HISTORIE VAN BROER CORNELIS ADRIAENSEN VAN DORDRECHT (1569) [1]

Tekstuitgave door Johanna Fenyn en Dirk Smout

Het is de bedoeling om de volledige tekst van de preken van de legendarische Broer Cornelis hier in transcriptie uit te geven. Sinds in 1714 de laatste druk van deze beroemde zestiende-eeuwse satire verscheen, heeft niemand zich ooit aan een heruitgave gewaagd. Aangezien K. Bostoen en M. van der Wal - blijkens een mededeling in Literatuur 1 (1984), 254 - bezig zijn het eerste stuk van de Historie uit te geven, namelijk de zogenaamde 'Discipline der devotarigen', geven wij hier de tekst van de preken die in de oorspronkelijke uitgave onmiddellijk daarop volgt.

Samenvatting van wat aan de 'Sermoonen' voorafgaat

In de 'Discipline der devotarigen' of geseling der vrome vrouwen wordt een duistere periode uit Broer Cornelis' leven beschreven, die loopt van 1548 tot 1563. In die periode floreerde te Brugge Broer Cornelis' geheime genootschap van vrome vrouwen die maagdelijkheid als ideaal hadden. Toch stond het genootschap ook open voor getrouwde vrouwen, maar die moesten proberen hun lustgevoelens te onderdrukken zonder aan hun huwelijksplicht te verzaken. Wanneer dit niet lukte, werden ze 'gedisciplineerd' d.w.z. ze moesten zich uitkleden en Broer Cornelis om de geselstraf verzoeken, die hij vervolgens min of meer symbolisch toediende. Dit overkwam ook de maagden en de weduwen van het genootschap die hun seksuele aanvechtingen aan de minderbroeder in de biecht te kennen gaven. De praktijken van het geheime genootschap werden openbaar doordat Broer Cornelis tegen een paar van de genootschapsleden zeer ontactisch was opgetreden. Een gerechtelijk vooronderzoek door de Brugse stadsregering leidde tot een verbanning van Broer Cornelis naar het minderbroedersklooster te Ieper. Maar doordat hij bekend stond als een kampioen in de strijd van de katholieke havikken tegen de opkomende ketterijen, nodigden zijn medestanders hem opnieuw uit om te Brugge te komen preken. In die preken keerde hij zich voral tegen de slappe houding van de ersmiaansgezinde overheid te Brugge op het punt van de ketterijbestrijding.

In de preken is er sprake van een dubbele satire. Op spottende, vaak platte toon trekt Broer Cornelis van leer tegen de misstanden, terwijl de auteur van de Historie hem op zijn beurt te kijk zet door zijn commentaar en opmerkingen in de marge en door de manier waarop hij de preken van de minderbroeder weergeeft. Zowel die auteur als Broer Cornelis treden dus op als elkaar bestrijdende satirici. Het hoeft geen betoog dat de eerste, een overtuigd erasmiaan, steeds als winnaar uit die woordenstrijd te voorschijn komt.

Verantwoording van de tekstuitgave

De letters "u", "v", "i" en "j" worden in de transcriptie aangepast aan het moderne Nederlands gebruik.

De letter "w", zoals in `wtspraak', wordt in de transcriptie weergegeven als "uu" (`uutspraak'). Het bezittelijk voornaamwoord `vvs' is getranscribeerd als`uws'.

De Duitse komma is overal vervangen door het moderne Nederlandse equivalent, en waar het nodig is, is de interpunctie aangepast aan modern gebruik.

Het woord na de punt die een regeleinde aangeeft, begint in de transcriptie steeds met een hoofletter.

Abbreviaturen zijn stilzwijgend opgelost en indien het de tekstediteurs wenselijk leek, is de alinea-indeling aangepast.

De tekst begint op pagina 36r van ex. KB Brussel II 76.483 A. Het paginanummer van de originele bladzijde wordt aan het begin van elke pagina tussen vierkante haken aangegeven.


