HISTORIE VAN BROER CORNELIS ADRIAENSEN VAN DORDRECHT (1569) [12]

Tekstuitgave door Johanna Fenyn en Dirk Smout

Samenvatting van de voorgaande aflevering

Op 21 september 1567 preekt Broer Cornelis over de oprichting van een internationale katholieke Liga die - vijftig jaar na het ontstaan van het protestantisme in Europa - het protestantisme zal uitroeien.
's Middags signaleert hij met vreugde dat de adellijke geuzen hals over kop het land verlaten.

Op donderdag 25 september preekt hij vóór het Sacramentsaltaar in Sint-Salvators over Johannes 6: 53-54, waarmee hij de cassandriaanse opvattingen (aangaande het ontvangen van de Communie onder de beide gedaanten) wil weerleggen. Verwijst naar zijn verdediging (Apologie) tegen Lindius, die - naar hij hoopt - binnenkort in druk zal verschijnen. Daarna volgt een samenvatting van zijn argumentatie tegen Lindius.

Op 29 september spreekt Broer Cornelis over de executie van geuzen en hugenoten in de Nederlanden en Frankrijk, met name over de verbranding op 13 september te Antwerpen van vier wederdopers. Voorts komen de sacramenten van het huwelijk en het doopsel aan de orde.

Op 30 september, 1 oktober en in de ochtendlijke duisternis van 2 oktober wordt er in St.-Salvators een paskwil uitgedeeld. Het bevat een twaalfregelig gedichtje waarin aan Broer Cornelis diens geselpraktijk, leugenachtige preken en sodomie wordt verweten.

Op donderdag 2 oktober preekt Broer Cornelis opnieuw, op de kansel vóór het Sacramentsaltaar in Sint-Salvators, naar aanleiding van Joh. 6. Hij windt zich vervolgens hevig op over het paskwil tegen hem. Zoekt zijn vijanden vooral onder de cassandrianen. Verwijt tevens de katholieken dat zij kritiek leveren op hemzelf, omdat hij niet over de Schrift preekt, verder omdat hij kijft als een marktwijf en omdat hij ongekuiste taal bezigt. Brengt ertegen in dat dit alles de schuld is van de cassandrianen.

Op 5 oktober preekt Broer Cornelis tegen Luther en Calvijn vanwege hun opvattingen over de rechtvaardiging door uitsluitend het geloof.
's Middags vertelt hij een anekdote over de stervende Calvijn. Ook Luther wilde wel, maar kon zijn valse leer op zijn sterfbed niet meer herroepen. Weidt uit over de Prins van Condé, die nu niet meer in staat is om de ketters te helpen.

Op 9 oktober preekt hij opnieuw in Sint-Salvators, op de bekende plek, over de mis. Keert zich met name tegen een geïllustreerde uitgave, getiteld: De begravinge der Missen.
Omdat in Frankrijk godsdienstrellen waren uitgebroken, kwamen de oversten van de Nederlandse en Franse minderbroedersprovincies bijeen te Montreuil (nu in het Dép. du Pas-de-Calais). Aan die conferentie nam ook Broer Cornelis deel. Daartoe verliet hij Brugge op 10 oktober, om op 29 oktober terug te keren.

Op 1 november begon Broer Cornelis opnieuw te preken, nu over de heiligenverering. Voorts vertelt hij hoe hij onderweg naar Frankrijk een wederdoper heeft gesproken. Hij heeft die doper gevraagd naar diens opvattingen over de H. Drievuldigheid en van deze `schurk' vernomen dat de Drievuldigheid hem niet bekend was, aangezien hij haar nooit in de Schrift had aangetroffen.
's Middags preekt hij over het Vagevuur, waaraan de lutheranen, calvinisten, wederdopers en cassandrianen geen geloof hechten. Voorspelt dat al deze ketters binnen één jaar zullen zijn uitgeroeid.


[VERVOLG VAN DE SERMOONEN]

