HISTORIE VAN BROER CORNELIS ADRIAENSEN VAN DORDRECHT (1569) [14]

Tekstuitgave door Johanna Fenyn en Dirk Smout

 

Samenvatting van de voorgaande aflevering

Op 14 december 1567 bespreekt Broer Cornelis het vierde voorteken der laatste dagen, namelijk over de valse profeten die zullen opstaan. Hij betrekt dit op de calvinistische en lutherse hagepredikers. Ze hebben succes, terwijl ze niet eens een behoorlijk mirakel weten te verrichten. Over de mislukte mirakelen van Calvijn en Luther heeft Broer Cornelis ooit iets gevonden in betrouwbare boeken.

Op 21 december heeft Broer Cornelis vier aanleidingen om een felle preek te houden:
1. de dienaren van de centrale rechtbank inventariseren de bezittingen van gevluchte calvinisten om die te confisqueren, wat tegen de stedelijke privileges is;
2. bij een terechtstelling van vier beeldstormers ontstond opschudding, toen een bank instortte waar toeschouwers op stonden. Daarop hadden de Spaanse soldaten zonder enige afdoende reden een aantal mensen doodgeslagen;
3. te Doornik was opschudding ontstaan omdat de Spanjaarden daar burgers hadden gedood, onder wie een aanzienlijk man die een Spanjaard had dood gestoken, omdat die zijn vrouw had verkracht;
4. het gerucht ging dat tussen de koning van Frankrijk en de prins van Condé onderhandelingen werden gevoerd, waarbij bepaald was dat de calvinisten hun godsdienst in het openbaar mochten uitoefenen.
In zijn preek gaat Broer Cornelis vooral tegen de stadsregering van Brugge tekeer, omdat die privileges verdedigde, die de ondergang van het rooms-katholieke geloof bewerkstelligden.
's Middags becommentarieerde hij het vijfde voorteken der laatste dagen op grond van 2 Tess. 2: 3-4, waarin sprake is van afvalligheid van de trouw aan God en Christus. Het gedrag van de afvallige koning van Frankrijk contrasteert scherp met dat van de koning van Spanje, die het katholieke geloof met alle middelen verdedigt. De Vlamingen mogen de Spanjaarden wel dankbaar zijn in plaats van voortdurend op hen te schelden. Alle cultuur en welvaart hier is aan de Spanjaarden of aan onze band met Spanje te danken.

Op 25 december neemt hij zich voor om tegen de wederdopers te preken, omdat die schrijven dat Christus geen mens van vlees en bloed is geweest. Zijn lichaam was een geestelijk lichaam dat vanuit de hemel in Maria is gestort. Zijn tegenargument dat Maria dit lichaam dan per ongeluk bij het laten van een wind had kunnen verliezen, ontsticht sommige katholieke luisteraars zozeer dat ze de kerk verlaten.

Op 1 januari 1568 preekt Broer Cornelis opnieuw tegen de wederdopers. Hij gaat ook in op de kritiek die sommigen hebben geuit op zijn kerstpreek, en hij herhaalt hetzelfde argument in nog grovere bewoordingen.

Op 4 januari preekt hij over de gruwelen die de geuzen in West-Vlaanderen bedrijven. Ze snijden pastoors en kapelaans de oren af, wanneer die hun kinderen (die door hagepredikers zijn gedoopt) opnieuw dopen.

Op 6 januari komt opnieuw de kritiek op zijn kerstpreek aan de orde en hij betoogt dat hij voor de H. Maagd een buitengewone verering koestert. De critici vinden dat het niet nodig is dat hij preekt over de natuurlijke lichaamsfuncties van Maria. Zijn tegenargument is dat hij anders de wederdopers er niet van kan overtuigen dat Maria een menselijke natuur bezat.
's Middags deelt hij in zijn preek mee dat de geuzen in West-Vlaanderen niet alleen bij dorpspastoors en kapelaans, maar ook bij alle andere priesters en monniken de oren, de neuzen en de lippen afsnijden.