HIER BEGHINNEN DE SERMOONEN van B. Cornelis naer zijn wedercomste van Yperen te Brugghe; inde welcke hy is uutspughende den grooten haet, die hy nu dry Jaren lanck tegen den Magistraet van Brugghe in zijn herte gedragen hadde, met noch veel andere afgryselicke, abominable, enorme redenen, propoosten, ende leughenen teghen der Calvinisten, Lutherianen, ende Doopers Predicatien.

Int Jaer .1566. als b. Cornelis noch gheen volle drij Jaren wech geweest hadde, ende zijn hert ende sin uutermaten seer tot die stat van Brugghe was genegen, hopende oft meenende oock dat die fame van zijn voorverhaelde disciplineren der vrouwenpersoonen, vergeten ende verstorven soude zijn, so heeft hy hem verstout wederom van Yperen naar Brugghe te comen, tegen het verbot van synen Gardiaen. Want als de Gardiaen hoorde dat b. Cornelis ghereetschap maecte om wederom onbeschaemdelic naer Brugge te comen, so heeft hy hem eenen brief op den wech int ghemoete ghesonden, hem daer in gebiedende op alle gehoorsaemheyt tot Yperen te blijven. Maer b. Cornelis hier op niet passende, is voort tot Brugghe in zijn Clooster ghecomen, ontrent der halver maent Februarii, met groote verwonderinge bynaest van alle menschen, ende met bedroeffenisse van veel eerbare lieden, de welcke haer-lieden selven van zijn leelickheyt waren scha- [36v] mende, ende te meer om datmen seyde, dat hy wederom prediken soude. Mits dat b. Cornelis nu voor hem ghenomen hadde (somen wel mercken conste) synen inwendigen haet (dien hy nu drij Jaren met groote smerte, pijne, ende bitterheyt teghen den Magistraet ghedragen hadde) in alle zijn sermoonen terstont te baren, oft te laten uut bersten, so quam hem hier toe rechts seer wel te passe de groote oneenicheyt, oft den twist, die tusschen den Magistraet ende den Inquisiteur nu eenen tijt lanck gheduert hadde, om het vanghen van veel persoonen, die inde religie suspect waren, ende om sommige nieuwe ongehoorde tyrannige articulen, die den Inquisiteur wilde inbrengen, teghen de privilegien ende vryheden der borgelicke Rechten van Brugge, waer inne hem den Magistraet seer ernstelick ende treffelick wederstonde. 

B. Cornelis nu meenende dat hem dit oorsaecke ghenoech was om vryhertich ende stoutelick plat uut sonder ophouden te fulmineren, te donderen, ende te blixemen tegen den Magistraet, quam telcken male al gestoort opden predickstoel, een seer leelick gram aensichte toonende, die onderste lippe metten tanden inbytende, ende de kinne uutstekende, met alsulcke propoosten als hier volghen sullen.

