DE PRULLEMAND EN APOLLO VAN BRUNO DAALBERG: EEN SCHETS VAN EEN 'VERLICHT' TIJDSCHRIFT.

door Tineke Top

  

Inleiding

In 1805 verschijnt het tijdschrift De Prullemand en Apollo1 van Bruno Daalberg M.D. (Medicinae Doctor)2 bij uitgever Immerzeel in Den Haag. De onder dit pseudoniem opererende auteur zou nog meer van zich laten horen. Het startschot voor een imposante hoeveelheid publikaties was gelost.

Over het algemeen wordt aangenomen dat Petrus de Wacker van Zon (1758-1818) degene is die schuil gaat achter het pseudoniem Bruno Daalberg. Zijn leven kent voor ons nog vele bio- en bibliografische hiaten. Maar uit het feit dat De Wacker van Zon in 1787 bij de Pruisische inval naar het buitenland vluchtte, blijkt dat hij een actief patriot was. Hij vreesde kennelijk represailles van de in zijn macht gerestaureerde stadhouder. Tot 1795 verbleef hij met vele andere gevluchte patriotten in St. Omer in Frankrijk. De Bataafse revolutie in 1795 maakt de terugkeer naar het vaderland weer mogelijk. De Wacker van Zon gaat dan op het landgoed Den Bramel bij Zutphen wonen. In 1804 verhuist hij naar Suideras, ook in de omgeving van Zutphen. Zijn woonomstandigheden wijzen erop, dat De Wacker van Zon geen financiële zorgen had.

Tot 1816 bleef hij ambteloos en dat vormt een mogelijke verklaring voor de grote hoeveelheid publikaties op naam van Bruno Daalberg, als De Wacker van Zon en Daalberg tenminste een en dezelfde zijn. De bewijsvoering daarvoor is zeer summier. Een bericht in de Algemeene Konst en Letter-Bode van 1818 stelt Daalberg en De Wacker van Zon aan elkaar gelijk. En in de derde druk van Jan Perfect (zonder jaar) staat op het titelblad tussen haakjes toegevoegd `Baron de Wakker van Zon'.3 Tijdens De Wacker van Zons leven komt er geen enkele duidelijkheid omtrent Daalbergs identiteit.

Daalbergs romans genieten over het algemeen meer bekendheid dan zijn tijdschriften. Toch is De Prullemand en Apollo zeker een nadere beschouwing waard. Net als het pseudoniem Daalberg (dal en berg) presenteert de titel van dit weekblad een contrast; een prullenmand tegenover een belangrijke god. In de secundaire literatuur beschouwt men De Prullemand en Apollo als twee afzonderlijke tijdschriften. Na nummer 5 van De Prullemand verandert de titel in Apollo. Toch lijkt het me zinvoller om van één tijdschrift te spreken. De nummering loopt gewoon door en in De Prullemand begonnen vertogen worden in Apollo vervolgd. De formule van het blad blijft na de naamsverandering ongewijzigd: dezelfde stijl, dezelfde strekking.

Behalve om zijn speelse en humoristische taalgebruik verdient het tijdschrift ook om zijn inhoud extra aandacht. De vertoogvorm doet spectatorachtig aan, maar het wisselende perspectief en de schertsende toon voorkomen dat het blad een belerende en zelfingenomen sfeer ademt. Zo ironiseert hij b.v. de maatschappelijke positie van de weekbladschrijver voortdurend.

Daalberg houdt er een specifieke visie op de Verlichting op na en zijn ideeën over wetenschap hangen daar nauw mee samen. Allerlei moderne trends worden met een kritisch oog bekeken en vallen vaak ten prooi aan Daalbergs schertsende pen. Maar achter alle spot treft men een auteur aan die zeer begaan is met het lot van zijn medemens.

   

De Prullemand en Apollo

Lezer! span alle vermogens uwer ziel in: doe u zelven geweld aan en verbeeld u - eene Mand. Verbeeld 'er u dan nog verder eene Hand bij: en vereenig nu deze twee denkbeelden in dier voege in uwe ziel, dat gij u voorstelt die hand wekelijks iets uit die mand te zien opschommelen, en dan zal dat iets een Nommer van dit ons onsterfelijk Weekblad zijn. (De Prullemand nr. 1, p. 1).

Volgens dit eenvoudige recept wil Bruno Daalberg het tijdschrift met de nederige titel De Prullemand gaan bereiden. Over zijn drijfveren wil hij niet schimmig doen: honger en dorst noodzaken hem dit weekblad te publiceren.

Gaandeweg doemt er voor de ogen van de lezer een armoedig beeld van weekbladschrijvers op. Ze huizen op povere zolderkamers en kunnen nauwelijks de kost verdienen. Hun onbetaalde rekeningen verslijten zelfs van het vele verleggen. Laag is hun plaats op de maatschappelijke ladder. Ze vullen hun weekbladen met materiaal dat ze vinden in gracht of prullenmand.

Wanneer onze prulschrijver vanuit hotel De Doelen in Amsterdam op één mei verhuisdag gadeslaat4, meent hij in het armoedigste bootje een collega te ontwaren:

[...] een auteur, welligt een dichter, een moralist of misschien een ongelukkige Weekbladschrijver: in welk vermoeden ik bevestigd werd, doordien ik hem aanhoudend met een stokje, waaraan een haak gehecht was al wat hem in 't doorvaren den gracht voor 't oog kwam, zorgvuldig opvisschen zag: welligt tot materialen van overweging in zijn werk. (Apollo nr. 14, p. 127).

Dit is Daalbergs definitie van de taak van een weekbladschrijver; bespiegelingen vastknopen aan het afval der mensheid, aan dingen die men normaal gesproken te onbeduidend vindt om bij stil te staan. In dit kader moet ook het motto worden gezien dat de eerste vijf nummers van De Prullemand vergezelt: Etiam pilus habet umbram suam.5 Zelfs zoiets kleins en nietszeggends als een knikker is in het bezit van een schaduw. Dingen kunnen klein en onbetekenend lijken, maar dat wil nog niet zeggen dat ze waardeloos zijn of zich onttrekken aan algemeen geldende regels. Juist het micro-niveau kan bij uitstek geschikt zijn als uitgangspunt om over grotere gehelen iets zinnigs te schrijven:

Er wordt over zoveel nuttige dingen gezwegen, ik zal nu eens wat zeggen over iets onbeduidends. (De Prullemand nr. 5, pp. 37-38).