Ou, en het moet oock zijn, want alle Catholijcke Princen mercken en sien nu voor heurlieder oogen dattet rechts der Gothen, der Wandali ende der Hunnen factien, dullicheden, ende raserien souden werden, en dat sij het geheele Kersten geloove met die Christelicke religie tot in den gronde souden uut roeyen, alle policien, rechten, wetten, costumen ende goede manieren te nieten bringen, alle loffelicke scientien, consten, traffijcken, ende der landen ciragien en welvaren te onderdrucken ende ganschelick bederven, alle studien, universiteyten, beede inde goddelicke ende wereltlicke rechten, geheel verwoesten ende een alsulcken grove, plompe barbarie aenrichten ofte opstellen en inbringhen alsser oyt op eerden quam, en sulcken raserie, dullicheyt, tyrannie en verwoetheyt bedrijven, gelijck Alaricus, Gensericus, Totilas, Attila ende andere boose schelmen oyt bedreven hebben.
Ba goeliens, om de rechte waerheyt te seggen: ic was selven ooc mede al een lutken vervaertachtich eer ick naer Vrancrijck ghinck, maer nu, ba, ick en ben nu niet met allen meer vervaert. O, die constantie van die helige Catholijcken van Parijs salt [186v]al beletten, al ist dat heur die heretijcken nu al omme wederom hebben gelijck of sij alle Gods Religieusen metten tanden verscheuren ende alle Catholijcken vermoorden en vernielen willen, ick en achtet al niet! Ba, ten is maer datse den helschen baerlicken duvel slachten, want als die merct en siet dat hy yewers deur bannen en manen uut een lichaem dat hy besit, scheeden moet ende hem geensins daer in langher houden can, ba soo scheet hy met sulcken afgrijselicken misbaer, met soo gruwelicken tempeest, en met so vervaerlicken gheruchte, en met soo yselicken gedrussche, en met soo walgelicken vuylen stanck, datter gheen mensche op verre naer by ghedueren 1 can! Ba effen alleens soo ist nu oock met dese Hugenosen van Vranckrijcke, met die Protestanten van Duytslant, ende met dese Guesen van Nederlant, want nu sij mercken en plat voor heurlieder ooghen sien dat sij met heur Calvinisterie, Lutherie, of Martinisterie, Confessionisterie, ende Herdooperie, gans te eenegaer met die wortele tot in den gronde sullen uutgheroeyt werden. Ba nu schijnt dat elcken Hugenoos, elcken Protestant en elcken Gues hondert duysent duvelen in synen balch heeft!
Ba siet hoe hem dien boosen Conde, het hooft der Hugenoosen, nu wederomme in Vrancrijc heeft om dat geheel edel Vrancrijck te saccagieren, te pillieren, te berooven ende inden gronde te ruynieren en te bederven; [187r]ja, synen eygen Coninc te verjagen, te vangen of om den hals te bringen. Blijcket niet wel an zijn munte die hy doet slaen met dese inscriptie: Ludovicus Borbonius primus Rex Christianorum? Hey, valschen verrader, schelm en booswicht! Ou, soudt ghy den eersten Coninc der Christenen meynen te zijn? Ba siet doch eens goeliens, wat is dit doch anders dan der Herdoopers spel te Munster met heuren Coninc Jan van Leyden. Ba, schijnt desen Conde met zijn Hugenosen dan niet elc hondert dusent duvels inden balch te hebben? Ba anmerct nu ooc hoe heur die Protestanten of hoofden der 2 Lutherianen of Confessionisten in Duytslant tegen den Catholijcke Keyser Maximilian beghinnen inde wapenen op te richten, om hem te dwingen vant verbont of vande confederatie af te staen, die hy met den Paus, met den Coninc van Spanjen, metten Coninc van Vrancrijc en met andere Catholijcke Princen ghemaect heeft, of dat sij eenen anderen keyser wilden kiesen. Ba schijnt an die helsche dregementen niet dat elcken Protestant ooc hondert dusent duvels in synen balch heeft?
Ba nu besiet ooc of hem dien boosen Brederode, het hooft 3 der Guesen, of van ons galgenaes, nu ooc niet en heeft of hy vol duvelen ende vol helschen viers ware, mits daer in Duytslant te liggen volc an te nemen, om hemselven met zijn verjaechde Guesen, die hier de galghe ontloopen zijn, met cracht en met macht wederom in te stellen? [187v]Ou, ba wat wil uut alle dese beroerten, seditien, en meuterien doch anders werden, dan een generael saccagiment, rooverie, pillieringhe, dieverie, moorderie en ruynieringe van geheel Europa of Kerstenrijck? gelijck Alaricus en Totilas met heur Gothen, Gensericus met zijn Wandali ende Attila met zijn Hunnen geheel kerstenrijck gherasiert, ghedestrueert, gheruyniert en bedorven hebben. Ba, daerom heeft onsen heligen Vader den 4 Paus met den Keyser en met andere Catholijcke Coninghen, Hertogen, Graven, en Princen, in Italien, Spanjen, Vranckrijck, en Duytslant, een confederatie moeten maken, om met ghesamder hant alle dese ketterien of heresien met sweert en vier, strop en coorde, water en eerde, tot in den gronde met die wortel uut te roeyen, en het sal alsoo ghebeuren eer Alderheligen dach noch eens comt, daer en is niet eens aen te twijffelen, gedinct dat icket voorseyt en gheprophetiert hebbe! Ba soo siet.

