Afdrukken

[BF18]
W.G. van Focquenbroch: Afrikaense Thalia, of het derde deel van de geurige zang-godin.
Amsterdam: Jan ten Hoorn, 1678.


GRAVURE Titelpagina

Titelpagina, @2r:

AFRIKAENSE | THALIA, | Of het | DERDE DEEL. | Van de | GEURIGE ZANG-GODIN. | Door Willem Godschalck van Focquenbroch, in | sijn Leven, Fiscael aen de Gout-kust van Guinee, | of het Noordt-gedeelte van Africa. | Fumus Gloria Mundi. | Of | Des Werelts Glory is maer Roock: | En, Roock is 's Werelts Glory oock. | Noyt voor desen meer Gedruckt. | [vignet] | t' AMSTERDAM, | [ ___ ] | By Jan ten Hoorn, Boeck-verkooper, tegen | over het Oude Heere Logement. 1678. ||
 

Titelprent, @1r:

AFRICAENSCHE | THALIA | door | W.G. van Focquenbrogh ||

Opbouwformule:

8o: @8, A-N8.
[$5 (-A5, -N5)]

Paginering:

112 bladen, gepagineerd= [16], 1-200, [8].

Posities van de katernsignaturen:

A aen het A2 voeren inde A3 ^onderwylen
A4 van wist B vergeefse B2 een Bas
B3 Boecken B4 en mist B5 en suur
C verhoort. C2 besem-stocken C3 Vloyen,
C4 Hoven slaeckt C5 nooden, D quanten
D2 van een D3 Hemel slaet D4 Kerck,
D5 noch logen E ^stracks E2 Kormis,
E3 welvaren E4 gestuyt. E5 men uw
F kiesen F2 mijn^ F3 ^gelijckenis
F4 Meulen, F5 ^draegen G dese dood
G2 knien, G3 ^geblindt G4 gebeuren
G5 ramp sijn H4 macht sien H5 suchten
I ^manieren I2 dienen I3 heb; nademael
I4 doen beschijten I5 contenteeren K geweldigh
K2 daer met K3 sachtruysschende K4 gehad hebben
K5 beschouw L Orangie L2 ^Wat
L4 meenighte Olyfants L5 Water, M wierden
M2 Lendens doorboort M3 Dienaer, en M4 onderdanen
M5 Minnaers N Huyshouding N2 Lugurische
N3 hoogen N4 Iongens; maer H practiseeren
H2 verwonderingen H3 ^in't lyen

Inhoud:

Gecollationeerd a.d.h.v. exemplaar 1.

