SATIRE IN DE PRAKTIJK OF HOGE BOMEN DULDEN GEEN WIND.

door Mercutio Eritreo

 

In het voorjaar van 1993 ontstond er op het Reynevelt College te Delft opschudding door de overspannen reactie van de directie op een satirisch gedicht dat daar de ronde deed. Ik heb daar met enkele betrokkenen over gesproken. Omdat zij beslist anoniem willen blijven - waar de redactie begrip voor heeft - zijn de namen van de meeste spelers in dit drama veranderd. De directieleden zijn wel bij hun eigen naam genoemd.

 

Het begin

Geachte dames en heren,

Wij hebben kennis moeten nemen van een anoniem schrijven dat vermoedelijk op woensdag 28 april of donderdag 29 april j.l. via de postvakken onder de aandacht van het personeel is gebracht.
In bedoeld schrijven wordt de persoon en het funktioneren van de voorzitter van de Centrale Directie op lasterlijke wijze beschreven. Het Bestuur en de Centrale Directie voelen zich hierdoor ook aangesproken en zijn unaniem vam [sic] mening dat een dergelijke actie niet toelaatbaar is.
Uit een overweging van privacy ten aanzien van de voorzitter van de Centrale Directie zijn daarna alle nog in de postvakken liggende pamfletten op dinsdag 4 mei j.l. verwijderd.
De specifieke drijfveren van de anonieme briefschrijver zijn ons op dit moment niet bekend. Wij zijn ons zeer wel bewust dat het hier wellicht een persoonlijke aktie betreft die echter, vanwege de anonimiteit, ook belastend is voor het gehele personeel. Dit is niet te accepteren en niet de stijl waarin wij vinden dat we op het Reynevelt College met elkaar omgaan.
Het onderwijs staat thans onder zware druk a.g.v. de invoering van de VAVO-wet en WCBO [Wet op het cursorisch beroepsonderwijs - M.E.] per 1 augustus a.s. en de daaraan gekoppelde bekostigingssystematiek.
Personele en organisatorische consequenties worden hierbij via de daartoe geëigende kanalen behandeld.
Individuele werknemers die, door noodzakelijk te nemen maatregelen, getroffen worden, kunnen te allen tijde informatie inwinnen bij de Centrale Directie c.q. het Bestuur.
Bestuur en Directie hebben zich inmiddels beraden over de thans ontstane situatie. Na ampele overwegingen stellen wij de volgende eis.

- De samensteller(s) van bedoeld schrijven meldt (melden) zich uiterlijk vrijdag 14 mei a.s. vrijwillig bij één van ondergetekenden. -

In dit geval is het Bestuur bereid de samensteller(s) als gesprekspartner te aanvaarden, op voorwaarde dat een motivatie en toelichting op de inhoud van het schrijven een vereiste is.
Daarna zal het Bestuur zich beraden over de te nemen maatregelen.
Indien aan bovenstaande eis geen gevolg gegeven wordt, zal het Bestuur wettelijke maatregelen treffen welke kunnen leiden tot de identiteit van de samensteller(s).
In het belang van alle werknemers van het Reynevelt College vertrouwen wij erop dat de samensteller(s) zich zal (zullen) melden, zodat deze onaangename zaak naar behoren intern afgehandeld kan worden.

 

In mei 1993 ontvingen alle ca. 200 personeelsleden van het Reynevelt College de bovenstaande brief,1 die namens het bestuur was ondertekend door de voorzitter, dr. A. de Leeuw, en verder door de directieleden F.M.M. Waser en ir. P.K.H. Both. De brief laat, afgezien van wat stroef lopende zinnen en moeite met de voorkeurspelling, aan duidelijkheid weinig te wensen over. Wat was er aan de hand?
De aanleiding tot de brief was `een anoniem schrijven,' de verhullende omschrijving van een gedicht waarin aangekondigde ontslagen gehekeld werden en de voorzitter van de centrale directie, de heer C. (Kees) Heesakkers, het moest ontgelden. Een opeenstapeling van ontwikkelingen had iemand kennelijk zo gefrustreerd, dat hij zijn machteloosheid aan het papier had toevertrouwd. Kort voor de vrije eerste week van mei waren er enkele exemplaren van verschenen in diverse personeelsruimten in de school. Het gedicht luidde als volgt:

 

HET DERDE BEEN VAN KEESJE

Kleine Kees wou groter groeien
Moest en zou een derde been
Twee gewoon om op te lopen
Eentje voor de sier alleen

O, wat blij was kleine Kees
Hij verwachtte grote zaken
Nu zou hij van 't reine veld
Fraaie keesakkers gaan maken

't Derde been had ruimte nodig
Toen wou Kees er snel vanaf
Begon in eigen vlees te snijden
En groef zo zijn eigen graf

Keesje liegt en Keesje draait
Kletst de krant vol met getallen
Spreekt van drie ontslagen slechts
En hoe het kwartje is gevallen

Kijk hoe Keesje Leugenaartje
Zich verrekent en vergist
Drie ontslagen in de kranten?
Tien liet hij er in de mist!

Kleine Keesje Kletsmajoor
Heeft nu fijn een derde beentje
En het zal hem passen ook
't Zit hem als een schoen met steentje

Kees gaat mank, 't zal niemand deren
Want die Kees, weet iedereen,
Mag dan konkelen en kuipen
Maar blijft toch een derde been!