Den .2. Novembris, diemen heet Aldersielen 5 dach, wilde B. Cornelis met veel argumenten bewijsen datter een Vagevier is, ende hoe dat die sielen int Vaghevier so gruwelicken pijne lijden. Onder andere ghetuygenissen, die hy tot zijnder hulpe bybrochte, dochte hem dese ooc wel een treffelicke zijn, te weten: Hoe datter eens een Hanneken de Sot was, als dat sterven soude, seyde zijn Mee[188r]ster en Vrouwe: Ba Hanneke, comt weder, en seght ons wat datter gaens is. Hanneken starf, en tJan ten vergat niet tsanderdaechs in der nacht weder te commen an zijns Meesters bedde, seggende: My Joncker, en my Jonckvrou, ick comme u seggen wat datter gaens is; och men rekent daer so nau, en men schelter niemant yet quijt. B. Cornelis merckende dat hier sommige lieden met loegen, wert gram, seggende: Ba goeliens, ic en twijfele niet hier en staen van dese Cassandrianen, van dese Lindianen en rabbauwen in mijn tegenwoordicheyt en ghecken en spotten in heur gedachten met my, die binnent geheele jaer in Kerck noch in Cluyse niet en commen; maer nu commen sij hier loopen, peynsende ick moet hooren wat dit Vageviercrijsscherken vant Vaghevier al segghen sal, en staen hier en lachen, en grijnen, en kokermuylen, en laten heur tanden sien. Maer ghy Catholijcken, ick bidde u om die passie Godts, en om den doot die Godt selven ghestorven is, dat ghyse al laett ghecken, lachen, spotten, en galghen, en dat ghy u doch houdt aent Catholijck gheloove. Want int Vaghevier te ghelooven, is een vande principaelste artijckelen van u Kersten Gheloove, mits dat die Helighe Roomsche Kercke dat altijt van beghinne alsoo ghehouden heeeft [sic], ende men mach daer in het minste punctken of syllabeken niet veranderen.
[188v]Want ghy hoort en siet dat dien Catholijcken 6 Christelicken jongen Coninck van Vrancrijck hem so vast aen het Catholijcke geloove en religie hout, dat hy veel liever zijn gheheel edel Coninckrijck van dien boose Conde laet rabraken dan een poinctken oft sillabeken daer af te wijcken, ofde Calvinisten yet toe te laten in heur ketters gheloof ende duvelsche religie.
Och goeliens het is onuutsprekelick die tyranuie [sic] en martyrisatie die de Hugenosen in Vranckrijcke nu over Gods Priesters, Gods Religieusen ende Religieusinnen gebruycken! Ba dat syse maer simpelick de keel af en staken of doot smeten, dat waer verdragelick. Ou, maer sy bolwercken heele Cloosters toe, steken het vier daer in, braden en verbranden die arme martelaers also afgrijselic en jammerlic. Ba de Priesters slaen sy groote ysere nagels boven inde cruynen deur thooft dat sy onder de kinne uutcommen, sommighe houwen sy handen en voeten af, sommige stekense de ooghen uut, snijden heur de neuse en de tonge af, sommighe villense, vlaiense of trecken heur het vel af. Ende boven alle dese horribile, yselicke en afgrijselicke tyrannie die dien boosen Conde doet bedrijven, intituliert hy hem selven noch Ludovicus xiij. Primus rex Evangelistarum of Evangelicorum. Ou, is dit niet eenen jenten eersten Coninck der Evangelisten! Ba dat hy hem selven heete: flagellum dei, ghe-[189r]lijck Attila dede. Ba maer hoe wel dat Attila gruwelick tyranniseerde, soo was hy noch een sanct by dat desen Conde is, och och dat hem mijn Heere van Guyse (dien heligen martelaer, ter saliger memorie) niet aen een galge dede hangen als hy hem over vijf jaren ghevanghen hadde, soo en waerder dit jammer, noch verdriet over Gods religieusen, Gods Priesters en over alle de Catholijcken in Vrancrijcke niet te verwachten noch te bevreesen gheweest, maer way eylacen acharmen, wy Catholijcken en hebben anders gheen ghebreck dan dat wy altijt niet dan veel te goet, veel te misericordieus en veel te sachtmoedich en zijn. Ou, ba is dien rabbaut niet tweemael om die selve boosheyt gevanghen gheweest? En telcken heeftmen hem de galghe quijt ghescholden. Ba en siet, daerom varen wy aldus deerlicken, maer dies niet te min, al is hy de galge ontcommen, de baerlicke duvels vander hellen sullen hem noch peck, sulpher en terre achter in zijn eersgat branden! Ba zijn siele en sal so geluckich niet wesen datse int Vagevier commen sal, noch gheen siele van alle zijn Hughenosen, want sy en ghelooven in gheen Vagevier en naer heur gheloove sal heur gheschieden, en voor alsulcken sielen en bidden wy Catholijcken niet, dat wy soo en doen.