Den .24. Februarii begonste B. Cornelis te predicken, twelcke was den eersten dach van de Vasten, in S. Salvators Kercke, daer [37r] hy de geheele Vasten predickte. Ende naer dat hy synen theem gheeyndet hadde, seyde hy: Ba, ghy Wethouders, oft ghy Magistraet van Brugghe, ou, my dunct dat ghijt tegen yegelicken soeckt int verwerde, oft int crackeele te stellen. Ba, eerst wast tegens my te walgen ende te balgen, twelcke Godt noch int helsche vier met brandende peck ende sulfer wreken sal. Maer nu isser een ander wedersparricheyt, so ick versta, te weten: dat ghy u opricht oft stelt tegen de helige Inquisitie, of teghen den Inquisiteur. Ba, sijt ghy sot, of sijt ghy dul? Ba so siet! Ba toocht doch eens dat ghijt meent! Ba stelt u eens te recht tegen de Inquisitie. Ja stelt u met eenen tegen de Coninclicke Majesteyt, ja stelt u nu voorts teghens Godt, vry als mannen. Ou, ba, dat zijn mannen, ba so siet! Ba ick belove u dat ickt niet verswijgen sal, in spijt ulieder bachuys. Ou, en heeft de Co. Ma. in October lestleden uut Spanjen niet geschreven, dat hy zijns Vaders ende zijns selfs Edicten of Placaten opt fait van de heresien, seer strangelick wilt onderhouden hebben, beclagende deur dien datmense niet strangelick genoech onderhouden heeft, dat sulcx oorsake is, dat de sectarisen in syne Majesteyts landen dus verde ingebroken zijn; ende daerom wilt, datmen den Inquisiteur alle assistentie of hulpe doen sal, int vangen van de heretycken? Ja, verstady dat wel, ghy Magistraet oft Wet- [37v] houders van Brugghe? en beyd! en beyd! Men sal u wel leeren teghen den Inquisiteur rebelleren, botte indiscrete Esels, als ghy sijt. Ou, wat meendy? Of wat laet ghy u duncken? Ba, de Co. Ma. wil oock in den selfden brief, datmen het helige Concilie van Trenten met alle neersticheyt onderhoude. Ou, en ghy soudt u gaen oprechten of stellen tegen de Inquisitie en tegen de Inquisiteur? Sonder de welcke doch gheensins moghelick en is het helighe Concilie neerstelick te onderhouden. Ba, ter goeder trouwen, hoe wilt ghy doch het helich Concilie ter executie legghen, of wel doen onderhouden, of achtervolgen sonder Inquisitie of Inquisiteur? Ou ba, dit is doch al ten grooten beestachticheyt. Ba fy, het schijnt dat ghy gheen verstant noch reden met allen en hebt: en waer met moeydy u dan? Ba, ic wilde emmers gheerne weten, of hooren, deur wat ander middel dat ghy u ketters, u Lutheranen, u Calvinisten, u Herdoopers, en u ander sectarisen of heretycken, daer u stat van Brugge vol af es, uut royeren wilt, of tot gehoorsaemheyt van onderhoudinghe des helighen Concilie, soudt connen dwingen? Ba, wat sijt ghy dan voor onverstandighe beesten? Of sijt ghy selfs heretycken? Wat schuylter, he? Ou, soude icket bynaest wel raden? En beyd! en beyd! daer sal corts al anders in voorsien werden, dat belove ic u. Want de Co. Ma. wilt oock in den selfden [38r] brief, datmen die Magistraten, Oficiers, ende Schouteyten, of Baillius, die te scrupuleus zijn om die heretyken te dooden, of de ghene die bevreest zijn voor beroerte vande sectarisen, datmen die uut de Magistraten doen sal ofte af setten sal, ende stellen ander in haer plaetsen; mits datter goede Catholicken mannen ghenoech zijn in zijn Majesteyts landen, die gheerne justitie over de ketters doen sullen, en sonder vreese, verstady dat wel, ghy Magistraet of Wethouders van Brugge, ende principalick ghy Pensionarisen, ghy Bufetters (also noemde hy nu voorts altijt die Pensionarisen, Greffiers, ende Raet van der stat), hoe klinct u dat in u ooren? Ja, en beyd! Ic sal u noch wel anders te keer gaen, dat ic so sal.

Den .3. dach Martii, twelc was den eersten Sondach inde vasten, spooch b. Cornelis in zijn sermoon seer veel schandelicke blamatien ende injurien uut op de Pensionarisen der stat van Brugge, seggende: en beyd! en beyd! Het salder nu corts mette sommige al bekact en bescheten uutcomen. Hier zijn sommige vuyle, vorte gecorrumpeerde stinckende leden, gelijck ic heb beginnen te seggen, diemen nootsakelick als een smettende peste, of als een etende cancker behoort af te snijden, eer dat het geheele corpus of lichaem vanden Magistraet deur alsulcke fenynighe corruptien ontstict ende ganschelick bedorven wert, te weten: sommige Pensionarisen, Greffiers, of Bufetters, [38v] principalick de ghene die in Vranckrijcke ter studien gelegen hebben, ende aldaer het fenijnt soch uut die borsten van Johannes Calvinus gesogen hebben. Want dat zijnse die my het meeste lijden, of het grootste schimp, verdriet, ende leet aen gedaen hebben, mits die vermaledijde informatie over my te houden. Ba, ende dat zijnse oock die het geheele corpus vanden Magistraet dus ophitsen en optitsen, of dus wedersparrich weten te maken tegen die helige Inquisitie en tegen mijn Heere den Inquisiteur. Hier mede wilde hy sommighe Pensionarisen ende Greffiers odieus of suspect maken, hopende of meenende dat sij daer deur van heurlieder officie verlaten ende afgeset of uutgesteken souden worden; want desergelijcke propoosten seyde hi seer dicwils, ja bynaest in den meestendeel van zijn sermoonen deur de heele vasten, ende noch naermaels.