Het schijnt dat de eerste exemplaren verspreid zijn via de postvakken voor het personeel, onder meer bij sommige personen wie ontslag boven het hoofd hing. Heel even is het gedicht ook aangeplakt geweest op het glazen hok van de receptie van de school, maar voor zover bekend zijn er geen exemplaren in handen van leerlingen gekomen.
Ook Mark Ouwerling, een van de kandidaten voor ontslag, had het gedicht in zijn postvak gekregen. Hij vond het dermate komisch, dat hij er direct kopieën van gemaakt heeft voor alle postvakken, inclusief die van de directie.

 

Maatregelen

De directie echter was duidelijk not amused, beter gezegd: zij was furieus en reageerde navenant. Een fraaier effect kon de satiricus zich nauwelijks gewenst hebben. Sidderend van woede stond directielid Waser de volgende dag met het gedicht in zijn handen in een van de personeelsruimten, roepend dat iemand die zoiets gemaakt had, meteen ontslagen zou moeten worden. De omstanders reageerden wat gelaten en leken niet te begrijpen waar hij zich zo druk om maakte.
De directie voelde zich zo zwaar aangevallen, dat haar in haar woede maar een ding voor ogen stond: de schrijver achterhalen. Als men op dat moment zo verstandig was geweest te bedenken dat hoge bomen nu eenmaal wind vangen en de zaak de zaak had gelaten, had er geen `affaire-Keesje' hoeven ontstaan en was alles met een sisser afgelopen. Heel misschien had er nog enig sissen van woede uit de directiekamers geklonken, maar binnen een week zou het hele gedicht vergeten zijn. In de meivakantie, die voor de deur stond, had het personeel tenslotte wel iets anders aan het hoofd dan satirische gedichten.
Maar nee, men nam de zaak zo hoog op, dat de schrijver onder uit de zak moest hebben. De directie, die (understatement) doorgaans ruim de tijd neemt om op brieven te reageren, stuurde daarom direct in de eerste week na de meivakantie de hierboven geciteerde brief.
Ik zal de brief hier niet aan een minutieus onderzoek onderwerpen, maar me beperken tot twee opmerkingen. Waarom het gedicht, juist vanwege de anonimiteit, belastend zou zijn voor het gehele personeel, wordt in het geheel niet verklaard. De redenering daarachter is mij trouwens nog steeds niet duidelijk. Op de `wettelijke maatregelen' (aangifte van laster?) waarmee men dreigt, kom ik terug bij de bespreking van de inhoud van het gedicht.
De brief miste zijn uitwerking niet, zij het wellicht niet geheel zoals de directie verwacht had. Omdat de pamfletten die nog in de postvakken lagen, in de vakantie verwijderd waren, waren er nogal wat personeelsleden die het gedicht nog helemaal niet gezien hadden en zich nu afvroegen over welk `anoniem schrijven' men zich dan wel zo druk maakte. Ouwerling was graag bereid om in het duister tastende collega's daarvan op de hoogte te brengen, en de kopieermachine had weer volop werk.
Dat Ouwerling iets met het gedicht te maken had, bleef ook de directie niet onbekend, al ontkende hij in alle toonaarden de maker ervan te zijn (`Ik heb het in mijn postvak gevonden. Ik mocht willen dat ik zulke gedichten kon schrijven.'). Vanwege zijn betrokkenheid eiste het Dagelijks Bestuur van hem in een aangetekende brief2 van zeven regels dat hij zich daarover op 2 juni om 17.15 uur zou laten onderhouden. Via zijn advocaat3 heeft hij toen laten weten wel bereid te zijn tot een gesprek, maar dat hij er niets voor voelde om als een kleine jongen een standje in ontvangst te komen nemen. Het verlangde onderhoud heeft toen niet plaatsgevonden.
In de weken daarna eisten de eindexamens alle aandacht op en raakte het gedicht wat in de vergetelheid, maar in de algemene docentenvergadering aan het eind van het schooljaar (28 juni) vroeg een van de personeelsleden naar de stand van zaken. Hij had in mei tenslotte `een dreigbrief' ontvangen en wilde weten of hij nog steeds verdacht werd. Bestuur en directie hebben daarop alle personeelsleden opnieuw een brief4 gestuurd, die feitelijk neerkomt op een `tactische terugtocht':

 

Geachte dames en heren,

In vervolg op het schrijven van 11 mei j.l., kenmerk Best/CD 93/218, brengen wij het volgende onder uw aandacht.
Aan onze oproep naar de samensteller(s) van het anonieme pamflet zich te melden is geen gevolg gegeven.
Wel is komen vast te staan wie voor de vermenigvuldiging en verspreiding verantwoordelijk is.
Het Bestuur heeft inmiddels tegen dit personeelslid passende maatregelen getroffen.
Daarnaast hebben het Bestuur en de Centrale Directie zich uitvoerig beraden over een extern onderzoek dat zou kunnen leiden tot de identiteit van de samensteller(s).
Na ampele overweging heeft het Bestuur besloten, gelet op de bezorgdheid van een groot deel van het personeel, vooralsnog de zaak niet in handen van derden te geven.
Het Bestuur en de Centrale Directie hechten eraan u mede te delen dat zij de gehele gang van zaken rond het anonieme schrijven blijven afkeuren.
Ook de poging van een groep personeelsleden om een en ander via de plaatselijke pers in de openbaarheid te krijgen, wordt door Bestuur en Centrale Directie als een laakbare daad beschouwd.
Het incident rond het anonieme schrijven is niet afgesloten. Indien zich nieuwe feiten voordoen, zal het Bestuur de zaak opnieuw in behandeling nemen.
Tenslotte willen bestuur en Centrale Directie van deze gelegenheid gebruik maken aan te geven dat zij achter hun stellingname blijven staan dat een anoniem pamflet belastend is voor het gehele personeel.
Zij beseffen tegelijkertijd dat, hetgeen ook gebleken is uit reakties op ons schrijven van 11 mei j.l., daarmede een zeer groot deel van ons personeel "vals beschuldigd" wordt.
Alleen zij die daadwerkelijk bij deze zaak betrokken zijn, zouden zich hiervoor verantwoordelijk moeten voelen.
Het overige personeel bieden wij gaarne onze verontschuldigingen aan. Helaas kunt u alleen bepalen of deze verontschuldiging op u van toepassing is.

w.g. De Leeuw, Waser en Both.