Onder het mom van onzin worden er allerlei serieuze zaken besproken. En blijkens het laatste nummer van het tijdschrift was dat nu juist het doel dat de auteur voor ogen had:

[...] zijne Landgenooten te vermaken en te verlichten, te doen lagchen en te doen denken, door het ridendo dicere verum6 nut aan te brengen [...]. (Apollo nr. 15, p. 135).

De titel rechtvaardigt de grote diversiteit aan onderwerpen die in het tijdschrift aan de orde komen. Een prullenmand is een vergaarbak van afval waarin zich een ratjetoe van dingen kan bevinden. De structuur van het tijdschrift hoeft niet geordend te zijn. In een prullenmand ligt alles chaotisch door elkaar. Zo wordt een in nr. 3 begonnen betoog pas in nr. 13 vervolgd. Het `recyclen' van andermans oud materiaal is ook geoorloofd.7 De titel is pretentieloos: de auteur presenteert zich als een prulschrijver. Een uitstekend middel om de kritiek de wind uit de zeilen te nemen.

In het extra lange nummer 5 kondigt de auteur een naamsverandering van het blad aan. De nederige Prullemand moet plaats maken voor Apollo. Hij wil met zijn tijd meegaan, want:

't Is de eeuw van wat te schijnen, voorheen was 't die van veel te zijn. (De Prullemand nr.., p. 52).

Van het vuilnisbakkenras der prulschrijvers verheft de auteur zichzelf tot goddelijke Apollo. Het gaat er niet om wat je werkelijk bent, maar om hoe je je voordoet. Inhoudelijk verandert er dan ook niets. Het blad krijgt alleen een pretentieuzer motto: Apulus et Calaber, Siculus mihi servit et Afer (Apulia, Calabria, Sicilië en Afrika dienen mij).8 Een promotie van de onderste regionen van de samenleving naar een toppositie. Apollo was de god van de geneeskunde, de zonnegod (een kleine vingerwijzing naar De Wacker van Zon?), god van de vergelding en van de wijsheid, en de beschermer van de kunst. Apollo sluit als god van de geneeskunde ook goed aan bij de M.D. titel van Daalberg. Het oogmerk van het blad om wijsheid te verspreiden is eveneens passend voor een god als Apollo.

Deze Apollo is echter niet onsterfelijk. In nr. 15 blijkt uit een dialoog tussen de god en zijn uitgever Immerzeel dat het blad moet worden opgeheven. Apollo is een ondergaande zon omdat hij niet meer gelezen wordt. De leeslust der natie is slechts op te wekken door vertaalde literatuur. Apollo had er beter aan gedaan zijn blad in het `Hoogduitsch' te schrijven en het vervolgens in het Nederlands te vertalen:

zoo dan toch de Postroute der Duitsche Literatuur de eenige is die thans naar het hart onzer lezende Nederlanders leidt [...]. Ongelukkig armzalig Vaderland! (Apollo nr. 15, p. 134).9

Apollo krijgt de twijfelachtige eer om als houten paal te eindigen, d.w.z.: hij kan volgens Immerzeel als baken dienen ter afschrikking van anderen die een loopbaan als weekbladschrijver ambiren.

De prullenmand van Janus

Misschien valt in De Prullemand nog een vage echo van het tijdschrift Janus uit 1787 te horen. Dit politiek-satirische tijdschrift eigende zich het alleenrecht toe op een aantal literaire procédés zoals fictieve advertenties. Zodra andere politieke tijdschriften voet op dit terrein zetten, werden ze berispt. Janus meende dat ze zijn niveau niet konden evenaren. Daarom gaf hij andere politieke periodieken schriftelijk toestemming om kopij voor hun tijdschriften op te diepen uit zijn prullenmand. Wat niet goed genoeg was om in Janus gepubliceerd te worden, overtrof nog altijd de satirische maaksels van andere bladen. De verbolgen reacties van Janus' collegae bleven niet uit. Vooral met De Haagsche Correspondent raakt Janus in een schertsende polemiek verwikkeld.10

In 1795 beleeft de in 1787 ter ziele gegane Janus een politieke wederopstanding. De Janus Verrezen doet zijn intrede. Al in het eerste nummer wordt de prullenmandkwestie weer opgerakeld. Janus Verrezen belooft dat hij zijn in 1787 nagelaten prullenmand niet zal `reclameren' (= opeisen).11

Petrus de Wacker van Zon was in ieder geval op de hoogte van het tijdschrift Janus Verrezen en ook van de Janus uit 1787. In een advertentie in de Haarlemsche Courant van 7 april 1795 distantieert De Wacker van Zon zich van zijn vermeende auteurschap van de Janus Verrezen. Hij vermoedt wel

dat een der schranderste vernuften en der beste pennen van ons Gemeenebest zich thans met dien taak [het schrijven van de Janus Verrezen, T.T.] ontleedigende is.12

Het is mogelijk dat tijdschriften als de Janus en de Janus Verrezen (1795-1798) een zodanige indruk op de toenmalige lezer hebben achtergelaten dat allerlei aspecten eruit een begrip werden. Misschien gold dat ook voor de prullenmandkwestie. Een tijdschrift jaren na dato naar zo'n begrip vernoemen, kan worden opgevat als een spottend eerbetoon aan het reeds ter ziele zijnde blad.13 In ieder geval kunnen De Prullemand geen Janus-achtige trekjes ontzegd worden. Alleen de doelstellingen van beide bladen vertonen al overeenkomst: de tijdgenoot verlichten en lachende de waarheid zeggen. De wijze waarop dat gebeurt, verschilt. In De Prullemand is voor een betogende vorm gekozen. In de secundaire literatuur krijgt het blad het stempel 'spectatoriaal' opgedrukt. Janus en Janus Verrezen maken gebruik van een zeer uitgebreid scala aan stijlmiddelen, van advertenties, nieuwsberichten, ingezonden brieven en reisverslagen tot fabels en sprookjes.14 Zij wilden de lezer vooral politiek verlichten. En daarin stonden ze niet alleen. Van ongeveer 1780 tot 1787 zwol de vloed aan politieke geschriften in Nederland aan tot ongekende hoogte. De Pruisische interventie legde de pers het zwijgen op. Maar toen in 1795 De Bataafse Republiek werd geïnstalleerd, kwam het hele politieke tijdschriftenwereldje weer in beweging. In de loop van de jaren werd het staatskundige idealisme zwaar getemperd door de deplorabele situatie van ons land. De militaire expansiemachine van Napoleon Bonaparte eiste een zware financiële tol. Velen leefden onder het bestaansminimum en de meer vermogenden zagen hun kapitaal slinken door frequente geldheffingen.