Op 11 januari preekt hij over Condé. Deze aanvoerder der hugenoten is verslagen door de katholieke troepen en naar Lotharingen gevlucht. De berichten over de troepen die Condé vanuit Duitsland te hulp zouden komen snellen, berustten op niets. Het was allemaal om ons katholieken angst aan te jagen. De berichten over Duitse troepen voor de prins van Oranje zullen wel geen andere bedoeling hebben. Nu het met Oranje in de Nederlanden slecht is afgelopen, zou het toch sterk zijn dat hij zou slagen in een samenzwering met die lutherse Duitse honden. Dat Oranje, Brederode, Hoogstraten, Culemborg en Bergen het zullen proberen, wil Broer Cornelis best geloven, nu de bezittingen van Egmond en Horne geconfisqueerd worden. Maar wie zal het wagen om hun medestander te zijn tegen de machtige koning van Spanje?
's Middags preekte hij opnieuw tegen de geuzen, die oren afsnijden.


[VERVOLG VAN DE SERMOONEN]

Den .18. Januarii quam B. Cornelis met een suer leelick ansichte opden predickstoel ende naer dat hy in synen teem op den jammer licken staet der Kercken viel, seyde hy al suchtende: Ja goeliens, en is hier nu niet wederomme een duvels regiment in dese onsalige bedroefde Nederlanden, mits dat ons galgenaes of onse vermaledijde Guesen dus bysterlick voortgaen hier in Westvlaenderen met tyranniseren over de Priesters, Pastoren, en [210r] Monicken, diese nu alomme de ooren of snijden.
Ou, ba dit en is byloo geen kinderspel, de Priesters en de Religieusen aldus de ooren af te snijden! Ba hier wil noch meer af commen en uut volgen. Y, y, y, och Jesus Jesus! Ba Godt bescherme ons, en Maria de moeder Godts stae ons by. Ba wat wil doch dit zijn? De priesters alomme de ooren, ja neusen en lippen af te snijden. Ba, ou, ba dese boosheyt en wreetheyt gaet noch alle verduveltheyt ende verwoetheyt, die de dulle Guesen noch tot nu toe in dese landen voorgestelt hebben, seer verre te boven. Daeromme, dese landen moeten nu voorts met alle verduveltheden, evelen, besmetheden en alderhande cativichheden geplaecht en geschent werden, want sij zijn begonnen te bederven, en sij moeten nu voorts bedorven werden.
Ba, maer wil ick u seggen goeliens, alle dese brabbelingen van der Guesen goedingen aldus te beschrijven om te confiskieren en staet my niet met allen aen. Ba, dat en heeft seker al niet te beschieten noch te bedien. Ou, ba wilmen anders gheen justitie over de ketters doen, soo ist al verloren moeyte en beuselinge diemen voorstelt. Ba, sij gaen hier noch met honderten achter straten, die ons de ooren ooc noch vanden hoofde snijden sullen. Ou, waerom en grijptmense niet metten halse en bindtse aen een staek, en stickter tvier in, alsoomen plocht te doen, he? Ba wat dusent duvel, of [210v] en hebben wij therte niet? Ou, daeromme moeten wij aldus deerlick varen. Ba, fy, fy, hets! Wij zijn in der waerheyt wel weert datmen ons de ooren van den hoofde snijt om onse slackicheyt en lafficheyt wille. Ba, het waer jammer dat wij anders voeren. Fy, aye, dat wij so luysich zijn en ons teghen dese oorsnijders niet en derren stellen, ba schijten eens.

Als B. Cornelis sachternoens weder tegen de Papen oorsnijders predicte, seyde hy: Ou, ba daer is doch nu in een Placaet van Duc Dalva toegelaten, ja, geboden datmen dese vermaledide oorsnijders, neusensnijders, lippensnijders alomme mach dootsmijten, ghelijck dulle verwoede rasende honden. Ba, hier mede is nu een yegelick verbonden op zijnder sielen verdoemenisse, gheweer en wapenen aen te nemen en uut te trecken tegen dese afgrijselicke tyrannen. Ou, ba wat dusent duvelen, waeromme en looptmen niet uut met den clockenslach, gelijc tot eenen gemeenen brant?