 

Saillant detail: terwijl alle personeelsleden de mededeling ontvingen dat tegen de verspreider van het gedicht passende maatregelen genomen waren, wist Ouwerling nog van niets.

 

Achtergronden

 

Organisatie

Het Reynevelt College is een grote onderwijsinstelling5 met dagafdelingen voor middelbaar laboratoriumonderwijs (MLO) en middelbaar dienstverlenings- en gezondheidsonderwijs (MDGO), en een dag- en avondafdeling voor algemeen vormend volwassenenonderwijs (VAVO). Het college is in 1991 ontstaan uit een fusie tussen het Reynevelt College Delft6 en de Gemeentelijke Dag- en Avondscholengemeenschap voor MAVO, HAVO, VWO en MEAO. In de praktijk hebben de drie voormalige onderwijsinstellingen weinig contact, ook al zijn ze ondergebracht in één gebouw en opereren ze onder één directie.7
Het organisatorische model van het college wordt dikwijls voorgesteld als een bouwsel met drie `poten': een overkoepelend `centrale-directiedeel' dat rust op een MLO-, een MDGO- en een VAVO-poot. De centrale directie bestond in het voorjaar van 1993 uit de heren Heesakkers (voorzitter), ir. P.H.K. Both en F.M.M. Waser. De centrale directie is verantwoording verschuldigd aan het schoolbestuur.
Daarnaast heeft elke `poot' een eigen afdelingsdirectie. Voor de afdeling VAVO bestond die uit de heer Enthoven en mw. Van Veen. Enthoven had daarbij MAVO, HAVO en VWO in zijn portefeuille, terwijl Van Veen de zaken van het deeltijd-MEAO en de cursussen Nederlands als tweede taal behartigde.
De VAVO-personeelsleden hebben soms de indruk dat hun afdeling binnen de organisatie niet helemaal voor vol wordt aangezien. De directie ontkent dat weliswaar steeds nadrukkelijk, maar toch bestaat die indruk niet helemaal ten onrechte: de VAVO is de laatst binnengekomen afdeling binnen de organisatie, terwijl bovendien bij presentatie van de school aan het grote publiek steeds de meeste nadruk wordt gelegd op de MLO- en MDGO-afdelingen. Daarnaast is het voor de VAVO door allerlei toevallige omstandigheden niet gemakkelijk om zich duidelijk te profileren. Zo werken er nogal wat mensen in kleine deeltijdbetrekkingen, waardoor ze hun werk voor de avondschool als een bijbaantje beschouwen, wat hun betrokkenheid niet ten goede komt.

 

Problemen

In het late voorjaar van 1993 speelden er twee problemen binnen de afdeling VAVO. Ten eerste had Van Veen tegen het eind van maart op een weinig charmante wijze8 vernomen dat er vanaf het schooljaar 1993-1994 geen plaats meer voor haar zou zijn in het directieteam. Verder was er grote beroering binnen de afdeling ontstaan, nadat het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen extra bezuinigingen op het volwassenenonderwijs bekend had gemaakt. De centrale directie had daarop gereageerd met een besluit om binnen de afdeling VAVO vakken te schrappen waar weinig belangstelling voor was. Leraren die soms al jaren aan de school verbonden waren, dreigden daardoor hun betrekking (deels) te verliezen. Op woensdag 7 april werden de betrokken personeelsleden daarover ingelicht. De opschudding werd nog versterkt doordat de directie, naar het heette wegens tijdgebrek, al was begonnen de ontslagen aan te zeggen voordat de medezeggenschapsraad (MR) de vereiste instemming had betuigd met deze reorganisatie. Veel personeelsleden vreesden daarnaast, dat het besluit om vakken te schrappen het begin van het einde van de afdeling VAVO zou betekenen. De algemene gedachte was, dat als leerlingen geen volledig vakkenpakket meer konden kiezen, ze een andere school zouden zoeken.9
De MR, die zich (niet voor het eerst) gepasseerd voelde door de centrale directie, had half april een vergadering belegd om het VAVO-personeel in te lichten over zijn standpunt in het dreigende conflict. Die vergadering is bezocht door ca. vijftien verontruste docenten. Er is toen besloten dat het VAVO-personeel buiten de gebruikelijke kanalen om (i.c. de centrale directie) het schoolbestuur een brief zou sturen om zijn verontrusting uit te spreken en op maatregelen aan te dringen. Deze brief werd, ondertekend door dertig personeelsleden, op 29 april aangetekend verstuurd10 en bevatte een uiteenzetting van de visie van het personeel op de situatie, met als belangrijkste grieven het schrappen van ca. 100 lesuren, terwijl dat er volgens het personeel slechts ca. 40 zouden hoeven zijn, en het feit dat de centrale directie zonder de instemming van de MR al met de ontslagprocedures begonnen was. Ook werd de vrees uitgesproken dat het schrappen van vakken het eind van de afdeling VAVO zou inluiden, terwijl behoud van VAVO voor Delft nu juist een van de redenen van de fusie geweest was. De brief werd besloten met de volgende passage:

Gezien het bovenstaande dringen wij er bij u op aan:
1. alle maatregelen te nemen om de geschetste onrust onder het VAVO-personeel weg te nemen;
2. erop toe te zien, dat de centrale directie geen beleid ontwikkelt of uitvoert dat op korte of langere termijn kan leiden tot opheffing van de afdeling VAVO van het Reynevelt College;
3. ervoor te zorgen, dat de centrale directie de medezeggenschapsraad ruim op tijd alle informatie verstrekt die hij nodig heeft om reorganisatievoorstellen, van welke aard ook, te kunnen beoordelen, en
4. erop toe te zien, dat de centrale directie niet begint met de uitvoering van beleid waarvoor zij de instemming van de medezeggenschapsraad nodig heeft, voordat zij die instemming ook daadwerkelijk heeft ontvangen.

Uit het gegeven dat men besloot de brief aan het bestuur buiten de directie om te versturen, blijkt wel, dat die weinig vertrouwen genoot bij het personeel. Het bestuur antwoordde een maand later met een beleefd nietszeggend antwoord;11 men zag in elk geval geen aanleiding in te grijpen. Ook dit droeg niet bij aan een verbetering van de sfeer.12 Maar ten tijde van dit antwoord was het satirische gedicht dat hier centraal staat, al in omloop.
Op 22 april is het personeel van de afdeling VAVO vrijwel voltallig in vergadering bijeengekomen om officieel kennis te nemen van de nieuwe ontwikkelingen. Voor deze vergadering was ook de heer Heesakkers als voorzitter van de centrale directie uitgenodigd om een en ander toe te lichten. Hij zette uiteen wat de nieuwe wetgeving in zou houden en dat de directie daarom al begonnen was met het nemen van maatregelen. Echte duidelijkheid kon hij echter niet verschaffen. Speciaal op de dringende vragen waarom er zoveel meer uren geschrapt zouden worden dan nodig was (ca. 100 tegen ca. 40), en waarom men niet gewacht had op de vereiste instemming van de MR, bleef zijn uiteenzetting vaag en vol tegenstrijdigheden. De meeste personeelsleden gingen na deze vergadering dan ook met een zeer onbevredigd gevoel naar huis.
Inmiddels had ook de pers lucht gekregen van de onrust op de school,13 maar die heeft zich vooral achter de directie geschaard. Het gedicht is dan ook niet in de pers gepubliceerd. In de Delftse Post van zaterdag 22 mei verscheen een artikel waarin directielid Both aan het woord komt.14 Uiteraard keert hij zich tegen de anonieme auteur, die niet zou weten `waar hij of zij het over heeft': `Je zou er de conclusie uit kunnen trekken dat men er van is overtuigd [sic] dat de ontslagronde een gevolg is van de fusie, die het Reynevelt en de gemeentelijke dag- en avondschool twee jaar geleden zijn aangegaan. Wij zouden bezig zijn met de afbraak van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en mensen in de kou laten staan. Verder wordt de voorzitter van de centrale directie persoonlijk in het pamflet aangevallen.' Verder onderstreept het artikel nogmaals, dat `directie en bestuur koste wat kost boven tafel [willen] krijgen wie het pamflet heeft verspreid.' Dat laatste was van meet af aan duidelijk, men zocht echter de maker.

 

Het gedicht

 

Vorm

Het gedicht bestaat uit zeven strofen van vier regels met het gebroken rijmschema abcb, waarbij klank b afwisselend een mannelijk en een vrouwelijk rijm vertegenwoordigt. De auteur heeft veel zorg besteed aan het metrum. De regels zijn opgebouwd uit trocheeën en bevatten steeds acht en zeven lettergrepen bij mannelijk rijm en zeven en acht lettergrepen bij vrouwelijk rijm. Deze regelopbouw is weliswaar niet erg verrassend (vergelijk bijvoorbeeld Van Alphens overbekende Jantje zag eens pruimen hangen), maar draagt door zijn eenvoud wel bij aan de leesbaarheid.
Het precieze metrum en rijmschema maken dat het gedicht beslist beter in elkaar zit dan een gemiddeld sinterklaasrijm. Enige kwaliteiten als dichter kunnen de auteur dan ook niet ontzegd worden, wat verder moge blijken uit de veelvuldige alliteraties (meteen al twee in de pakkende eerste regel: Kleine Kees wou groter groeien) en de parallelle constructie Keesje liegt en Keesje draait. Verder heeft de auteur zijn woorden met veel zorg gekozen en het gedicht daarmee haast tot een schoolvoorbeeld van satire gemaakt: zijn aanval blijft verborgen achter neutrale uitdrukkingen en hij laat het aan de welingelichte lezer over om de spot te ontdekken.