In De Prullemand en Apollo treffen we geen actualiteiten aan. De meeste vertogen hebben een algemene strekking. Soms gaat Daalberg in op bepaalde contemporaine tendensen of modes die hem als onwenselijk voorkomen, maar nergens wordt een zaak met grote nieuwswaarde behandeld.

Alleen in Nummer 11 van Apollo komt de politiek ter sprake, via een ingezonden brief van Urbanes van Papaver. Zoals zijn naam al doet vermoeden, is dit heerschap een geboren slaper.15 De brief heeft hij tijdens een kort moment van wakker zijn geschreven vanuit zijn ledikant. Hij geeft een zeer beknopte samenvatting van de belangrijkste staatkundige gebeurtenissen vanaf zijn geboorte in 1732. Zijn laconieke observaties zijn heel grappig. Al slapende verkrijgt hij allerlei ambten, slechts op cruciale tijdstippen wordt zijn rust even verstoord. In 1748 bijvoorbeeld om als lid van de Hooge Regering Willem IV tot erfstadhouder te maken. Daarna sluit Papaver zijn ogen opnieuw. Voor ieder baantje dat hij krijgt, belooft hij te gapen. Hij zal knikkebollend zijn consent geven als de Prins zijn stem nodig heeft. De patriotse woelingen van 1787 verstoren kortstondig zijn slaap:

Maar die nieuwe koetsiers [de patriotten dus, T.T.] sloegen 'er zoo vinnig op, en de Natie was toen nog zoo weinig toomwijs, dat de boêl hommeles werd, zoo dat ik dacht "rijdt maar toe!". (Apollo nr. 11, p. 103).

Over dingen dromen overtreft altijd de realiteit. In 1795 verlaat Papaver zijn droomwereld even om Willem V in Scheveningen uit te zwaaien:16 "Die goede Prins wist ook wel wat slapen was". (Apollo nr. 11, p. 103).

Papaver is zo gelukkig geweest door alle geldheffingen heen te slapen, iemand anders heeft ze voor hem betaald. Hij is gemakkelijk en ongemerkt van zijn geld afgekomen. Apollo doet er, volgens Papaver, goed aan om zijn lezers voor te houden dat het slapen alleen je ware is. Niemand kan wat winnen door wakker te blijven. De strekking is duidelijk. Regenten als Papaver zitten hun tijd wel uit. Het kan hun niet zoveel schelen wie het nu voor het zeggen heeft, zolang zij de tijd maar zo aangenaam mogelijk kunnen doorbrengen.

De brief van Papaver is geplaatst achter een vurig betoog tegen de pruikebollen.17 Pruiken mogen misschien een gunstig effect hebben op de hersenactiviteit van geleerden, heldenmoed daarentegen wordt verstikt door het dragen van deze kunstmatige haartooi. Het stuk eindigt met een hartstochtelijke oproep aan de medevaderlanders:

Onze Vaderen waren gepruikt: hunne zonen zijn 't niet meer, de invloed der Pruik is dus verdwenen; onze hoofden zijn voor edele denkbeelden, onze harten weder voor kloek besluit en stoute onderneming vatbaar. Lagchend, vrolijk zien wij den dageraad te gemoet van dien tijd, waarin het ongepruikte Nederland, de bitterknellende, de verstikkende Pruik der Voorvaderen door heldenmoed zal doen vergeten. Leeft beter met het aankomend dan met het aftredend geslacht. Gij weet wat gij helaas! van ons gemaakt had: - PRUIKEBOLLEN! (Apollo, nr. 11, p. 99).

Hier begint het negatieve beeld dat men in de negentiende eeuw placht te schetsen van de achttiende eeuw, vaste vormen aan te nemen. Teleurgesteld in de geschiedenis en de treurige toestand waarin Nederland is beland, vestigt men alle hoop op de toekomst. De pruikentijd is passé, het is tijd om de ingedutte houding om te zetten in een alerte en krachtdadige attitude. Want waar gaat het anders naar toe met de Verlichting?18

De anti-pruikentirade van Apollo roept Janus in herinnering. In nr. 32 van zijn tijdschrift dient Janus een rekest in bij het wapengenootschap van Zaandam. Hij pleit tegen het gepruikt ten strijde trekken:

eene ronde Paruik onder de wapenen is - een Monstrum horrendum informe. (Janus nr. 32,p. 216).

Ronde pruiken hebben nog nooit een zege bevochten. Op beledigende wijze wordt zijn verzoek door het genootschap van Zaandam van de hand gewezen. Zij voeren namelijk de zinspreuk AURIBUS NON BENE FRIGIDIS PUGNATOR wat zoveel wil zeggen als: wie vecht, vecht slecht met koude oren.19

Verlichting geboren uit verveling

De eerste twee nummers van De Prullemand vormen een semi-wetenschappelijke verhandeling over het verschijnsel koffiehuis. De auteur prefereert een analyse boven een definitie. Definities zijn zinloos, ze kunnen alleen worden begrepen door diegenen die reeds van de zaak op de hoogte zijn en die in feite geen definitie meer nodig hebben.

Aan Daalbergs betoog ligt een filosofische gedachte ten grondslag; sinds de wereld de wereld is, heeft men er zich verveeld. Voordat het koffiehuis ter sprake komt, wordt de geschiedenis der mensheid herschreven. Adam en Eva moeten zich stierlijk verveeld hebben.

Hun diner was sober, en derhalve ras gedaan: óók over klaar water drinkt men zoo lang niet als over Thee of Roode Wijn. [...] Wat schoot 'er dan al veel meer over, dan te zitten gapen, zig te krabben, in de zon te kijken, daarop te niezen, en dan elkander wel bekome 't u! toe te voeren. (De Prullemand, nr. 1, p. 3).

Aldus schetst Daalberg de vreugdeloze bezigheden van de eerste mensen. De ontwikkeling van de wereld is geworteld in de verveling. De mensheid is aan drie uitvindingen in het bijzonder een hogere graad van verlichting verschuldigd. Gedestilleerde dranken geven de spraakorganen nieuwe impulsen, de koffie voert nieuwe denkbeelden naar het hoofd aan, en tenslotte zorgt de breikunst ervoor dat de kwaadsprekerij tot volle wasdom komt. Vanzelfsprekend is ook de ontdekking der koffiehuizen aan de landerigheid ontsproten. Daalberg schetst een duister beeld van het koffiehuis. Het zou een oord moeten zijn waar men met anderen op intelligente wijze van gedachten wisselt over nieuwe ontwikkelingen op maatschappelijk en wetenschappelijk gebied. Maar in de praktijk lijkt het meer op een ordinaire kroeg alias kaartclub waar men zich en masse verveelt.