Den 6. Novembris leyde B. Cornelis die sententie Christi uut: Geeft den Keyser dat hem [189v]toe behoort, en gheeft God dat God toebehoort; daer onder quam te propooste: Ba die 7 van Antwerpen, waer zijnse nu met heuren superben of hoochweerdigen tijtel, te weten, die onverganckelicke stat van Antwerpen? Nu Duc de Alve heur mueren en blockhuysen doet breken, rasieren ende ter nederwerpen, ende nu hy heur grachten of vesten doet vullen; en nu hi heur alle tgeschut, munitie en artelerie gaet afnemen, ende het treffelickste van allen, nu hy haer dien bril, het Casteel, op heuren nues gaet stellen, ende noch het spijtichste van al, noch daer toe op heuren eygen coste! Ba nu ist Guesen langhe nuesen. Ou, ist nu niet wel ghevyveleguest?
Ba en nu commen sy loopen of sy bescheten waren met heur gulden Bulle, en met heur blyde Incompste of met heur Privilegien an Duc dAlve protestieren van cracht, gewelt en ongelijc. Ja ist waer? Hey valsche verraders, wie heeft eerst cracht, fortse, gewelt, injurie en blasphemie ghebruyct? Wat wildy protesteren? Ba onsen Coninck heeft recht en reden voor Godt en alle zijn heligen, en voor die gheheele werelt teghen u te appelleren en te protesteren van rebellicheyt, cracht, geweldicheyt, fortse, injurie ende van crimen lese majestatis, verstaet ghy dat wel? Ja, seggen sy, datmen die beschuldige straffe en late de onbeschuldige by heur privilegien, naer uutwijsen vande gulden Bulle en vande blijde Incompste. Ba tut, tut, [190r]tut, al deur wech van hier, loopt en beschijt u, en vaecht u vuyl bescheten eersgat an u privilegien, an u gulden Bulle, ende an u blijde Incompste. Sy zijn doch al verbeurt. Ou wat segdy hier af? Ba ick belove u, datmen die beschuldige wel straffen sal, men maecter vast gereetschap toe, ghy sullet wel gewaer werden alst Casteel volmaect is, ba men salse dan commen halen metten taien halse en sleypense int Casteel en spelen daer al coupe le gorge, al keel af, keel af, ba men en salder niet een sparen van al de gene die aldus gecalvinist, gemartinist ende geherdoopert hebben! Ba die Cassandrianen ende al ander arch sno valsch gespuys en sal ooc niet vry gaen, dat versekere ic u. Ba en dat die van Antwerpen nu deur alle tlant het geruchte stroyen dat Brederode corts met macht van volck uut Duytslant commen sal, en het Casteel wel beletten te maken, en dat hy Duc dAlve met al zijn Spaenjarden te lande uut smijten, ende de Nederlanden selven in nemen sal, om de Papisterie te eenegaer en gans uut te roeyen ghelijck Conde in Vranckrijck doet! Ba Brederode sal hem wel wachten so naer te commen, ba hier is ooc volc die heur wel teghen hem stellen sullen! Ou, al en warent maer het tienste deel vande Catholijcken, ja dat noot ware, de Priesters alleene behooren heur met wapenen daer teghen te stellen ghelijck de Priesters int oude Testament deden, die wel veertich duysent mans met [190v]die scherpte des sweerts versloeghen van de gene die om het gulden Calf ghedanst hadden. Ba dese zijn hondert dusentmael booser Goddeloose!
Ba dese die met dien vermalediden Brederode commen souden, is alle die jacht en alle het galgen aes dat hier de galge ontloopen is. Gods Kercken schenders, Gods Sacramenten schenders, Gods Cruycen schenders, Gods heligen beelde schenders, ja en Gods Doopvonten schenders, en sout ghy u daer niet teghen stellen met cracht en met macht, met lijf en met goet, met u vleesch en met u bloet. Ou, ba ghy Catholijcken, datter yemant op u Huysvrouwen, Wijfs of Dochters quam tamboeren, ghy souter willen u lijf voor stellen, hoe veel te meer behoort ghy dan alle ghelijck u lijf en leven te stellen voor de kercke, het huys Gods des Heeren, voor Gods Sacramenten, voor Gods Priesters, en voor andere helighe Goddelicke saken! Ba goeliens ick hope dat dit Sermoon deucht doen sal.
Sachternoens als B. Cornelis zijn gheheel sermoon noch maeckte op die woorden 8 Christi: gheeft den keyser dat hem toebehoort, ende geeft Godt dat Godt toebehoort, hadde hy hem soo indiscretelick, onbeleefdelick, vileynelick, gruwelick en abominable dattet niet min odieus dan verdrietelick soude zijn te beschrijven, ja ooc niet min walgelic voorden leser, mits dat hy daer in nu weder-[191r]omme vernieude en verhaelde alle die leelicke schandelicke feninighe propoosten die hy voortijts so dickwils tegen die Guberneurs, Generale staten, Magistraten, Raetsheeren ende Pensionarisen uut ghespogen hadde, gelijckmen in zijn voorgaende sermoonen sien ende lesen mach, de welcke hy nu also dicwils als hy die noemde uut een versmaetheyt en cleenicheyt Magistraetkens en Generale staetkens hiete, ende al onder het schijnsel als of sy alle verraders, eetbrekers, schelmen, dieven, en booswichten zijn gheworden teghens die eere Gods ende aen des Conincks placaten. Ende naer dat hy nu alle die vileynie, schandelickheyt en meuterie tegen heurlieden met dullicheyt uutgheroepen en uutghetiert hadde, die hy bedincken en versieren conste, soo vaechde hy zijn sweet uut zijn aensichte, seggende: Ba soo siet, op dit sermoon alsoo te doen heb ick wel drie weken lanck ghestudeert en ick hope dat dit sermoon alle de Nederlanden deur loopen sal, en ic wil wel dattet yegelick weet, want ick en passe op niemant die leeft, dat ick soo en doen.