 

Inhoud

Als we kijken naar de achtergronden en de lezerskring van het gedicht, het personeel van het college, kunnen we niet aan de conclusie ontkomen dat dit gedicht satirisch bedoeld moet zijn. Er mag dan geen met name genoemde satiricus in het gedicht optreden, toch bevat het een duidelijke aanval op de gang van zaken rond de voorgenomen ontslagen.
De auteur heeft zich overigens goed verscholen, want vrijwel nergens bevat het gedicht expliciete verwijzingen. De meest rechtstreekse aanduidingen zijn 't reine veld en de keesakkers, maar ook die zijn alleen voor ingewijden te begrijpen. Het komt me dan ook voor, dat de juridische actie waarmee de schoolleiding dreigde, bij voorbaat kansloos geweest zou zijn. De schoolleiding zou zich als eisende partij eerst grenzeloos belachelijk moeten maken om aan te tonen dat het gedicht op haar betrekking heeft, terwijl een gedaagde - gesteld dat men die zou kunnen opsporen - zich altijd zou kunnen verweren door erop te wijzen dat het gedicht geen onvertogen woord bevat en dat het lasterlijke karakter ervan alleen in de verbeelding van de schoolleiding bestaat.
Wat dat opsporen van de auteur betreft: men schijnt aanvankelijk serieus overwogen te hebben om te proberen de maker te ontmaskeren door een onderzoek naar vingerafdrukken. Vooral de heer Waser zou zich daar sterk voor gemaakt hebben. Nog afgezien van de praktische uitvoerbaarheid en de kosten blijft het overigens zeer de vraag wat zo'n onderzoek had kunnen opleveren. De meeste exemplaren van het gedicht zijn van hand tot hand gegaan, terwijl altijd al bekend was geweest wie ze verspreid had.
De auteur van het gedicht blijkt goed op de hoogte en maakt gebruik van allerlei herkenbare details. De lezers zullen in `kleine Kees' ongetwijfeld direct Kees Heesakkers hebben herkend, en bij uitbreiding wellicht ook het college in het algemeen. Heesakkers is inderdaad niet groot van stuk; hij zal nog geen 1,70 m zijn.15 Dat `kleine Kees' groter wou groeien kan dus zowel slaan op zijn wens het college uit te breiden als op zijn - door de satiricus veronderstelde - verlangen zelf een groter postuur te krijgen.
Ook het `derde been' is gebruikt in verschillende betekenissen. Ten eerste de letterlijke: een derde been als iets onnodigs en lastigs. De vergelijking met de derde `poot' van het college zal de goede verstaander niet ontgaan zijn. Daarnaast - a dirty mind is a joy for ever - dringen zich natuurlijk ook verschillende aspecten van de betekenis `lul' op. De satiricus maakt daar slim gebruik van: hij zegt het ene, maar laat het aan de lezer over om het andere te denken. Dat `kleine Kees' zijn derde been alleen voor de sier wou hebben, verwijst ongetwijfeld naar de (door veel betrokkenen zo gevoelde) ondergeschikte positie van de afdeling VAVO binnen het college.
Overigens heeft directielid Both het in het artikel in de Delftse Post bij het rechte eind, als hij beweert dat de satiricus16 ten onrechte meent de ontslagen te moeten verklaren uit de fusie met de gemeentelijke dag- en avondschool. Om daar de conclusie aan te verbinden dat de auteur niet zou weten waar hij het over heeft, gaat echter te ver: het is satire, en daarin wordt de werkelijkheid nu eenmaal vaak in een heel bijzonder daglicht geplaatst.
Het is niet duidelijk of de satiricus met de `grote zaken' uit de tweede strofe doelt op specifieke plannen. Noch ten tijde van de fusie, noch rond het verschijnen van het gedicht speelden er bijzondere `grote zaken' in het kader van verdere uitbreiding van het college. Wel is door de fusie een school ontstaan met een heel bijzondere samenstelling, namelijk een combinatie van een gewone dagschool voor middelbaar beroepsonderwijs en een avondschool voor volwassenen. Er zijn er daarvan in ons land maar een stuk of drie. Wellicht echter verwijst de satiricus met zijn grote zaken naar lange-termijnplannen om te komen tot de vorming van een regionaal opleidingscentrum (ROC). Inmiddels zijn er in dat kader inderdaad contacten gelegd met andere onderwijsinstellingen in de regio. Verder heeft er op 1 augustus 1993 een besturenfusie plaatsgevonden met enkele Haagse scholen (zie noot 7).
De `keesakkers' verwijzen vrijwel zeker alleen naar de naam en moeten dan ook uitgelegd worden als `akkers van Kees' of iets dergelijks. Er is geen aanleiding om de verklaring in de richting van kezen (coïteren) te zoeken. Er doen op dat punt in elk geval geen geruchten of sterke verhalen de ronde.
De derde strofe heeft betrekking op het besluit om een aantal vakken binnen de afdeling VAVO te schrappen. De satiricus neemt het Kees impliciet kwalijk, dat hij, die aanvankelijk zo veel moeite had gedaan om een afdeling VAVO te krijgen, er kennelijk niets voor over heeft en de afdeling begint te ontmantelen zodra die ook maar enige eisen stelt. In een moeite door doet de satiricus dan maar alsof hij begonnen was de school als zodanig op te heffen. Overigens wordt hiermee wel de vrees van het VAVO-personeel verwoord, dat die afdeling op langere termijn zou verdwijnen.
Strofe vier heeft betrekking op Heesakkers' gedrag op de genoemde vergadering van 22 april, waar hij (naar men voelde) allerlei rookgordijnen legde en geen duidelijk antwoord wist te geven op de vraag wat precies de consequenties van de nieuwe wetgeving voor het personeel zouden zijn, en waarom de centrale directie had besloten de formatie in te krimpen voordat zij daar toestemming van de MR voor had. Dat hij `de krant volkletst met getallen' is sterk overdreven. In de Haagsche Courant van woensdag 21 april suggereert hij echter wel dat er maar drie mensen ontslagen hoefden te worden, omdat bij hem `het kwartje wel op tijd was gevallen,' met andere woorden: hij had de problemen al aan zien komen en had daarom bij voorbaat al maatregelen genomen.17 Vooral die opmerking over dat kwartje had diverse personeelsleden onaangenaam getroffen: `zo praat je niet over mensen.'
In de volgende strofe gaat de satiricus daar nog even stevig op door. De drie ontslagen uit de krant waren namelijk drie volledige banen die geschrapt zouden worden. Omdat er bij het college veel mensen zijn met een deeltijdbaan, troffen die drie geschrapte banen meer dan drie personen. De tien die de satiricus eraan toevoegt, zijn echter ook overdreven: hij telt er voor het gemak ook een aantal tijdelijk aangestelde personeelsleden bij op.18 Misschien heeft hij er alleen maar `tien' van gemaakt omdat het zo'n mooi rond getal is.
In de voorlaatste strofe pepert de satiricus het Kees nog eens fijntjes in dat hij gewoon de consequenties van zijn daden moet aanvaarden. Deze strofe bevat geen verwijzingen naar herkenbare details.
Iets dergelijks geldt ook voor de laatste strofe. Het slot van het gedicht mag dan niet zo sterk zijn, toch weet de satiricus Kees nog eens mooi op zijn nummer te zetten: hij mag rookgordijnen leggen zoveel hij wil, maar hij blijft toch (maar) een derde been, iets lastigs, iets wat we niet serieus hoeven te nemen. Al zullen zijn verklaarde tegenstanders de laatste regel graag anders willen interpreteren!