Om het `wetenschappelijke' gehalte van zijn betoog kracht bij te zetten deelt Daalberg de koffiehuisbezoekers in twee hoofdcategorieën in: de actieve- en de passieve leden. De actieve koffiehuisklanten zijn de sprekers en de spelers. De sprekers laten zich weer onderverdelen in novellisten, `politiquen', tegensprekers en alwetenden. Vooral de inactieve leden wekken de belangstelling van de auteur op. Zij vormen het levende bewijs van de alles beheersende verveling. Zo zijn er de stille wandelaars, de vuurkijkers, de glaskijkers en de `kaartkijkeren' te onderscheiden. Ook de toehoorders behoren tot de categorie der inactieven. Van iedere soort worden de specifieke kenmerken beschreven om ze gemakkelijk in de praktijk te herkennen.20

Zowel de invloed van de actieve als die van de passieve bezoekers op de beschaving van zeden en geleerdheid is nihil. Het betoog wordt dan ook afgesloten met de retorische vraag:

of 't namelijk ook mogelijk zoude zijn, dat een redelijk wezen tot eene andere en misschien verhevener bedoeling geschapen ware, dan om zijn leven in een Koffijhuis door te brengen? (De Prullemand, nr. 2, p. 18).

De `verlichte' wetenschapper

Maar ook geleerden en filosofen komen er niet zo gunstig vanaf in De Prullemand en Apollo. Zowel op wetenschappelijk gebied als op het sociale vlak laten de prestaties van de geleerde heren te wensen over. Ze zijn vaak koud van hart21 en bekijken de mensheid door een zwartgallige bril.22 De objectiviteit moet regelmatig plaats maken voor persoonlijke waardeoordelen. Een eenvoudige sociale conversatie als:

't Is koud vandaag. Ja, 't is de tijd van 't Jaer. (De Prullemand nr. 4, p. 27)

acht een gestudeerde vaak beneden zijn niveau.

Gewone burgers bedoelen met een dergelijk gesprekje slechts te zeggen: "Het is koud weer. Ik lijd, u zult waarschijnlijk ook lijden en ik beklaag u". Maar voor een geleerde is de uitspraak slechts interessant om er een studie over de uitwerkingen van kou op het lichaam aan vast te knopen. Daalberg heeft een erg nuchter advies voor hen:

Slechts eene kleine wandeling in het hemd door den tuin, - en hij zal zoo dóór en dóór geleerd wederkomen, dat hij 'er - of wij bedriegen ons grovelijk - nooit weêr naar vragen zal. (De Prullemand, nr. 4, p. 29).

Sprekend over het weer komt Daalberg bij de vraag in hoeverre het klimaat de mens beïnvloedt. Sommigen geloven dat het klimaat bepalend is voor de voortbrengselen op het gebied van kunsten en wetenschappen van een volk. Hij moet toegeven dat die landen op de aardbol waar extreme hitte of koude heersen, weinig produktief zijn op dit terrein. Maar de ware oorzaak van de bestemming en daden van verschillende volken blijft voor ons verborgen. We leven in een onbestendige wereld waarin niets een bestendige gedaante heeft.23 De opvatting van de optimistische wetenschapper, dat alles te doorgronden is, wordt hier naar het rijk der fabelen verwezen. Volgens Daalberg is er veel dat we niet kunnen verklaren. De ondervinding is evenwel onze grootste leermeester. Een geleerde doet er daarom verstandig aan zich niet op het gladde ijs der gissingen te begeven. Erbarmelijk gebeuzel over de meest voor de hand liggende dingen kan hij beter achterwege laten. Dit is zo ongeveer het evangelie der wetenschap volgens Daalberg.

Drijfveren van het menselijk handelen

Daalberg laat zijn maatschappijkritisch oog ook even rusten op het terrein van de psychologie. Aanleiding voor zijn betoog in nr. 9 van Apollo vormt een boekje uit de zeventiende eeuw van de hand van de Franse hertog La Rochefoucault. In dit werk poneert deze de stelling dat de enige drijfveer achter de daden van de mens de eigenliefde of het eigenbelang is. Belangeloosheid is in zijn opinie een hersenschim.

Daalberg toont aan dat iedere menselijke daad, hoe onbaatzuchtig die ook lijkt, kan geïnterpreteerd worden als een handeling uit eigenbelang. Hij is daarom van mening dat de ideeën van La Rochefoucault gevaarlijk zijn. Kortzichtigen zijn maar al te snel geneigd om dergelijke grondregels verkeerd te interpreteren. Als de mensheid toch louter door eigenbelang wordt gedreven, worden de belangrijkste plichten en deugden verwaarloosd.

Daalberg komt tot de volgende conclusie.

Die alles doorgronden wil, vervalt eindelijk in eene nietigheid, die, schoon in de daad schijnbaar, genoeg is, om zich zelven te bedroeven, anderen op den dwaalweg te brengen, niemand te bevoordeelen. (Apollo nr. 9, p. 88).

Het uiteindelijke doel moet zijn zo deugdzaam en belangeloos mogelijk te leven. Filosofieën over zaken die zich toch niet laten bewijzen, kunnen maar beter achterwege blijven:

Il n'y a point de regle pour bien raisonner quand les Observations manquent.24

Veranderen is nog geen verbeteren

In een vervolgvertoog onderhoudt Daalberg de lezer over verschillende gebruiken in verschillende tijden.25 De aanleiding hiervoor is huiselijk van aard: de rekening van de bruiloft van de overgrootvader van de auteur. Citerend uit allerlei geschiedkundige werken, stelt de auteur de eetgewoontes van vorsten uit verschillende eeuwen aan de orde. Maar ook de behuizing, de meubels en tuinen van onze voorvaderen komen ter sprake. De achterliggende gedachte wordt de lezer al snel duidelijk: alles is maar relatief in de wereld. Hedendaagse luxe vergelijken met de ontberingen die het voorgeslacht moest doorstaan, is zinloos. Daalberg werkt naar de conclusie toe

dat niet alleen alle dingen, om anders te zijn, niet daarom juist beter zijn, maar dat alle dingen, schoon anders schijnende, zelf dikwerf dezelfde zijn. (De Prullemand nr. 3, p. 26).

Deze gedachte wordt nog verder uitgewerkt in Daalbergs stuk De opgaande zon, dat in nr. 15 van Apollo wordt aangekondigd (p. 132). Het stuk verschijnt later in 1806 in het tijdschrift De Ster. De neiging van sommigen om voor iedere nieuwigheid op de knieën te vallen wordt hierin vergeleken met het aanbidden van de iedere dag weer opgaande zon.