Den .23. Novembris riep B. Cornelis met luyder ende blijde stemme: Ba goeliens en gelooft doch geen Guesen niemaren, want nu wy Catholijcken de gantsche weke geheel seker nieumaren hebben gehadt, hoe dat de Coninc van Vrancrijke op S. Martins avont by Parijs het legher van Gods ghesworen [191v]9 viant en synen dootviant, dien doosen Conde, gans teenemael gedestrueert, verscheurt en geheel vernielt heeft, daer in den Admirael en seer veel ander groote Hugenosen dootgebleven en gevangen zijn, en daer in ooc veel dusent Hugenoskens verslagen zijn. Ba nu souden dese Guesen onse salige victorie met heurlieder leugens geerne verdonckeren, soo snoo en so arch zijnse wel, want sy souden geerne uut gheven en onder tvolc stroyen dat Conde als cax de slacht soude gewonnen en het velt behouden, en den Connestable met veel dusent Catholijcken verslagen hebben. Ou, is dat niet een groote snootheyt en valsheyt? Ba al datse derren peynsen, en versieren, dat derrense ooc stoutelic en onbeschaemdelick segghen. Och die helige Catholijcken van Parijs machmen wel grootelix loven en prijsen, want sy zijn de behoudenisse vant kersten geloove en vande helige Catholijcke religie in dat edel Conincrijc. Ba maer waer zijnse 10 nu, die so met mijn propheteringhe of voorsegghinge van alderheligen dach gecken en spotten? Ba ic blijve wel constantelick en ontwijffelachtig by al dat ick Alderheligen dach voorseit hebbe, men macher achter straten met lachen en schimpen alsomen wil, ja en soude ick niet, ba beginneter hem qualick toe te schicken, nu die geconfedereerde Catholijcken, Paus, Keyser, Coninc, Hertogen, Graven, en Princen, heur hulp en bystant anden Coninc van Vranc[192r]rijck tegen zijn Hugenosen of Calvinisten beginnen te senden, so tblijct datter mijn Heere van Arenberch van onsen Conincks wegen in Vrancrijcke met macht ymmers tegen te velde light, en nu mense also met bloedige slachten begint te destrueren, te verscheuren en te verjagen, en nu daer alreede een grooten deel van heur principale hoofden verslagen ende in heur eygen bloet versmoort en geswolten zijn. Ja en soude ic nu an mijn voorsegginge twijfelen? Ba ic behoorde nu eerst rechs [sic] te propheteren, maer ten soude nu geen prophetie zijn, want ghylieder sout segghen: Ba broer Cornelis, wy weten nu selven ooc wel te seggen datmen binnen eenen jare niet een Calvinist, noch Martinist, noch Herdooper, noch Cassandriaen, noch eenige andere ketters en sal weten te vinden noch te wijsen, nu wy desen toeganc sien. Ba daerom verwondert my seer, en ic neemt niet wel, dat my sommige goede Catholijcke ooc noch commen vraghen: Pater Corneli, hoe soudet doch connen mogelic zijn, dat die heresien, secten of ketterien so geheel met die wortele sullen uutgeroeyt werden, ghelijck ghi ghepropheteert hebt? Want ghy hebt doch en Sondage lestleden met veel clagelicke en seer droevige woorden geseyt datmen geen heretijcken, geen sectarissen of geen ketters meer en doot, en datmen voortijts neerstelick met scherpe Inquisitie daer placht naer te ondersoecken, wie datse waren die in heymelicke vergaderingen quamen, [192v]11 ende die suspecte boecken lasen. Maer nu men sij wel merckelicken weet en kent ende met honderten voor onse oogen siet gaen en staen, op de Buerse, op den Burcht, op de Marct en achter straten, die heurselven nu inde openbare buyten predicatien ontdect ende voor Calvinisten, Martinisten en Herdoopers verclaert hebben, datmen nu daer niet met allen toe en doet, hoe sal u prophetie dan connen warachtich werden? Ou, ba dat is seer wel ghevraecht, al nim icket qualick, dat is doch een waer woort. Ba en die vraghe comt my nu ooc rechts in mijn clincke, want om dat ick en sondage lestleden gepreect hebbe dat alle de Guberneurs en Magistraten verraders, eetbrekers en dieven an Godts eere ende an des keysers ende sconincs Placaten opt faict vande heresien geworden zijn, die sij nochtans op skeysers en op sconincks hertelicke begeerte int vertrecken beloeft en besworen hebben seer scherpelick te onderhouden, ende oock om dat ickse Magistraetkens en Generale staetkens hebbe geheeten, ba daerom willen sij te Hove loopen claghen over my, en willen maken datmen my het preken sal verbieden. Ba doet u beste, loopt, claecht al dat ghy weet en beschijt u, ghy bottemuylen, onverstandige esels, grove buffels en indiscrete beesten, ja godtloose Epicureen en Atheisten, als ghy sijt! Ba, ick sal my wel weten te verantwoorden van al dat ick gheseyt [193r]hebbe, dat belove ick u. $En peynst ghylieder niet dat hoemen eenen stront meer roert, hoe hy meer stinct? Ba soo stout niet dat ghy te Hove comt clagen over een gheestelick persoon! Laet sien hoe ghyder met varen sult. Ba ghy en staet te Hove so wel niet als ghy moghelick meent. Het bleeck wel wat aensichte dat Duc dAlve u lieder toonde als ghyder lest waert. Daer om blijft te huys, dat rade ick u wel en beschijt u. Ou, ba ick soude bynaest so gram werden als ic en sondage was. Ba en ic seght nu noch eens: en zijnse gheen verraders, gheen eetbrekers, gheen dieven, noch schelmen an Gods eere ende an skeysers en sconincs placaten opt faict vande heresie gheworden, waerom loopen en vluchten de Guberneurs dan wech? Waerom werdender dan sommige