 

De auteur

Tot grote frustratie van de schoolleiding is de auteur van het gedicht onbekend gebleven. Op grond van de teneur van het gedicht werd die gezocht binnen de afdeling VAVO, en omdat het ook een `goed' gedicht was, deden direct de namen van enkele neerlandici binnen die afdeling de ronde, in het bijzonder die van Roeleveld, Van Veen en Bloemink. Roeleveld heeft ook bij het Ministerie van WVC als auteur te boek gestaan en is actief in de MR. Van Veen had alle reden om zich zwaar gefrustreerd te voelen,19 maar toonde zich behoorlijk in haar wiek geschoten over de suggestie dat zij het gedicht gemaakt zou hebben. Hekeldichten zijn inderdad haar stijl niet. Van Veen is iemand die anderen zal proberen te overtuigen met goede argumenten - waarvoor ze achteraf geen gehoor zou vinden. Bloemink had met de hele zaak niets te maken, maar steekt zijn mening zelden onder stoelen of banken, terwijl sommigen meenden te weten, dat hij zich wel vaker met berijmde spot had ingelaten. Overigens is geen van deze mensen er door de centrale directie rechtstreeks op aangesproken dat hij of zij het gedicht gemaakt zou hebben.
Direct nadat de eerste brief van de schoolleiding bij de personeelsleden in de bus gevallen was, heeft Roeleveld enkele potentiële dichters vertrouwelijk opgebeld met de mededeling dat hem via de MR bekend was hoe hoog de directie de kwestie opnam. Hij deelde ze mee dat hij de dichter niet was (`dat kan ik in mijn positie niet maken'), maar wilde van de opgebelden ook niet weten of zij het gedicht soms wel gemaakt hadden. Hij drukte ze op het hart zich vooral niet als dichter te melden, want dan zou de beer pas echt los zijn. Waarom hij in zijn positie het gedicht niet gemaakt zou kunnen hebben, is niet helemaal duidelijk. Tenslotte schuwt Roeleveld de confrontatie zelden, al is hij niet uit op blijvende controversen. Overigens is de auteur inderdaad zo verstandig geweest zich niet bekend te maken, wat ook bevestigd wordt door de tweede brief aan het personeel.
De verhouding tussen de afdeling VAVO en de centrale directie is door het gedicht onder druk komen te staan. Naar eigen zeggen heeft Enthoven zich daar schriftelijk tegen verweerd,20 omdat hij voor zijn afdeling nadelen vreesde die alleen op vermoedens en onbewezen verdachtmakingen gebaseerd waren. Inmiddels is de verhouding aanzienlijk verbeterd, maar `dat gedicht heeft de zaak geen goed gedaan.'

 

Conclusie

De heftige reactie van de schoolleiding op het satirische gedicht Het derde been van Keesje heeft meer kwaad dan goed gedaan. Als men niets had ondernomen, was het gedicht met een paar dagen vergeten geweest, maar nu heeft de directie zelf de zaak op de spits gedreven en de affaire met een `tactische terugtocht' moeten afsluiten. Misschien zou de ophef wat minder groot zijn geweest als er vaker kritische gedichten gecirculeerd hadden.
Het gedicht zelf zit goed in elkaar en is duidelijk satirisch van aard: de ontslagen worden gehekeld en de verantwoordelijkheid daarvoor wordt bij de directeur gelegd. Het personeel vond het gedicht over het algemeen heel komisch.
Het lijkt erop, dat bestuur en directie zich er maar met moeite bij hebben kunnen neerleggen, dat de auteur onbekend gebleven is21 en ze zich dus moesten `behelpen' met een officiële waarschuwing aan het adres van Ouwerling. Een en ander zou ook een verklaring kunnen zijn voor de op zijn zachtst gezegd stugge houding die de directie aanvankelijk aan de dag legde bij het zoeken naar creatieve oplossingen voor de problemen van de leerkrachten die ontslagen zouden worden. Vooral Van Veen, voor wie de directie geen enkele creatieve oplossing aanvaardbaar achtte, schijnt het slachtoffer geworden te zijn van verdenkingen waar ze zich niet tegen heeft kunnen verweren. En dat terwijl ze vrijwel zeker part noch deel aan het gedicht heeft gehad.22
Juist door de reactie van de schoolleiding is er een hoop extra opschudding ontstaan die niets zinvols opgeleverd heeft. Al die energie had men beter kunnen besteden aan verbetering van de communicatie en aan de oplossing van de problemen die de frustratie van het personeel veroorzaakt hadden. Maar kennelijk is niet alleen angst een slechte raadgever...