En passant wordt in Apollo de contemporaine tuinmode compleet getorpedeerd. Het is belachelijk wanneer men

bespottelijke oudheden uit nieuwbakken steen opbouwt; Hebe of Diana poppe tempeltjes oprigt, en de Tuin-Goden door zouteloos offer den Hof uitjaagd; wanneer men rivieren schept, die men telkens weder overstapt, overal in 't oog heeft en helaas! maar al te dikwerf door den reuk ontwaart; [...] of kronkelpaden vormt, welke niet gedogen dat de vreedzame wandelaar drie stappen voorwaarts doet, zonder links of regts op te moeten, en die hem als den schaatsrijder den eenen voet over den anderen leggen doen. (Apollo, nr. 13, p. 120).

De in zwang zijnde vrije tuinstijl kon Daalbergs goedkeuring niet wegdragen. De natuur moet de hoofdrol spelen zonder dat een ordenende mensenhand al te duidelijk zichtbaar is.26

Nieuwe modes moeten niet klakkeloos worden nagevolgd. Dat wist Jacob Cats allang:

Leert Menschen! dit van mij en houdt het voor gewis
Dat al 't veranderen juist geen verbeet'ren is.27

Heden treft ons de zwaarste slag! - - -

In De Prullemand en Apollo treedt voor het eerst in het oeuvre van Daalberg het personage Antonius Morellus op.28 Deze zure `moralist' knoopt bespiegelingen vast aan de verloren voorwerpen van de mensheid.29

Er ontstaat een enigszins troebele situatie. Morellus presenteert zich namelijk als de auteur van het tijdschrift.30 In het Voorberigt van Twee-en-dertig woorden (1805) is Morellus ook aan het woord. Hij heeft het manuscript in handen gekregen via

mijnen hoogst geëerden neef, den Heere BRUNO DAALBERG, der Medicijnen Doctor, Stads Operateur en Vroedmeester te Bombaij op de kust van Malabar. (Twee-en-dertig woorden, Deel I, p. IV).

Deze neef is echter overleden. Daarmee is Daalberg afgevoerd, wat inhoudt dat diens publikaties van na die datum als postuum moeten worden beschouwd.

Morellus gebruikt allerlei familie-aangelegenheden om een algemeen maatschappelijk gegeven te kritiseren. Daarbij ontbreekt het hem ook niet aan zelfspot. Hij bekent last te hebben van "natuurlijken hoogmoed op geboorte, en vaniteit op Talenten".31

Morellus' neef, de koekebakker met de ambachtelijke naam Taai-Taai, is overleden. Morellus begeeft zich naar het sterfhuis. Maar in plaats van een diep treurend gezin treft hij een krankzinnig lachende familie aan. Nog voordat Taai-Taai goed en wel de geest geeft, ontbrandt er al een heftige discussie tussen de verschillende gezinsleden over de te plaatsen overlijdensadvertentie. Iedereen is een zenuwinzinking nabij. Het overlijdensbericht is zo lang geworden, dat geen enkele courant groot genoeg is om het te plaatsen. Bovendien heeft men nog geen eensgezindheid bereikt over de doodsoorzaak van Taai-Taai. Dokter Pulmo (= long) komt krachtdadig een einde maken aan de advertentiewaanzin. De familie had als beginfrase het volgende in gedachten:

Heden treft ons de zwaarste Slag (en dan een Sela met een schrapje, oftewel een exclamodum met een streep zoo lang als de regel) de zwaarste Slag! - - - " (De Prullemand nr. 5, p. 47).

Een zeer ironisch begin, gezien de gemoedstoestand van het gezin. De sentimentele strepologie wordt hier belachelijk gemaakt. Het is onzinnig om door middel van leestekens te proberen de droefenis weer te geven. Wie zozeer op uiterlijk vertoon is gefixeerd, verliest de essentie uit het oog. Zo vergeet de familie Taai-Taai te rouwen om de overledene.32 De rest van de advertentie bestaat uit een zeer langdradig relaas over allerlei familieleden en over kwesties die met het overlijden van de koekebakker niets hebben uit te staan. Men gaat ook zeer gedetailleerd in op de kwalen van de gestorvene.

Dokter Pulmo schrapt alle irrelevante informatie. Al deze zaken gaan het publiek niets aan. De advertentie wordt gereduceerd tot enkele zinnen met als belangrijkste mededeling: "Heden stierf Joannes Lambertus Taai-Taai".

Morellus beschouwt de vaniteit als de grote drijfveer achter alle krantedvertenties. Hij is kennelijk van mening dat een overlijdensbericht strikt zakelijk moet zijn, het is slechts een kennisgeving. Informatie over de gevoelens van de nabestaanden en de doodsoorzaak zijn privé, daar heeft de buitenwereld niets mee te maken. Het kwam blijkbaar te vaak voor dat mensen zich te buiten gingen aan emotioneel exhibitionisme. En zoals in het geval van de familie Taai-Taai kan de kloof tussen de woorden en de werkelijkheid groot zijn.

Een korte blik in een enkele `courant' van rond 1800 toont inderdaad aan dat dergelijke overlijdensberichten vrij uitgebreid informatie verschaffen over het `rouwgehalte' van de familie. Ook de doodsoorzaak blijft meestal niet ongenoemd.33

De Academie

Antonius Morellus' neef Hendrik is aan de Hogeschool van Utrecht gepromoveerd en heeft zijn proefschrift aan zijn oom opgedragen. Morellus is erg te spreken over de kwaliteit van de verrichte wetenschappelijke arbeid. Maar gaandeweg begint hij zich af te vragen of Hendrik zijn dissertatie wel zelf geschreven heeft.

Antonius Morellus gaat met zijn vrouw naar de kermis in Utrecht. Onderweg doen zij verschillende etablissementen aan, waar hij nog openstaande rekeningen van zijn gestudeerde neef moet voldoen. Hendrik blijkt in een uitspanning te Loenersloot aanzienlijke schade aan het interieur te hebben aangericht. In een volgende eetgelegenheid heeft hij zijn promotiemaal genuttigd zonder ervoor te betalen. Bij koffiehuis Bart blijkt dat Hendrik een reputatie op het gebied van biljarten heeft opgebouwd tijdens zijn studie. Ondanks de sporen van een rijk recreatief verleden staat Hendrik toch bekend als een hardwerkende student, want hij heeft zijn dispuut zelf overgeschreven!