Den .12. dach Martii stampiede ende schabraude b. Cornelis in zijn sermoon met seer veel schimpighe, spottige lasterwoorden ende scheldingen op den Magistraet, seggende: Ba, ghy Wethouders van deser stadt van Brugghe, wil ick u segghen: ghy sijt meest al gheveynsde Catholijcken, oft dobbelde Kerstenen, ende al lieden met twee aensichten, veel argher en schadelicker dan de openbare heretycken of ketters selve: want men en can u aen het vel of aen die huyt niet gheraken [39r] noch ghecomen, hoe datment oock maect, men en heeft aen u niet; het is met u al mondeken toe buerseken toe. Maer met die andere die heurlieden openbaeren, ba, daer mede weten wij raet, ghelijcket schijnt met die twee verharde ketters, die daer ghister op den Burcht om heurlieder heresie of Calvinisterie verbrant werden. Ba, ick versekere u: hadde de Camer vant Collegium des Magistraets niet geleect, als den eenen nu lest ghevanghen wert, daer soudender noch wel meer deur te spelen geweest zijn, maer deur het leken van de Camere, gerochten sy wech. Och wij wetent so wel, het wert ons al gheseyt, het comt ons al thuys. Hy beghonste sommighe van den Magistraet so particulierlick, of so bisonder met lasterlicke blamatien aen te tasten of te roeren, datmen wel seer lichtelick mercken ende verstaen conde, wien dat hy meende, segghende, als hy al uut gheseyt hadde: ba, dien moste ic noch die cladde aen zijn gat hangen. Neen, ick sal my noch metter tijt wel wreken aen mijn vianden, die mijn partye so hart ende so strange zijn gheweest in die duvelsche Informatie over my te beleeden.

Den .27. Martii, het welcke was swoensdaechs naer half Vasten, begheerde de Bisschap van Brugge aenden Magistraet, dat sij hem souden behulpelick zijn, om het volck te dwingen datse te biechten souden comen, [39v] ende daer heurlieder namen laten beschrijven, ende briefkens ontfangen, die sij naer Paeschen souden moeten brengen aen heurlieder Parochipape of Pastoor, om daer mede te betuyghen datse te biechten ende ten Sacramente geweest hadden. De Magistraet en wilde den Bisschop in dese groote nieuwichheyt niet ghelieven, sorgende, oft vreesende, dat daer deur groote murmuratie ende verbaueriertheyt onder tghemeene volck soude comen, de welcke meenen souden dat dit de Spaensche Inquisitie ware, daer men so langhe van ghemurmelt hadde. Hier hadde B. Cornelis weder nieu stoffe of materie om hem gruwelick en afgrijselick te hebben, also hi tsanderdaechs oock in zijn sermoon dede, seggende: ba, goeliens, nu is hier wederom den duvel te coopen met desen wedersporrigen Magistraet van Brugge. Ou, men cander doch hot noch hau met. Ba, ic soude wel uut mijn vel springen! Ou, ba, ic soude wel vier spugen, so ben ic gestoort en vergramt. Ba, het is onverdragelick! Ja Jesus Maria, en sal hier gheen raet toe zijn? Salmen dus al moeten doen of laten dat sij willen? Ba, dat ick Bisschop ware, ick en soudese niet eens willen aensien. Neen, daer soude ick te crul toe wesen, en ick soude wel middel vinden om tvolck te dwinghen te biechten ende ten sacramente te commen, dat belove ick u. Maer het is seker al Bisschopkens werck. Ja, seggen [40r] de sommighe, Pater Corneli, wat wilmen tvolck met force dwingen ten sacramente te comen? Ten mach also niet gedaen zijn, want sij connen het sacrament ooc wel in snutdoecken wederomme bringen, en hangent aen den rinck van de Prochipapens deure, en schrijven daer brieven by, als dat sijt onder beyde specien willen hebben, gelijck hier tjarent tot S. Wouburge is gebeurt. Ja, ist waer? Ba, daer soude ick ooc al wel raet toe weten, om dat te beletten. Ou, ba, ic soude aen elc eynde vande tafele goe degelicke Catholicke mannen stellen, die seer wel ende nau toesien souden ofter yemant het sacrament meer soude uut zijn mont vaghen aen een snutdoeck.