 

Noten

1.
Brief Best./CD 93/218 van 11 mei 1993.
2.
Brief Best 93/11 van 25 mei 1993.
3.
Ouwerling had een advocaat in de arm genomen om hem bij te staan bij zijn juridische actie tegen zijn ontslag. Hij heeft die procedure ook gewonnen.
4.
Brief Best/CD-93/303 van 30 juni 1993.
5.
In april 1993 bedroeg het aantal leerlingen voor de dag-MBO (MLO, MDGO en Oriëntatie en schakeling) ruim 1000, het deeltijd-MBO (MLO en MEAO) bijna 240 en de VAVO (MAVO, HAVO, VWO en NT-2) ruim 600. Bron: Reynevisie nr. 9 (december 1993, personeelsinformatieblad van het Reynevelt College). Deze administratieve indeling verschilt enigszins van de praktijk, die MLO, MDGO en VAVO onderscheidt.
6.
Het Reynevelt College Delft was het produkt van een eerdere fusie tussen het Van Leeuwenhoekinstituut (MLO) en de MDGO-school Delftstreek.
7.
Inmiddels heeft er ook een fusie plaatsgevonden tussen het bestuur van het Reynevelt College en de besturen van het Educatief Centrum en het Tinbergen College uit Den Haag, maar dat is voor de hieronder geschetste zaak niet van belang.
8.
Van Veen had op 22 maart zonder enige waarschuwing een voorstel van de centrale directie voorgelegd gekregen met de directiestructuur voor het komende schooljaar. Tot haar schrik en verbazing kwam ze daar niet meer in voor, terwijl ze reeds drie jaar naar ieders tevredenheid deel van de schoolleiding had uitgemaakt.
9.
De bezuinigingen die het rijk had aangekondigd, hadden bovendien een wel verklaarbaar, maar onbegrip wekkend neveneffect. In 1992 was het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen de actie Weg met de wachtlijsten begonnen, waarbij scholen extra geld kregen voor faciliteiten om Nederlands als tweede taal te onderwijzen. Het was nl. gebleken, dat veel buitenlanders nergens terecht konden voor Nederlandse les, omdat de scholen vol waren. Docenten die in dat kader waren aangetrokken, stonden als laatst binnengekomenen als eersten op de nominatie om weer af te vloeien. De algemene bezuinigingen op het volwassenenonderwijs deden daarmee Weg met de wachtlijsten voor een deel teniet.
10.
De brief was gedateerd op 22 april, maar heeft nog enkele dagen onder het personeel gecirculeerd voor de ondertekening. Op 29 april is de brief verzonden aan de voorzitter van het schoolbestuur, de heer De Leeuw. Er zijn afschriften ter kennisneming verzonden aan de centrale directie, de MR en de heer A.J. van der Hout, wethouder van volkshuisvesting, onderwijs en financiële zaken van de gemeente Delft. De heer De Leeuw heeft de brief niet onmiddellijk in ontvangst genomen, en door een fout van de PTT is deze toen na een week (in plaats van de gebruikelijke drie weken) aan de afzender teruggezonden. De brief is daarna opnieuw verzonden op 10 mei, terwijl er een aparte brief naar de heer De Leeuw is gezonden om de aangetekende brief aan te kondigen en hem te verzoeken deze tijdig in ontvangst te nemen.
11.
Het bestuur spreekt in zijn antwoord ook zijn bezorgdheid uit over de situatie, maar zegt dat de genoemde cijfers (ca. 100 uur schrappen) bij het bestuur niet bekend zouden zijn. De bezorgdheid van het personeel wordt zonder enige motivering van de hand gewezen: `Uw mening dat de aangepaste formatie op langere termijn onvermijdelijk zal leiden tot de opheffing van de afdeling VAVO delen wij beslist niet.' Verder had de directie alleen `noodzakelijke maatregelen getroffen welke voortvloeien uit de bekostigingssystematiek. Van beleidsontwikkeling dan wel -uitvoering is derhalve geen sprake [...].' Brief Best. 93/10 van 25 mei 1993.
12.
De bron van alle problemen moet waarschijnlijk in dit gebrek aan vertrouwen gezocht worden. Het personeel heeft voortdurend de indruk dat de directie van alles `over u en zonder u' beslist. Als men klaagt, komt er nauwelijks antwoord, en als er maatregelen genomen moeten worden, gebeurt er meestal lange tijd niets, waarna er ineens een besluit ligt waarover verder geen discussie mogelijk is. De gang van zaken rond het antwoord van het bestuur is dan ook kenmerkend voor de aard van de communicatie: de hogere echelons wijzen verantwoordelijkheid voor gedelegeerde taken eenvoudig af (de afdelingsdirecteur VAVO wordt verantwoordelijk gesteld voor het aantal te schrappen uren, omdat de directie zijn voorstel onverkort overgenomen had), en daarnaast is men kennelijk van mening dat zaken die formeel juist zijn, niet voor nadere discussie vatbaar horen te zijn. Gemakshalve vergeet men dan wel, dat het dikwijls gaat om beslissingen die ingrijpende persoonlijke gevolgen kunnen hebben voor de personeelsleden. En dat zijn, alle moderne managementtechnieken ten spijt, ook maar mensen met gewone menselijke eigenschappen en gevoelens, en geen willoze machines.