gevangen en sommige uut den lande gejaecht? Waerom commen des Conincx Commissarissen dan ten laste vande Magistraten informatie hooren om te weten wat devoir sij gedaen hebben, om te procederen tegens de sectarissen voor den tijt vande troublen, ende tsedert tlaetste vertrecken van syne Majesteyt uut dese landen, conforme zijns vaders ende zijn placaten tegens de ketters ghemaect, ende wat informatie sij gehouden hebben op de secrete vergaderingen vande sectarissen? Hier op souden sij mogelic antwoorden, al ist datmen informatie op ons houdt of beleet, daer om en zijn wij niet beschuldicht. [193v]Ou, en zijnse niet beschuldicht? Ba ic sal doen blijcken en betuygen dat sij de heretijcken hebben doen waerschouwen: maect u wech, ofte anders wij souden u moeten vangen. Ja, ist waer? Hey snoo verraders, waerom hebt ghylier dat anders gedaen dan vreesende: werden sij ghevangen, so sullen sij ons beschuldigen als dat wij al met het selfde sop overghoten zijn? Verstady die woordekens wel? Hoe clincken u die in u ooren? Ba laet sien of ghy so stout sult wesen dat ghy te Hove over my sult loopen clagen? Ic belove u, ghy sult party vinden! Ic duchte dat ghy niet alle weder naer huys keeren en sult! Ic hadde daer wat op mijn tonghe, ick hadde bynaest geseyt, siet toe datter sommige van u lieder, niemant genoemt, niemant geblamiert, de galge niet en beschijten. Ba wat meendy mi te heygaten? Ba ic bevijste, ja of bekacke u lieder wel alle gelijc eens en ic geve u lieder mijn vuyl bescheten eersgat wel eens te cussen.
Ba also weich en also crul en cloeckelick moetmen spreken in desen tijt, al soudender noch eens Pasquillen op gedicht en gesaeyt werden, het moet also plat uut geseyt zijn, ofte anders, ba sij en souden ons geestelicke persoonen niet te meer achten dan of sij ons inden stront gevonden hadden. Maer en beyd: ic salsij noch wel anders te keer gaen, nu ic sien dat sij my soecken te sacseerden, neen neen, sij en kennen my noch niet te recht, al heb ic hier twintich jaren lanck [194r]gepreect: ic heete cruydeken en roert my niet! Ba sij zijn qualic an mynen cant gerocht. Ba ic geloove dat heurlieder principalic aldermeest spijt, dat ickse Magistraetkens heete, ba het is goet dat ic dat weet! Ou, ba nu ic dat mercke, nu en sal icse doch anders niet noemen dan Magistraetkens, spijt heur bachuys. Ba soo siet.
Maer te propooste dat mi sommige Catholijcken vragen, hoe dat mogelic sal wesen 12 alle dese ketters, sectarissen, of heretijcken binnen eenen jare so ganschelick met de wortele uut te roeyen, gelijc ic dat voorseyt hebbe. Ba ou, en weet ghy daer gheen raet toe? Of meent ghy datmen noch al wachten sal tot dattet de Magistraetkens met heur slappe justitie als nu een en dan een doen sullen? Neen dat versekere ic u. Ba men salsij alle, so wel vrouwen als mans, so wel jonc als out, (die heurlieder selven also gheopenbaert en verclaert hebben Calvinist, of Martinist, of Herdooper te syne) orlochsche wijse, met onverwinlicke heercrachten, met geweldige slachten en met strijtbare bloetsturtingen vernielen, verpletteren, vermurselen, brijselen ende uut royeren, gelijc ghy nu hoort dat men in Vranckrijcke beghint te doen. Ende also moetmen daer an vallen ofte anders waert een eewich ende een ondoenlick werck, en noch salt wonder en myracle zijn, connen wijse daer mede geheel en gansch uut geblusschen, gedempen en gestelpen. Want sommige weten ooc wel te seggen: Ja broer [194v]Cornelis, hoe wilt ghijt doch royeren uut die jonge kinderen vande sectarissen, daer sal noch altijt een wortelken in blijven, datter van de ouders in geplant is. Ende dan ooc uut de gene die heurlieder niet gheopenbaert en hebben ende nochtans oock al vande selfde secten zijn? Ba dat zijn wijse vragen.
Ou, hadden ons Magistraetkens voortijts so verde achterwarts gepeynst, so en waren wij Catholijcken nu in dit jammerlick verdriet noyt gerocht, want dese sake is wel de swaerste ende daer wij het meeste in beladen zijn. Daerom en sal men die kinderen, die so out en so verde ghecommen zijn dat sij alreede het venijn der ketterien in geswolgen hebben, gheensins mogen sparen, want daer soudemen metter tijt voor seker dese selfde plagen, evelen, ende duvelrien wederom van te bevreesen en te verwachten hebben. Ende om die geveynsde, bedecte heretijcken int net te crijgen, die heurlieder niet gheopenbaert en hebben, ba daer teghen sal die scherpe Inquisitie dienen, ende men sal alle de ghene die noch maer yet suspect en zijn, heur kinderen ontnemen ende wech doen, ja ooc de kinderen vande Cassandrianen of diergelijcken deurtrocken snoo generatien vant huys der liefden, Libertinen en andere gedrochten, ba die en salmen doch geensins toe laten noch gedoogen heur kinderen selven op te voeden, om datse sulc venijnich soch en vuyle corruptie (daer alle dese vercanckerde pestilentiale [195r]ketterien uut spruyten) niet en souden in suyghen. Ende dan noch tprincipaelste van al, soo salmen een sonderlinge scherpe toesichte op die Schoolmeesters moeten hebben, dat die oock gheen venijn meer en sullen connen in die kinderen connen planten. Deur dese, en deur noch veel meer andere middelen, salmen corts een eynde met de sectarissen maken, dat swere ick u, dat ick soo doen.