Morellus staat perplex. Maakt een student zijn dispuut niet meer zelf? Vroeger studéérde men nog aan de academie, nu zijn het slechts jaren van vermaak geworden. Het verderf beperkt zich niet meer tot de voornaamste standen. Het heeft ook de minvermogenden aangetast die naar de academie gaan om iets te leren, zodat ze daar later hun brood mee kunnen verdienen.34 Justus van Effen had ongeveer 75 jaar eerder in zijn Hollandsche Spectator al zijn bezorgdheid geuit over dit verschijnsel.35

Morellus' kritiek op de studerende jongeren wordt door een oude academiekennis van hem gerelativeerd. De uitspattingen van de jeugd zijn naar zijn mening het gevolg van de verdorven levenswandel der ouderen. Morellus verzinkt in een klaagzang over de slechte staat van de eeuw waarin hij leeft. Het weerwoord van de oude academiekennis lijkt de opvatting van Daalberg te representeren. Het kwaad is er nu eenmaal, je kunt beter bedenken hoe je de wereld kunt verbeteren. Een pragmatische zienswijze. Morellus zou er goed aan doen om er eens over te schrijven in zijn weekblad. Dat heeft hij dus gedaan. Zijn oproep aan opvoeders is dan ook de volgende:

U lieden, Vaderen des Vaderlands! zij de zorg voor het tegenwoordig en 't opluikend geslacht aanbevolen. Doet onze kinderen wél! op dat onze kinderen 't Vaderland op hun beurt wél mogen doen. (Apollo nr. 6, p. 60).

Behoorlijk onderwijs kweekt goede burgers.36 Dan kan ook het omineuze motto van dit nummer van Apollo worden bezworen: Magni nominis Umbra (hij was slechts een schaduw van een grote naam).37

Invloed van Sterne

De Prullemand en Apollo draagt (net als ander werk van Daalberg) onmiskenbaar sporen van beïnvloeding door Laurence Sterne. Spot en ernst worden door elkaar gevlochten tot een netwerk van lering en vermaak. Daalberg weet zaken die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben, onderling te verbinden.

Aan allerlei onbetekenende details knoopt Daalberg een heel betoog vast. Vooral in zijn romans onderbreekt hij op de spannendste momenten het verhaal om bijvoorbeeld uit te weiden over het aantal knopen dat een personage aan zijn rok heeft. Net als Sterne mag hij graag wetenschappelijke verhandelingen en dwaze geleerdheid persifleren.

Het begin van een betoog van Daalberg doet meestal niet vermoeden wat het onderwerp van bespiegeling zal worden:

Er zijn lieden, die van elke zaak den oorsprong kennen willen. (Apollo nr. 7, p. 61).

Deze lieden worden door Daalberg op hun wenken bediend. Want de oorsprong van het reizen is namelijk het gebruik van onze benen. De zevende aflevering van Apollo is geheel gewijd aan de zich verplaatsende mensheid en doet denken aan Sternes A sentimental journey. Daalberg besteedt ook aandacht aan de redenen waarom iemand op reis gaat.38

Iedere reis moet ook nuttig zijn. Wie vermaak zoekt, hoort dit altijd te combineren met opvoeding of ontdekking. Van reizen leer je dat je niet voor jezelf alleen leeft. En het stelt je in staat om nuttige opmerkingen te maken omtrent het oorspronkelijke goed of kwaad van het menselijk hart.

Daalberg onderscheidt vier soorten reizigers. De eerste soort gaat op pad uit noodzaak. De tweede groep reist af om onbekende, weinig bezochte landen te gaan ontdekken. De meest passieve vorm van reizen is het `per duodecimo' reizen. Men stelt zich dan niet bloot aan allerlei kommer, lasten en gevaren, want men kan er gewoon bij thuis blijven. In een hoekje bij de haard een reisbeschrijving lezen is wel de meest comfortabele methode om zich te verplaatsen. De laatste groep globetrotters vertrekt naar elders om haar leerzucht te bevredigen. Want reizen is zeer aan te raden

ter verbetering en vermeerdering van onze intellectuele vermogens ter beschouwing, beoefening en bevordering van kunst, wetenschap en smaak. (Apollo nr. 7, p. 69).

Niet iedereen doet er verstandig aan om, met dit nobele doel voor ogen, huis en haard te verlaten. Er zijn volgens Daalberg nogal wat lui die andere landen als onbezonnen loshoofden doorlopen en dan niet zelden terugkeren als winderige deugnieten. Dit lijkt een vooruitwijzing naar het volgende nummer van Apollo, waarin Jantje van Dijk in een brief aan zijn moeder larmoyant verslag uitbrengt van zijn reis naar het buitenland.

Dominee Kloppenburg had in een weekblad gelezen dat reizen zo'n goed middel is om iemand te vormen.39 Op zijn aanraden trekt Jantje van Dijk de wijde wereld in. Het resultaat is betreurenswaardig. De jongen is al zijn geld kwijtgeraakt en in de gevangenis beland. Voor honderd dukaten kan zijn moeder hem weer thuiskrijgen. Zijn reisverslag zit boordevol ironie. Door zijn onnozelheid heeft de jongen zich overal laten oplichten. In goed vertrouwen heeft hij zijn lot in de handen van dieven, oplichters en van een vrouw van lichte zeden gelegd. Jantje bleek niet in staat om door mooie woorden heen te kijken. Ouders kunnen hier de wijze les uit halen dat ze onnozele kinderen als Jantje van Dijk niet in zijn eentje op pad moeten sturen.40

De hersenschim der volmaaktheid

Iedere eeuw heeft zijne geestdrift: de onze is de herssenschim der volmaaktheid.

Aldus becommentarieert Daalberg41 de wijdverspreide perfectibiliteitsillusie van de Verlichting. Hij zet in zijn werk enkele kritische kanttekeningen bij de optimistische gedachte van vele tijdgenoten dat zij in een tijdperk leefden, gekenmerkt door louter vooruitgang. Daalbergs kritische Verlichtingsvisie die af en toe opklinkt uit De Prullemand en Apollo en uit Nog wat lektuur culmineert in de welbekende Jan Perfect (1817). Velen geloofden op weg te zijn naar de ideale, volmaakte mens. Als je maar de goede paden bewandelde, kon er weinig meer fout gaan.

Sceptisch is Daalberg over de vermeende heldere kijk op de wereld van zijn tijdgenoot. Uit `De beste bril'42 blijkt hoe troebel velen uit hun ogen kijken. Want de beste bril om de wereld te zien zoals zij werkelijk is, is er een zonder glazen. Het zijn

onze vooroordeelen [...] die ons beletten om de zaak naar behooren in te zien en de voorwerpen onpartijdiglijk, belangeloos te beschouwen. (p. 124).

Aanhangers van systemen en theorieën hebben in feite ook een bebrilde kijk op de realiteit. De wetenschap kan gemakkelijk een verwrongen beeld van de werkelijkheid creëren.