Siet, het is al verloren geseyt: wilmen hier in dese sake anders niet leven, of anders niet doen, ende laten een yeghelick ghelooven of niet ghelooven dat hem goet dunct, of dat hy wilt, ba, so ist al verloren Concilium ghehouden. Ba, so en ghave ick voor het helighe Concilie van Trenten, daer men so lange met heeft besich gheweest, niet een mispel.

Den .12. April, alst goeden vrydach was, predicte b. Cornelis de Passie Christi, ende als hy daer mede ghecommen was tot daer die Joden riepen tot Pilatum:  cruyst hem, cruyst hem! Want wij hebben een wet, ende na die wet moet hy sterven! So seyde hy: ba, goeliens, hoe wel dat ons Heere eenen onnooselen, of een onschuldigen doot aenghedaen wert, [40v] soo hoort ghy en verstaet nochtans daer uut wel, datter altijt wetten of rechten zijn ghe-weest om die heretijcken te dooden. Ou, en dan wilmen hier de Edicten of Placaten te nieten gedaen hebben. Ba Jesus, wat een maledictie datter nu over dese Nederlanden helt of vallen wilt. Ba, gebenedide moeder Gods, en of Keyser Carlus ooc noch leefde, ende dese farce saghe, van zijn tsamengeconfereerde Edellieden, die daer heden acht daghen een request aen de Gubernante hebben overgegheven tegen de Inquisitie ende tegen de Placaten, die hy met so goeden, rijpen, langhen, voorsichtighen raet ghemaect hadde, om de sectarisen of de heresien uut te roeyen! En die soudemen nu, ba nu sij aldermeest van nood zijn, moeten te nieten doen? Ba goeliens, siet doch eens om de Passie Gods, die ic nu predike, waer mede dat wij doch nu moeten gheplaecht zijn. Ou, ba, dese beroyde magher Jonckerkens, nu sij geheel bachten nat zijn, nu sijt al deur de billen ghelapt, al verloopen, al verhoert, al versnoert, al vercust, al verlect, al verschoct, al verbordeelbroct, al vertuyst, al verspeelt, al verdobbelt, al vertriumphiert, ende al vertureluert hebben, nu en weten sij niet waer sijt wederomme soecken willen! Ba, ou, sietse my doch eens commen, ist de Geusen datmense heet? Dese Duytschen, dese leren eersgaten, die hier commen, ende en hebben nauwelick een beroesten naghel om heurlieder [41r] schijtgat te crauwen, ende meenen hier nu ooc een veranderinge inde Religie te maken, om also aen nieu goet te geraken. Ba, hadden sij doch het Kerckengoet, der Papen goet, ende het Clooster goet van dese landen nu ooc in heurlieder clauwen! Want, eylacen, het Kercken goet, der Papen goet, ende het Cloostergoet van Duytschlant, is al over lanck achter deur ghejaecht. Ba, sij moeten nu toesien om elders meer te crijgen. Ou, sij moeten comen besien of hier in dese Nederlanden niet en schuylt. Ba, tjan sij en hebbens byloo niet qualick voor! Ba, mochten sij so met een requestken daer aen gheraken! Ba, siet waer met dat wij ghequelt zijn.

