blad, met Vlaams-inhoudelijke voorkeuren. Bovendien: gesubsidieerd. Zonder die subsidie zou het waarschijnlijk verdwijnen. Als het (Leidse) Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde? Alleen al het feit dat dit blad een honderd, hoogstens tweehonderd abonnees heeft, bovendien in stand gehouden wordt met geld van de Leidse Mij, wijst erop dat hier weinig levensvatbaarheid is. De situatie bij Spektator kennen we. De Nieuwe Taalgids heeft in de laatste decennia duizenden abonnees verloren. Zelfs zonder het huidige abonnee-aantal in het Handboek voor de Pers opgezocht te hebben, kan wel worden geconcludeerd dat ook hier het vooruitzicht slecht is.

Er kan - voorlopig - slechts één oplossing zijn. Die is de volgende. De redacties van de vaktijdschriften gaan bijeenzitten. Zij besluiten tot de vorming van twee tijdschriften: één voor taalkunde (welke periodiek enige jaren later ter ziele zal gaan, maar dat regardeert ons hier niet), één voor letterkunde. Maak op landelijke basis formatie vrij voor één of twee actieve redacteuren. Zet in de redactie van het letterkunde-tijdschrift niet iemand die zogenaamd belangrijk is omdat hij dertig jaar geleden op basis van één boekje professor Renaissance of Moderne Letterkunde geworden is, maar iemand die problemen zoekt (niet: achternaloopt) en het werkveld overziet.

Wie weet krijgen we er een leuk blad bij. Het alternatief: binnenkort bestaat er helemaal geen vaktijdschrift meer.

DEKEN DAALBERG