Den lesten dach Novembris scheent an B. Cornelis prediken, dat hy berou of letschap hadde van zijn twee voorgaende schandelicke sermoonen, seggende met clagelicke droevighe woorden: Ba Goeliens, ou, het schijnt datmen my wederom de galle met de blase, en de leden breken wil om dat ic de Guberneurs en de Magistraten heur salicheyt wat te seer gheseyt, of het heure wat te seer gegeven hebbe, int uut legghen: Gheeft den Keyser dat hem toe behoort, en gheeft Godt dat Godt toe behoort. Jesus, hadde ick gheweten, dat het preken sulcken odieusen sake geweest ware, ba ick en ware mijn leven geen Predicant gheworden; maer nu ic my daer toe begheven hebbe, nu wil ic mijn siele quijten, al ist dat ick daer om seer veel te lijden hebbe. Ick hope dattet mijn siele afslach doen sal aen mijn sonden. Ba noyt soo ick nu wederom ghetormentiert, gehekelt, en gequelt ben: de eene seyt dat ic injurieus, indiscreet en onbeleeft ben, dander seyt dat ick onnut [195v]en vileyn in mijn backhuys ben, sommighe segghen dat ick quaet sot en uutsinnich dul ben, en al om dat ic wat haestich of wat hart ghesproken hebbe. Ick meene nochtans, het argste oft quaetste dat ic mach geseyt hebben, dat is: dat sij heurlieder Eet qualick gequeten hebben in punieren of straffen van de heretijcken, naert uutwijsen van skeysers en sconincks Placcaten. Ende het vuylste dat ick mach gheseyt hebben, dat is, dat ickse mynen vijster, of mynen stinckaert, of mynen kackaert wilde te cussen gheven. Ja lieve Heere, is daer an soo veel misseyt? En is daer an soo seer veel misdreven? Ba seggen en doen is twee. Ou, salmen hem daerom so bijster hebben ghelijck ofmen terstont een Predicant het preken wilde loopen doen verbieden? En salmen daerom terstont moeten segghen dat een Predicant vileyn, arch, snoo, vuyl, indiscreet ende onbeleeft in zijn backhuys is? Ba men moet die meeninge van een Predicant aen sien, waer uut dat hem altemits een haestich oneffen woort ontvliecht. Ba, ick en can mijn woordekens alsoo juust niet passen of soo nau niet yecken. Wie isser doch zijns selfs, als hy vergramt, gheturbiert, of ghestoort is? Ba dat moet ghy oock bedincken dat ghy soo moet. Nu wel, al datter gheseyt is, dat moet gheseyt blijven, al waert oock dusent mael argher gheseyt dant is, ick en weeter wat meer toe te [196r]doen. Ba ghy soudt my met rechts seer prijsen en segghen: Ba Godt gheve B. Cornelis een goet Jaer, want hy en spaert doch niemant. En ghy soudt peynsen op het oude spreeckwoort: Die my seyt dat my misstaet, dat is mijn vrient, al neme ickt in quaet.
Ba en soudemen nu soo veel van een gheestelick persoon niet willen verdraghen, soo is eylacen de Gheestelicken staet wel in eenen magheren of in een soberen staet gherocht? Ba soo prijse ick noch ons goede voorouders, die soo obedient, ghehoorsaem ende ootmoedich waren dat hem Keyser Fredericus 13 Barbarossa wel van Paus Alexander de derde met voeten liet tarden en trappelen, sonder daer yet teghen te knorren oft te morren. Ende boven dien seyde de Paus, als hy hem onder de voeten hadde en vast op den neck stonde: daer staet gheschreven: Super Aspidem & Basiliscum ambulabis, & conculcabis Leonem & Draconem. Ba dat zijn wel ander woordekens dan ick gheseyt hebbe. Ja wel broer Cornelis, ghy en sijt oock gheen Paus. Dat kenne ick. Ba de Guberneurs en de Magistraten en zijn oock gheen Keysers. Naer advenant ben ick alsoo hooch boven de Guberneurs en Magistraten, als de Paus boven den Keyser is. Ja ick soude den Keyser en alle de Coninghen en Princen wel stoutelicken derren ghebieden ende bevelen: [196v]Sa floux, knielt daer voor my neder en spreect u biechte, en sy soudent oock wel ghehoorsamelick terstont moeten doen of ick en soude se niet absolveren. Ja die macht hebben wy Gheestelicken. So stout niet dat daer yemant eens teghen kicke of ick sal tooghen dat ick gheschoren ben.
Wel het is ghenoech hier af, ick soude moghelick wederom verwarmen ende dan soude ick lichtelick int selfde commen, neen, neen, al ghenoech, wy hebben nu een ander schoon Evangelie vande gruwelicke teeckenen die Cristus voorseyt dat gebeuren sullen inde leste dagen der weerelt, Mat. int 24. capit. Het eerste teecken is: Siet toe dat u niemant en verleyde, want daer salder veel commen in mijnen naem, seggende, ick ben Christus, ende sullender veel verleyden. Hier op ginck B. Cornelis het volck bijster en vervaerlick over, als dat sy heur (soo hy seyde) soo deerlick, schandelick en sottelick hadden laten verleyden, verdullen en bedriegen van de Predicanten der Calvinisten, Lutherianen of Martinisten, ende van de Leeraers der Herdoopers, die alle gelijck voorloopers waren van Antichrist om hem den wech te bereyden. Maer mits dat B. Cornelis hier op seer veel leughenachtighe, walghelicke ende injurieuse beuselen verhaelde, die hy voortijts vande voorseyde nieuwe predicatien dicwils heeft gepredict ende genoech in desen boec beschreven zijn, so sullen wy die nu niet verhalen.
[197r]Sachternoens hadde hy hem ooc seer leelick op die van tHuys der liefden, seggende dat Christus hier van heurlieder Leeraers, David Joris ende Hendrick Niclaes, heeft gheprophetiert, die vrij stouteick en openbaerlick segghen, leeren en schrijven dat sy Christus selven zijn.