@1r
[titelprent]
@1v
[blanco]
@2r
[titelpagina]
@2v
Op de TYTEL-PLAET.
+ DEes Juffer die ghy hier dus treurich siet bekleet
@3r
Waerschouwingh aen de LESERS.
+ GVnstige Liefhebbers, die wel eer met het grootste vermaeck,
@3v
VOOR-REDEN.
+ SChrick niet Vrinden, dat ghy dit laetste Deeltje [...]
@5v
Op de Afrikaense Thalia Van W.G. van Focquenbrog.
+ STa by nu Rymers, en Poëten:
@7r
Op het Selfde.
+ LIefhebbers die eer Focqs gesangen
@8r
KORTEN-INHOUT, Van dit volgende WERCK.
A1r
DE AENEAS, Van VIRGILIUS In sijn Sondaeghs-pack. TWEEDE BOECK.
+ ELck sweegh en hield terstont sijn kaken,
D8v
Vervolgh van de AFRIKAENSE THALIA Of GEURIGE ZANG-GODIN, Bestaende in eenige mengeldichten, Lietjes, en Brieven.
D8v
MINNE-STRIJT, Tusschen Moeder, en Dochter, om de Posessie van mijn Hart.
+ HElaes hoe is mijn hert in pijn!
E2r
Op het vereeren van een Kermis-Haentje aen Juffr. N.B.
+ ISt dan omje vinger-hoedt,
E2v
Aen Juffr. N.N. Hem tot Kermis een Oudt Besje vereert hebbende.
+ HHeer [!] wat is je Besje kribbigh,
E2v
Op het senden van eenighe Boeckwyten Koecken.
+ 'k SEnd mijn Heer en Juffrouw Spaers,
E3v
Tegen het beklach over de Boeck-Wyte Koecken, verbetert met een Hoen, en vier Kuyckens.
+ IMmers sult ghy my bekennen;
E4r
Op het Trouwen.
+ Tappen, dichten, en het trouwen,
E4v
Bruylofs-Dighje aen Monsr. Baars.
+ Bloemenhart dat is een sootje!
E4v
Aen Climene.
+ MYn schoone Son, wilt ghy dan vluchten,
E5r
Aen Clorimeen.
+ WIlt ghy niet dat ick om u sucht,
E5r
Aen Jan.
+ IAn seyt dat hy stracks mijn gesontheyd heeft gedroncken,
E5r
Aen Phillis.
+ PHillis de gansche stadt roemt wel uw Godlijckheydt,
E5v
Bruylofts Rondeel.
+ 't IS voor de Bruyt en u ô Bruygom meede,
E5v
Minne-Klacht. Van Leonora.
+ WIe souw op een Minnaer bouwen,
E6r
Aen Phillis.
+ WAt baet my mijn stantvastigheyd?
E6v
Op Dr. Jan.
+ NEen Ian, jy sult wel bedyen,
E7v
Op het vereeren van een Diamantje Aen Juffr. N.N.
+ DE trouwste Minnaer van het Landt
E7v
Bruylofts-Sangh.
+ O Bruyd'gom! die de Troon, nu van't geluck gaet naed'ren,
E8v
Verbaesde Klachten Aen 't Nootlot.
+ O Droevig nootlot 't geen my steets! op nieuws doet suchten!
F1r
Aen Phillis.
+ TRots al het lijden van mijn hart,
F1r
Klachte over de ontstantvastigheyt van Climene.
+ DE Schoone Venus mindt Vulkaen,
F2r
Op het afweesen Van Phillis.
+ VErsteken van de Son, die my wel eer verlichte,
F2r
Minne-klacht.
+ WAerom volght men de min, so't niet is dat men meyndt
F2v
Op het Snarenspel van Mejuffr. S.L.T.
+ ORpheüs trock wel eer, door't lockend snaer geluyt
F2v
Spes mea fumus est.
+ WYl ick, dus sit en smoock een Pijpjen aen de haert,
F2v
Sonnet op een Pijp, die hy niet Aen kon houwen.
+ O Goude Son! wiens licht noch noyt is uyt gegaen,
F3r
Verheeve Ghedachten.
+ MYn sinnen, en mijn siel, waer dwaelt ghy buyten westen?
F3r
Op een Spiegeltje van Mejuffr. M.H.
+ O Glas! het welck so vaeck de schoonheen komt vertonen,
F3v
Aen N.N. Op sijn Versoeck om een Vaersje.
+ BEnje dan aen Mossel-schelpen,
F3v
Ongeluckkige Vis-Tocht.
+ 'k SIe wel vrinden 't sel niet lucken,
[sluit af met "Siedt de rest in't eerste deel van Thalia Fol. 132."]
F5r
Bruylofts-Gesangh.
Toon: La Lande.
+ IS'er een Vreugde,
F5v
Op de Oogen van Cloris.
STEMME: La Duchesse.
+ WAer bleeck immer meer de Min,
F6r
Toon: Hebbense dat ghedaen.
+ ONs Leysje buur, ons Leysje buur
F6v
Oscula vana quidem, sed in his quoque magna voluptas.
Toon: Eerste Carileen.
+ LAetst geleên,
F7r
Toon: Nova.