13.
Naar verluidt zou de pers door enkele personeelsleden ingelicht zijn en ook het gedicht toegespeeld gekregen hebben. Het bestuur betitelde deze contacten met de pers achteraf als een laakbare daad.
14.
Marieke van Essen: 'Grote onrust bij Reynevelt over ontslagen, Intern onderzoek over anoniem pamflet.' In: Delftse Post, 28 mei 1993.
15.
Al lang geleden is hem daardoor de bijnaam `kabouter' ten deel gevallen, overigens naast andere, veel minder vleiende uitdrukkingen.
16.
Both onderscheidt geen satiricus en spreekt alleen over de maker van het gedicht. Ook het satirische karakter is hem kennelijk ontgaan: hij toetst de tekst van het gedicht rechtstreeks aan de werkelijkheid.
17.
Wouter Smit: `Volwassenenonderwijs onder druk, Cursist wordt de dupe van ontslagen.' In: Haagsche Courant, 21 april 1993, p. B1. Het gedeelte waar deze passage naar verwijst, luidt als volgt:
[...] Zo zegt het Delfts Rijnevelt [sic] College, dat bestuurlijk samenwerkt met Tinbergen, tijdig maatregelen te hebben genomen. Daardoor verdwijnen maar zo'n drie arbeidsplaatsen, volgens rector C. Heesakkers. "De rekenregels waren al in januari bekend, maar toen is bij de meeste mensen het kwartje niet gevallen," aldus Heesakkers die het `vreemd' noemt dat de vakorganisaties toen niet door hebben gehad waar de nieuwe wetgeving toe zou leiden.
18.
Het is in het onderwijs gewoonte tijdelijk aangesteld personeel tegen het eind van het schooljaar op te zeggen, ook als het praktisch zeker is, dat het in het volgende schooljaar weer in dienst kan komen. Voor zover ik heb kunnen nagaan, zijn er ontslagen aangezegd aan vijf mensen met een vaste aanstellingen vijf met een tijdelijke, in totaal dus tien. Onder de vast aangestelde personen waren Van Veen, die uiteindelijk binnen een andere afdeling van de school aangesteld is, en Ouwerling, die zijn ontslag met succes aangevochten heeft. De school had niet nauwkeurig genoeg gezocht naar vervangende arbeid voor hem, en daarom was zijn ontslag ongegrond. Kenmerkend voor de communicatie binnen de school is, dat deze voor de schoolleiding onaangename gerechtelijke uitspraak nooit aan het personeel bekend gemaakt is. Ineens bleek Ouwerling echter weer in dienst te zijn en kon er een beroep op hem gedaan worden voor speciale taken.
19.
Na de aanzegging dat ze niet meer in het directieteam opgenomen zou worden, heeft Van Veen ca. drie maanden `strijd' gevoerd om de argumenten daarvoor. Ten tijde van de publikatie van het gedicht was daar dus ruim een maand van om. Ze heeft veel organisatorische en onderwijskundige argumenten naar voren gebracht, die echter geen effect hadden: op 17 juni is haar schriftelijk bevestigd dat er voor haar geen plaats meer was binnen de directie als gevolg van wettelijke regelingen en bezuinigingen op het directiebudget. Volgens haar heeft deze gang van zaken alleen verlies opgeleverd. Achteraf bleek, dat de centrale directie wel een inspanningsverplichting had om passende arbeid voor haar te zoeken, die gevonden werd binnen de afdeling MLO. De daarna voorgestelde `rolwisseling' of detachering (formele indeling bij het MLO, terwijl ze feitelijk haar werk voor de afdeling VAVO voort zou zetten), werd afgewezen; volgens Heesakkers (pers. med. aan haar op 18 juni) zou dat geen passende arbeid zijn. Kennelijk was onderwijskundig en organisatorisch verantwoord beleid dus minder belangrijk dan formele regelingen. Haar opmerking dat het onderwijs kennelijk een sluitpost was voor het beleid, werd door Heesakkers bevestigd.
Omdat de coördinerende taken van Van Veen toch uitgevoerd moesten worden, heeft een drietal docenten vanaf het schooljaar 1993-1994 een aantal taakuren gekregen om deze werkzaamheden te verrichten. De wonderlijke situatie doet zich nu voor, dat Van Veen met haar directiesalaris, dat ze op persoonlijke titel behoudt, voor de klas staat, terwijl lager betaalde en niet ingewerkte leerkrachten nu met haar verantwoordelijkheden belast zijn.
20.
Ik heb deze brief niet kunnen achterhalen. Mijn zegslieden hadden geen toegang tot de directiearchieven.
21.
In de gesprekken met Roeleveld deelde deze mee, dat in directiekringen de kwestie rond het gedicht ook nu, een goed jaar later, nog steeds heel gevoelig ligt.
22.
Een van de personeelsleden heeft me in vertrouwen meegedeeld wie de auteur zou zijn, op voorwaarde dat ik die naam niet zou publiceren. Volgens mijn zegsman was noch Van Veen, noch Ouwerling de auteur. Hoewel ik geen reden heb aan zijn woorden te twijfelen, heb ik zijn beweringen niet nader kunnen verifiëren.