Den 7. Decembris ghinck B. Cornelis voort met het 24. cap. Math. want hy heeft die maniere, alsser sulck Evangelie compt 14 daer hy materie in vint om veel sermoonen teghen zijn partie te predicken, soo sleept hy dat somtijts 3. of 4. Sondaghen lanck, tot datter een ander Evangelie comt daer hy wederom sulcke materie in vint. Op het tweede teecken der toecomste des lesten dachs dat Christus voorseyt: Ghy sult oorlogen hooren ende gheruchten van oorlogen, siet toe dat ghy niet verslaghen en wert, want het een volck sal teghen dander opstaen ende het een rijck teghen dander rijck, ende alle dese gheschienissen sullen die beginselen der droefheyt wesen, daer op verhaelde hy hoe dat Thomas Monetarius, den eersten Leeraer der Herdoopers, de Boeren deur geheel Duytslant oproeyde teghen de Overheyt, ende hoe dat zijt al afliepen: Kercken en Cloosters en Clusen ende Cappellen, hoe zijt al doot smeten: Papen en Monicken, Nonnen en Baghijnen; ende hoe dat sy daer naer met afgrijselick slachten en bloetstortinghen (daer in datter meer [197v]dan hondert dusent in verslaghen bleven) vernielt en tonder ghebrocht wierden. Daer naer verhaelde hy die oorloghen der herdoopers in Hollant, in Vrieslant, in Gelderlant ende te Munster met groote gruwelicheyt; daer naer die oorloghen der Zwinglianen in Switserlandt ende hoe dat Zwinglius daer verslaghen wiert met seel [sic, lees: seer] veel duysent Sacramentarisen, so hyse noemt. Daer naer die oorloghen vande Lutherianen tegen den Keyser Carolus .V. in Duytslant. Daer naer die oorloghe in Enghelandt teghen die helighe Catholijcke Coninginne Maria. Daer naer die oorloghe der Calvinisten in Schotlandt, teghen die Catholijcke Coninghinne, weduwe van Coninck Jacob. Daer naer die oorloghen der Calvinisten in Vrancrijc. Ende ten lesten die oorlogen van alderhanden secten (soo hy seyde) onder malcandere gheminghelt in dese Nederlanden. Maer vande oorloghen der sectarisen in Polen, Prusen, Dennemarcken, Sweden en Norweghen, of in andere verre landen en wilde hy niet segghen. Daer beclaechde hy dat die heretijcken of ketters over al die overhant genomen hebben, alsoot Christus voorseyt heeft, dat die boosheyt de overhant nemen soude. Maer goeliens, ick weet wel, en ben dat wel versekert dat de sectarisen in dese Nederlanden de overhandt niet crijghen en sullen, want Godt sal zijn handt aen onsen [198r]Catholijcken Coninck ende an onsen Duc dAlve houden, daer en twijfele ick niet eens an, niet jegenstaende datmen my wederomme 15 wil commen twijffelachtich maken met valsche versierde nieumaren.
Het is nu: Ba och Pater Corneli, het schijnt dattet hier in dese landen wederom al verloren sal gaen, Brederode compt met acht dusent peerderuyters ende met twintich dusent voet knechten uut de Duystche landen, en willent al af loopen Cloosters en kercken, en al uutjagen Priesters en Monicken; noyt so blijde als de Guesen wederom zijn, y sy zijn wederom so wel ghemoet. Maer wil ic u seggen goeliens: het zijn al Guesen niemaren, ic slaensy al van back, ic en wilder niet eens naer hooren, want ic en wilse doch plat uut gheensins gelooven, neen, gheensins ghelooven en wil ickse, dat ick soo en wil! Ba, ou, als sij my niet in en vallen. Want waer soude dien poveren ende beroyden Brederode het credijt of de macht hebben van soo veel dusent Lereneersgaten op te lichten? Ba men heeftet soo langhe en soo dickmaels gheseyt, en het zijn al leughens gheweest, daerom en ist niet te ghelooven. Dit en zijn maer gheruchten van orloghen, die Christus ons oock al voorseyt ende gheprophetiert heeft. Ou, nu segghen sommighe: Och Pater Corneli, daer moet nochtans al wat af zijn, want ghy hebbet ons selven ghepreect op Alderheligen of op [198v]aldersielen dach, als dat Brederode hem hadde ghelijck of hy vol duvelen waer, mits in Duytslant volck aen te nemen! Ba doen ick? Ba ick doen dat ick niet segghen en wil; ba ick heb geseyt, dat hy an alle canten om hulp en bystant light en loopt, gelijck of hy hondert duysent duvelen in synen balch hadde. Dan ist te loopen in Cleven, dan te Emden, dan te Bremen, dan wederom te Wesel, dan in Duytslant, dan hier voor den duvel, dan daer voor zijn moeder! Ba ick peynse dat hy ten lesten voor de helle om hulp loopen sal, als hi nieuwers troost noch bistant en crijght, vermaledijde looper als hy is. Alsoo dan goeliens en gelooft dese Guesen nieumaren anders nieuwers voor dan voor gheruchten van oorloghen. Ba soo siet.
Sachternoens leyde B. Cornelis het derde teecken naer zijn bedeelinge, vanden lesten 16 dach uut, daer Christus seyt: Dan sullen sy u leveren in tribulacien, ende sy sullen u dooden, ende ghy sult gehaet zijn van alle liens om mijnen naem, ende dan salder veel verargert werden, want tsal dan sulcke groote tribulatie wesen, dat sulcke niet gheweest en heeft van tbeginsel der werelt toe, &c. Ba goeliens seyde B. Cornelis, dit spreect Christus tot zijn Apostelen, maer yegelick moet verstaen en bekennen, dat hy daer prophetiert van ons gheestelicke persoonen, als van der Apostelen successeurs of naercomelingen, mits dat-[199r]tet een teecken is vanden lesten dach die ons nu nakende is. So moet yeghelick oock bekennen datter noyt gheen generaelder noch meerder persequeringe, noch afgrijselicker over ons gheestelicke ghecommen is dan dese, die nu deur gheheel kerstenrijck over ons gheestelicke gaet. Siet hoe wy vande Lutheranen of Martinisten, vande Swinglianen of Calvinisten, vande Herdoopers ende vande Cassandrianen, ende van ander secten, heretijcken of ketters, versmaet en ghehaet zijn, ja wy stincken voor de gheheele werelt! Ou, men roept achter ons, ghy Antichristdieners, ghy Godenmakers, ghy Afgodisten en Papisten! Ba dat is noch al het minste, maer men slaet ons Priesters en Monicken deur gheheel Vrancrijcke over al doot ghelijck honden, ende die Nonnen als teven, ja dootsmijten is noch gratie en misericorde, maer men weet wat tormenten te bedincken of te peynsen om ons te martyriseren ende een wreede, harde, langhe doot aen te doen. Ba en als sy ons gevilt, ghevlaeyt, ghebraden en gherabraeckt hebben, soo sleipen sy ons noch half doot achter straten, deur slijck, deur stront en deur vuylicheyt, soo langhe als sy aessem of leven in ons mercken. Ba sommighe schroppen sy den buyck open en ruppen het inghewant en die darmen uut, sommige speten sy, sommighe ontleden sy armen en beenen, handen en voeten, sommighe steken sy die oogen [199v]uut, snijden nuese, lippen, ooren, vingheren, teenen ende mannelickheyt af. Die Nonnen snijden sij in stede van sulcks, de borsten af, want aldus tormenteren sy also wel die religieusinnen als die religieusen. Ba het is onuutsprekelick die passien, pijnen ende martyrisatien die sy ons gheestelicke persoonen an doen. Ou, ba ick ben versekert dat ick oock noch sal moeten aenstaen, want ick ben toch te veel seer vande sectarisen ghehaet en men heeft doch soo bijster over my gheroepen en ghebriesschen: Ba dat dul broer Corneken, dat Vaghevier stamperken en blaserken, ba dat willen wy fricasseren in een panne. Hey snoo generacie, hey valsche verraders, dieven en moordenaers, soudy? Ba ick bender toe bereet sulcks te lijden voor ons Helich Roomsch Catholijck gheloof, dat ick soo ben. Ba wat meendy ghy vermaledide Guesen, als ghy zijt, dat ick deur de mangde druypen of sijpen soude? Neen ick vrij, deur Gods gracie.
Ba ou, en dan souden dese verdoemde Sectarisen die ons aldus persequeren, noch willen seggen dat sy selven om den naem Christi, of omt Kersten 17 gheloove vervolcht werden? Ba daer soude de baerlicke duvel vander Hellen met spelen! Ja blijcket niet wel? Want elcke secte maeckt een besonder martelaer boeck, soo [200r]zijt heten, vande ghene die van heurder secte ghejusticeert zijn. Ba dit is wel een dinck om zijn sinnen te ghemissen, ja om uut zijn vel te springen van gramschap en dullicheyt. Ja waer mede soudemen doch ter werelt een mensche uutsinnigher, verhoeder, en dulder moghen maecken dan met sulcken arghen snootheyt? Ou, ba ick sal betooghen dat dese ketters met heur meuterien, sedicien, raserien, factien, en oorloghen binnen dese ses Jaren herwaerts meer Catholijck bloets uut verghoten hebben dan wij Catholijcken vander ketters bloet binnen dese vijftich jaren herwaerts met rechtveerdighe helighe Justitie gesturt hebben. Wat willen sij dan Martyrologien, ofte Martelaers boecken, maecken, van heur vermaledijde en verdoemde ketters, die in de duvels foreest, ofte onder Nobis steert sitten als nu en braden, ende als dan en clippertanden? Sijnt niet jente Martylaers [sic]? Ba siet doch eens waer mede dat wij moeten ghequollen ende gheplaecht zijn.

[wordt vervolgd]