+ WEgh wech ick verlaet het malle Vryen:
F7r
Toon: La Prima.
+ 'k IOckte wel eer
F7v
De ontwapende Cupido.
Toon: La Duchesse.
+ LEst bad ick 't kleyne Venus VVight,
G1r
Toon: Courante la Bare.
+ ERanamite, schoone Son!
G1v
Toon: Gavotte d'Anjou.
+ 'k LAet nu vaeren 't snoode goet,
G2r
Toon: Ba watte parten?
+ 'k IOckte voor desen,
G2v
[Toon:] Aer Sleutelbagh.
+ 'k AChtse voor dwaes
G3r
Toon: Gavotte d'Anjou.
+ DIegeen die het kleyne Kindt
G4r
Toon: Petits sots de Bordeaux.
+ ALs ick aen de soetigheden
G4v
Toon: Courante la Bare.
+ O Soet gedencken, van de vreucht
G5r
Toon: Courante la Bare.
+ KVpied legh nu uw wapens neer,
G5v
Toon: Gavotte d'Anjou.
+ WYl ick hier dus aen den haert
[variant van "Spes mea fumus est" op F2v]
G6r
Toon: Courante la Françoise.
+ DUs pleeght de min op u sijn wraeck;
G6v
Aen Eranemite.
+ WAerden Engel trots uw strafheyd,
G7r
OP 't VERJAEREN Van Juffr. A.G.
+ NA dat ick onlanghs quam te hooren,
G8v
Verjaer-Sangh. Op de Geboorten-Dagh Van Juffr. M.L.
+ MYn soete Juffer die op heden
H2r
De Clagende NOOTEBOOM Van OVIDIUS.
+ ICk Nooteboom, die aen de paden,
H8v
Aen Mijn HEER C.H.
+ HOllansche Maro, en Apolloos grootste Zoon
I1r
Mijn HEER.
+ SEedert mijn laeste vertreck, [...]
I2v
Mejuffr.
+ INdien ick kon oordeelen mogelijck te zijn, [...]
I4r
Brief aen een Vrindt.
+ IN't endt 'k heb wat schrifts vernomen,
I5v
Mejuffr. en Nichte.
+ MEt de grootste vreught des werelts, [...]
I6v
Mejuffr.
+ DEse letteren (indien sy het geluck hebben, [..]
I7v
Een seer gewichtigh Compromis, Beneffens de uytspraeck des selfs.
+ ALsoo verschil is geresen tusschen den Lofrijcke, [...]
I8v
Sententiael Sonnet.
+ VOlmaeckte Juffrouw N.N. met licentie,
K1r
Mejuffr.
+ ICk soude wel wenschelijck, begeerlijck, en willelijck,
K2v
Mejuffr.
+ IN de tijdt, die een scheydingh begint te maken [...]
K5r
Salve AMICE.
[ondertekend met "U E: Vrind en Dienaer. W.V. FOCQ."]
+ UW Brief van Saterdagh acht dagen,
K6v
Afrikaense-Brieven.
K6v
Waerde VRINDT.
+ MYn laeste was aen u E: van den 22. Sept. voorlede,
[aan het eind staat: "De Drucker heeft de rest vergeten, Die U niet noodigh was te weten."]
L1v
Waerde VRINDT.
[ondertekend met: "Op 't Casteel St. George Da Mina. Den 10. Febru: 1669. FOCQUENBROCH."]
+ ICk heb over Veertien Dagen geschreven,
L3v
Seker aenhanghsel van een BRIEF. Vervattende in sigh veel opmerckelijcke, en geloofwaerdige saecken: [...]
[ondertekend met: "Vale, iterumq; Vale. FOCQ."]
+ ALsoo het Schip daer dese mee gaet,
L6v
GEDACHTEN, gehouden in een Canóa, op ZEE. Aen mijn Vrind N.N.
+ AL sittend' in een Holle Boom,
L8v
Liefdens onversettelijcke Standtvastigheydt, Vertoont in de wonderlijcke Trouw-gevallen van ALERAME en ADELASIA.
+ HEt Keyserrijck van 't Westen, dobberde op de ongestuyme Golven des Oorloghs, [...]
N5r
Toe-Gift Tot Bladt-Vullingh. Vervattende eenige verdubbelde Rondeelen
N5v
Op een PRUYCK. Die Focq opgekruldt in een Venesoens korst aen de Backer gegeven had, [...]
+ NA Focq sijn Harsen-Schael verydelt was van Hayren,
N6r
Op de Vrede, Tusschen Engelandt, en Hollandt. Ao. 1674. den 19 Feb.
+ DIe't al beroerde door sijn wrede Sentinellen,
N6v
Op het Selfde.
+ NU schyt Louis van angst met al sijn Sentinellen,
N7r
Op het Selfde.
+ DE Zee-Mars geeft den geest en maeckt sijn Codicillen;
N7v
OP de Victory Nacht. Ao. 1674. den 14. Maert.
+ 't IS Vreê met Engelandt, sa Hollandt nu aen't branden!
N8r
Op het Selfde.
+ OP de Victory-Nacht sietmen veel kromme sincken,
N8v
[blanco]