In De Prullemand en Apollo trekt Daalberg hiertegen ten strijde. Iedere vorm van waanwijsheid kan verzekerd zijn van zijn afkeuring. Wetenschap die maatschappelijk irrelevant is, heeft geen bestaansrecht. Verblind door optimisme, aanbidt men alles wat nieuw is. Bij kritisch onderzoek blijkt dan vaak dat vernieuwing geen verbetering of in feite niets nieuws is.

Terwijl Bruno Daalberg het gebruik van het gezonde verstand propageert, betwijfelen De Vaderlandsche Letteroefeningen zijn geestelijke gezondheid. Ze noemen Twee-en-dertig woorden

het armzaligst voortbrengsel van verwilderde hersenen (Vad. Letteroef. p. 91).

Ze houden de auteur "voor eenen groten prulschrijver" (Vad. Letteroef. p. 93). Misschien heeft Daalberg deze als belediging bedoelde opmerking wel als een compliment opgevat.

 

NOTEN

1.
Dit is de titel van het tijdschrift volgens de toegevoegde nieuwe titelpagina van het gebundelde exemplaar. Eerder in 1805 verscheen het blad anoniem en in losse afleveringen. De eerste vijf nummers van het tijdschrift verschijnen onder de naam De Prullemand en nummer 6 tot en met 15 onder de naam Apollo. Over deze naamsverandering later meer.
2.
Wellicht had Daalberg dit gefingeerde titelgebruik afgekeken van de op politiek-satirisch terrein schrijvende J. Schasz M.D., pseudoniem voor Gerrit Paape.
3.
Zie Pieter van Wissings doctoraalscriptie over Petrus de Wacker van Zon, p. 72.
4.
1 mei en 1 november waren vaste verhuisdata. In Amsterdam vervoerde men zijn huishouding per schuit naar zijn nieuwe woning.
5.
Daalbergs vertaling luidt: Ook de knikker heeft zijn schaduw. Het citaat is afkomstig uit de Sententiae van Publilius Syrus. `Haar' is de gewone vertaling van `pilus', maar hier bij Daalberg dus `knikker'.
6.
Lachende de waarheid zeggen (Horatius Sat. I, 1, 24).
7.
In Apollo (nr. 14, pp. 122-121) bijvoorbeeld wordt een anekdote uit De Historische Gedenkschriften van den ridder W. Temple (pp. 637-640) geciteerd.
8.
Al deze gebieden waren onderworpen aan het gezag van Rome. Ik heb de herkomst van het citaat helaas niet kunnen vaststellen.
9.
Ook in het voorbericht van Twee-en-dertig woorden van Daalberg vinden we een lange klaagbede over de voorkeur van de Nederlandse natie voor vooral uit het Duits vertaalde literatuur. Zie het Voorberigt pp. VI-VII.
10.
Janus nr. 19, p. 116; nr. 21, p. 136; De Haagsche Correspondent nr. 63, pp. 85-86.
11.
Janus Verrezen deel I, nr. 1, p. 4.
12.
De volledige advertentie is te vinden bij Van Wissing, p. 53. Ook in het nog te verschijnen tweede deel van het artikel "Iets over de auteur(s) van de Janus (1787) en de Janus verrezen (1795-1798)" van A. Hanou in de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman wordt de advertentie geciteerd.
13.
Janus en Janus Verrezen waren echte `trendsetters', want ze hebben een talrijk nageslacht. In 1802 bestonden er nog vier tijdschriften met dezelfde soortnaam. De Oude Echten Janus (1802), de Janus Janus-Zoon (1800-1802), de Heer Janus Janus-Zoon (1801-1802) en Janus (1802). Al dan niet bastaardkinderen, ze lijken in ieder geval qua titel door Janus (1787) geïnspireerd te zijn.
14.
A.J. Hanou, 1990.
15.
Urbanes betekent `stedeling', en een papaver is een plant die een verdovende werking bezit. Papaver is geboren in Den Haag. Misschien spreekt uit zijn naam wel een negatieve opinie over het regeringscentrum Den Haag. Het is de stad waar men zit te slapen, in plaats van te regeren.
16.
Willem V vlucht naar Engeland uit vrees voor patriottische represailles.
17.
Het stuk begint in nr. 10 van Apollo en eindigt in nr. 11.
18.
Zie het motto van nr. 10 en 11. Quo ambulas tu qui Vulcanum in cornu conclusum geris? Het is van Plautus Titus Maccius, Amphitryo 341. Waar wandel jij heen, die Vulcanus in je hoorn opgesloten houdt? Vulcanus is de god van het vuur. In dit citaat is Vulcanus een metafoor voor een lantaarn (mogelijk tevens door Daalberg bedoeld als symbool voor de Verlichting).
19.
Zie het NUMERUS ULTIMUS van Janus, pp. 238-239.
20.
Dergelijke fysiologieën worden in de achttiende eeuw al gebruikt door een auteur als Weyerman. In de jaren veertig van de negentiende eeuw wordt het een populair genre. Zie K. Korevaart: `Krant en Literatuur, De fysiologie in het dagblad'. In: De Negentiende Eeuw 15 (1991), pp. 89-108.
21.
De Prullemand nr. 4, p. 35.
22.
Apollo nr. 7, p. 63.
23.
De Prullemand nr. 4, p. 36.
24.
We hebben geen regels om goed te redeneren, wanneer er niets wordt waargenomen (Motto van Apollo nr. 9, p. 81).
25.
De Prullemand nr. 3; Apollo nr. 13 en 14.
26.
Zie over de neo-classicistische tuinmode: E. de Jong, 1989.
27.
Dit is het motto van nr. 15 van Apollo. Misschien had het ook een ironische bijbetekenis, aangezien dit de laatste aflevering van het tijdschrift is.
28.
In nr. 5, 6, 14 en 15 komt Morellus aan het woord.
29.
Een morel is een grote zure donkerrode kers. Maar met Morellus kan natuurlijk ook `de morele' bedoeld zijn (waar een zuur smaakje aan zit).
30.
De Prullemand nr. 5, p. 52. Morellus is dus dezelde als Apollo.
31.
De Prullemand nr. 5, p. 39. Petrus de Wacker van Zon liet zich ook voorstaan op een adellijke afkomst die moeilijk bewijsbaar was.
32.
K. Iwema hangt zijn interpretatie van dit nummer van De Prullemand vooral op aan het gebruik van de hoofdletter. Door overdadig hoofdlettergebruik zou Daalberg de gezwollen courantenstijl parodiëren. Deze hoofdletters zijn in een herdruk van dit stuk in de Komische Vertoogen gevolgd door Nog wat lektuur bij ontbijt- en thee-tafel (1851) weggelaten. Naar mijn mening is vooral de inhoud van de advertentie van belang en is de typografie daaraan ondergeschikt.
33.
In de Haagsche Courant van 23 juni 1798 wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van het overlijden van mevrouw Pels "gister avond circa elf uuren, aan eene herhaalde Slymberoerte".
34.
In de achttiende eeuw was studeren een privilege van de rijken. Minvermogenden konden alleen een studie bekostigen als ze een studiebeurs kregen. Ze konden zich dan ook heel wat minder genoegens veroorloven dan de rijke studenten. De laatstgenoemden hadden daardoor ook meer gelegenheid om zich te misdragen.
35.
De Hollandsche Spectator Deel I, nr. 19 en 20. Van Effen beschrijft hierin de betreurenswaardige loopbaan van een doorsneejongeling van welgestelde ouders. De strekking van zijn betoog komt overeen met die van het betoog van Morellus.
36.
Ook in Nog wat lektuur op het ontbijt en de theetafel beklaagt Daalberg de kwaliteit van de Nederlandse academies. De Vaderlandsche Letteroefeningen nemen hem dit niet in dank af. Daalberg komt niet met voldoende bewijsmateriaal, vinden zij (zie Letteroefeningen Eerste Stuk voor 1806, p. 611).
37.
Citaat uit Lucanus' De Bello Civili (I, 135). Hij deed niets om zijn naam groot te houden, hij liet zich voorstaan op eerdere roem.
38.
Nr. 7 Van Apollo vertoont vooral veel overeenkomst met het hoofdstuk `Preface. In the desobligeant.' uit A sentimental Journey. Sterne gaat zich echter veel meer te buiten aan allerlei uitweidingen dan Daalberg. Bovendien is de indeling in verschillende soorten reizigers bij Sterne veel onoverzichtelijker door de vele restricties, uitbreidingen en combinatiemogelijkheden van het systeem.
39.
Een ironische verwijzing naar het vorige nummer van Apollo, dat geheel aan het reizen is gewijd?
40.
Dit reisverslag doet denken aan `Ik ben ook in Parijs geweest'. In: Nog wat lektuur, Tweede Bandje (1807), pp. 92-105. De hoofdpersoon uit dit verhaal is echter wel zo verstandig om door de schijn heen te kijken.
41.
Ibidem, p. 61.
42.
Ibidem, pp. 106-126.