Den .21. April, dwelck was tSondaechs naer Paeschen, predicte b. Cornelis wederom in zijn Clooster, ende mits dat binnen twee of drij dagen te voren die Copien vande Requesten uutgecomen waren, die de staten van Vlaenderen aen de Gubernante hadden ghepresenteert of overghegheven, tegen de Inquisitie ende andere beswaernissen der placaten opt fait van de heresien. Het welcke sij deden ontrent de selve tijt dat sommige Edellieden heurlieder Request om de selve sake ooc ghepresenteert hadden, ghelijck int voorgaende sermoon gehoort is. Daerom heeft hem b. Cornelis beghinnen te hebben ghelijck een mensche die metten boosen gheest beseten is, schreuwende, crijsschende, smytende, stam- [41v] pende of springende ende roepende in synen predickstoel: ba, heb ickt niet wel gepeynst dat hier te Brugge wederom int heymelicke wat quaets of bedriegelicx schuylen moste onder die Magistraten, twelcke sij so bedectelick en so geveinsdelick, of so gestolen handelden, dat niemant weten noch mercken mochte? Hey snoo valsche deurtrocken ghesellen, als ghy sijt! Wat wildy doch al spartelen met u vermaledijde Requesten tegen die helige Inquisitie, ende tegen die helige Placaten? Ou, wat wildy doch al conspireren teghens God, ende tegens al dat Goddelick is? Ba fy, schaemt u, ghy arge listige generatie! Ba, wat duvel gaet u doch nu over?  Ou, ba, waer met moeydy u? Jesus, wie hoorde oyt aldusdanigen betoovertheyt, uutsinnicheyt, ende dullicheyt, als u nu over gaet, dat ghy teghens die Placaten wilt conspireren? Ja wasset dat, daer den Magistraet van Yperen so qualick of so swaerlick toe te bringhen was? Ba, ick gelooft seer wel. Het wert my ter dier tijt seer claerlick of merckelick geseyt van treffelicke persoonen, die by my quamen, ende seyden: Och, Pater Corneli, hier moet wat vremts schuylen: want dese vier Leden van Vlaenderen ligghen hier en tracteren so secretelick met malcanderen, datmen niet en can ghemercken noch ghewaer worden, wat duvel datse al brauwen mochten. Het is yet dat onsen Magistraet van Brugge allereerst gepractiseert [42r] heeft, datse die ander drij Leden of Magistraten voorhouden, waer toe datse den Magistraet of het Let van Ypren seer qualick of swaerlick connen bringen, want die van Ypren makender seer groote swaricheyt in. Och, goeliens, ba, sij mochtender vryelick wel swaricheyt in maken! Ick duchte sij sullender noch allegelijck heur hooft om crauwen, en principalick ghy Magistraet van Brugge, want het zijn meest van u losse schalcke deurtrocken vonden. Ja het zijn rechts van u listighe dobbelde practykige treken, daer ghylieder die andere Leden of Magistraten mede vertreyfelt en verduvelt hebt; eerst die vanden Vryen, ende die van Ghent, daer naer die van Ypren, daer ghy groote moeyte en travail mede gehat hebt, eer die daer in hebben willen consenteren, of heurlieden hebben connen voeghen, om in alsulcken enorme of ongoddelicke sake met u lieden te doen. Ba, het is doch nu al uut ghecomen en gheopenbaert. Ou, maer wie duvel heeft u lieden doch so outerquidant, so outragieus, of so stout ghemaect, dat ghy sulcx hebt derren bestaen? Ba, ghy toocht emmers nu wel eens te recht plat uut dat ghijt meent. Ba, stelt nu vry met eenen voort alle ketters, heretyken, verleyders, bedrieghers, ja Gods gesworen vianden geheel in liberteyt, om het Kersten geloove eens teenegare uut te roeyen, op datter niet met allen over en blijve, daermen hier- [42v] naermaels by bemercken can, dat wij in dese landen Kerstenen geweest zijn. Ou, ba, wildy dat gat uut, so weet ick u raet! Ba, roept maer alle de Turcken, Sarasynen, ende de Joden int lant, sij sullen u het Kersten geloove wel opt corte quijt helpen. Ba so siet! Ba doet dat, so hebt ghijt vulcken of haest also ghijt gheerne hat! Ba fy, schaemt u en beschijt u! Waer met moeydy u? Ba, ick en ben noch Propheet, noch Propheets kint, maer siet wat datter u af comen sal! Ghy hebbet nu wel verdient, en sijt wel weert, dat u nu alle plagen, alle evelen, alle verdriet, alle ellende, alle jammer, alle catyvicheyt, alle miserien, ja alle vloecken ende maledictien over u lieder hals comen moeten. Ba so siet!

[wordt vervolgd]