Aantal tekstregels:

37 (B1r).

Gecollationeerde exemplaren:

1
Amsterdam: UB 1049 E 19
2
Den Haag: KB 8 C 28
opbouw: @8 (-@1,-@8), A-M8, N8 (-N8)
3
Den Haag: KB 3176 G 16:5
4
Deventer: AB Mo 577:5
provenance: J. Monsma
5
Gent: UB BL 7725:5
provenance: Snellaert

Niet gecollationeerde exemplaren:

1N
Londen: BL 11556.bb.16
2N
Washington : Folger Shakespeare Library (NUC deel 724) PT 5651 F7 A5 1678 cage.
opbouw: @8, A-B8, G8, D-N8.

Varianten:

=a buitenvorm @-katern: @3r en @7r
  I @3r r.29 Sotises, dewelcke wy tegenwoordigh niet noodigh [..]
@7r r. 2 LIefhebbers die door Focqs gesangen
ex. 2, 3, 5
  II @3r r.29 Sottises, dewelcke wy tegenwoordigh niet nodigh [..]
@7r r. 2 LIefhebbers die eer Focqs gesangen
ex. 1, 4

Commentaar:

Om het voorwoord en de waarschuwing aan de lezer in deze editie is veel te doen geweest. Zie voor een commentaar hierop mijn bespreking van Marguc. Verder dient te worden opgemerkt dat, hoewel er in de waarschuwing wordt afgegeven op de editie die door Baltus Boeckholt is uitgegeven, deze editie toch als referentie wordt gebruikt. Zo wordt er op F4v verwezen naar het vervolg van het daar geplaatste gedicht "in't eerste deel van Thalia Fol. 132". Deze verwijzing klopt alleen voor de Boeckholt-editie (BF15), alwaar op die pagina "Op het Spinnen van Mejuffr. N.N." (I2v) te vinden is. Zo verwijst men op I3r naar 'Aen Phillis' met als eerste regel "Nooyt stal een dief soo wel als ghy".
In de 'VOOR-REDEN' verwijst de editeur naar een passage in de inleiding bij Aernout van Overbeke's Geestige werken, waar Focquenbroch het volgende verweten wordt: "Fockenburgh soude veel meer gedaen hebben, indien sijn Reusestrijdt, en het eerste boeck van den Aenis van Virgilius uyt sijn eygen inventie ghesprooten waren, die doch wel het voornaemste gedeelte van sijn gheele Thalia uytmaken." Deze Geestige werken verschenen volgens een advertentie in de Amsterdamsche Saturdaeghse Courant op 20 november 1677 bij Jan ten Hoorn te koop was. Het werk draagt echter al het jaartal 1678. De Afrikaense Thalia moet hierna gedrukt zijn.
De gedichten in de "Toe-Gift Tot Bladt-Vullingh." (N5v e.v.) zijn vrijwel zeker van Johannes Ulaeus, daar 5 van de gedichten in zijn handschriften Verdubbelde Rondeelen angaende D'Oorloghs, en Staetse saecken van deese Tijt. in het Collegie tot Alkmaer. en Verdubbelde Rondeelen angaende Huwelijken Vrijerijen, en besondere Voorvallen in allerhande gelegentheit. in het Collegij van Alkmaer. voorkomen. De gedichten op N6r, N6v en N7r staan in het eerstgenoemde handschrift respectievelijk op de folia 2r, 2v en 2v. De gedichten op N7v en N8r staan in het andere op de folia 2v en 3r. De handschriften vertonen geen sporen van gebruik in de zetterij. Verder maken de varianten die er in de gedichten zitten het onwaarschijnlijk dat we hier met de kopij te maken hebben. Zie voor een uitvoeriger beschrijving van de handschriften de checklist-Ulaeus.