Literatuur

Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen. Eerste Stuk voor 1806, pp. 91-93 (over Twee-en-dertig woorden) en pp. 610-612 (over Nog wat lektuur). Amsterdam, 1806.

Buisman-De Savorin Lohman, F.L.W.M.: Laurence Sterne en de Nederlandse Schrijvers van c.1780-c.1840. Wageningen, 1939. (Dissertatie Leiden).

Daalberg, Bruno: De Prullemand en Apollo, in vijftien comische vertoogen. Bij J. Immerzeel Junior. Den Haag, 1805. Exemplaar UB UvA: 552 C 20.

Daalberg, Bruno: Twee-en-dertig woorden; of de les van Kotsebue. In twee delen. Bij J.Immerzeel Junior. Den Haag, 1805. Eerste Deel: Exemplaar UB UvA: 685 A 23. Tweede Deel: Exemplaar UB UvA: 685 A 24.

Daalberg, Bruno: Nog wat lektuur op het ontbijt en de theetafel van den heer Professor van Hemert; aangeboden door Bruno Daalberg M.D. Eerste Bandje bij J. Immerzeel Junior. Den Hage, 1806. Tweede Bandje bij J. Immerzeel en COMP. Den Hage, 1807. Exemplaar Instituut voor Neerlandistiek, UvA.

De Haagsche Correspondent. Eerste deel 1787, Exemplaar UB UvA: Z 1195:1. Tweede deel 1787, Exemplaar UB UvA: Z 1195:2.

De Haagsche Courant. nr. 25, 23 Juny 1798. nr. 69, 30 April 1806. By Johannes de Groot en Zoonen. Exemplaar UB UvA: Kr. 1609.

Hanou, A.J.: De Sluiers van Isis, Johannes Kinker als voorvechter van de Verlichting, in de vrijmetselarij en andere Nederlandse genootschappen, 1790-1845. Deventer, 1988. (Dissertatie Nijmegen).

Hanou, A.J.: Revolutie in woorden. Amsterdam, 1989. (Griffioen)

Hanou, A.J.: `De literator als politiek commentator. Het geval: JANUS (1787)'. In: Spektator 19 (1990), pp. 35-72.

De Hollandsche Spectator. Eerste deel. By Hermanus Uytwerf te Amsterdam 1731.

Iwema, K.: `Hoofdletter en humor'. In: De Nieuwe Taalgids 56 (1963), pp. 301-316.

Janus 1787. Exemplaar UB UvA: 235 F 4.

Janus Verrezen. Deel I 1795. Exemplaar UB UvA: 235 F 1.

Jong, Erik de : `Schoon en Schilderagtig. De landschappelijke tuinstijl'. In: Edele Eenvoud, Neo-classicisme in Nederland 1765-1800. Onder redactie van Frans Grijzenhout en Carel van Tuyll van Serooskerken. Zwolle, 1989, pp. 73-87.

Jongejan, Elisabeth: De humor-`cultus' der Romantiek in Nederland. Zutphen, 1933. (Dissertatie Universiteit van Amsterdam).

Lucanus: The Civil War. With an English translation by J.D. Duff. London, 1977. (The Loeb Classical Library).

Minor Latin Poets. With introductions and English translations by J. Wight Duff and Arnold M. Duff. London, 1961. (The Loeb Classical Library).

Plautus: Comedies. With an English translation by Paul Nixon. London, 1961. (The Loeb Classical Library).

Paasman, Bert: Het boek der Verlichting, De 18e eeuw van A tot Z. Amsterdam, 1986. (Bulkboek, 156).

Schama, Simon: Patriotten en bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780-1813. Amsterdam, 1989.

Sterne, Laurence: A sentimental journey. London [etc.], 1986. (Penguin Classics).

Temple, William: De historische gedenk-schriften van den ridder W. Temple. In Twee Deelen. Amsterdam, By Abraham Wolfgang, 1693. Exemplaar UB UvA: 978 E 8*.

Wissing, Pieter van : Petrus de Wacker van Zon (1785-1818). Een bio-bibliografisch onderzoek. (Ongepubliceerde doctoraalscriptie Instituut voor Neerlandistiek UvA: 1984).