Den .25. Januarii sachmen an B. Cornelis een groot misbaer in zijn sermoon: Och goeliens, seyde hy, en zijnder nu niet groote vervaerlicke en vreesselicke maledictien, evelen en vloecken over dese aerme Nederlanden gecommen deur dese duvelsche Gueserie of Calvinisterie en Lutherie? Ja maer lieve Heere, is dit niet een afgrijselicke duvelderie, vereveltheyt, vervloectheyt, betoovertheyt en vermaledijtheyt dat wij Catholijcke dusda- [211r] nige tyrannie en martyrisatie, die dese boose Guesen nu over Godts Priesters gebruycken, verdragen, en ghedoogen, of toelaten? Ba och goeliens, het gaetter nu al boven de oorsnijdinge. Och Jesus, sij beghinnen de priesters hier in Westvlaenderen alomme doot te smijten gelijc verwoede honden! Ja, sij steken de Priesters en Monicken de kele af ghelijck swijnen of verckens, ende de Nonnen gelijck seughen. Y, y, en den roep beghint wederomme onder dese vermaledide Calvinisten hier inde stat te gaen, datse de Papen en Monicken, Nonnen en Baghijnen alomme deur de gansche Nederlanden willen doot smijten. Och Jesus, wie soude doch oyt ghemeent oft ghelooft hebben datter noch alsulcke horribile, afgriselicke, enorme en schreumelicke yselickheyt en gruwelickheyt in dese helige Catholicke landen soude ghebeurt hebben? Ja, lieve Heere, wat sals doch noch ghewerden? Ba ic en vreese anders niet dan dat dit is om nu te volbringen die moordadige, bloetdurstighe conspiratie die dese dulle Guesen over een Jaer meenden volbrocht te hebben met heurlieder duvelschen Jan Denijs, te weten den gheestelicken staet en alle religieusen met den sweerde uut te roeyen en te vernielen.
Ba, daeromme duchte ic dat dese Papen doot smijtinge over alle de Nederlanden gaen sal, gelijck de beeldestormerie dede. Want de beeldestormers en kerckenschenders en outaer- [211v] brekers zijn nu al verandert in Papendootsmijters en Cloosterbranders. Och, och, och, wee, wee, wee Vlaenderen. Want ou, ba alle dese afgrijselicke goddeloosheden en duvelsce farcen beghinnen altijts eerst in dit onsalige Vlaenderen, al soudt ramp hebben.
Ba, hebben de sectarisen niet eerst hier int heymelick by nachte int velt en in bosschen beghinnen te preken, en daer naer openbaerlic by daghe? Ba hebbense niet aldereerst de beelden gestormt en ghebroken in Westvlaenderen? Ba zijn de Westvlamingen de eerste niet die de wapenen an genomen hebben tegen den Coninc heur lieder natuerlicke geboren en gesworen Heere? Ba en zijn sij nu niet deerste die dese horribile tyrannie begonst hebben, vande Priesters de ooren af te snijden, ende nu het afgrijselicste en gruwelicste van allen, de Papen en Monicken doot te smijten? Ba fy, fy! Vlaenderen wee u, dat ghy nu eenen moortcuyl, of eenen bloet put van Priesters bloet geworden sijt. Hets! Ic wilde wel dat ic een spiese diep onder deerde stake, op dat icker doch niet meer van en hoorde. Want nu verliese ic doch alle mijn pacientie teenigaer, en te meer om dat mender niet met allen teghen en doet. Ba Jesus, wat een betoovertheyt is nu over dese Catholicken datse Gods Priesters aldus laten vermoorden, datse soo doen.

Den eersten dach van Februarius predicte B. Cornelis sulcken injurieusen sermoon tegen [212r] den Prince van Oranje, den Heere van Hoochstraten, de Heere van Brederode, den Grave vanden Berge, den Grave van Culenborch ende tegen Grave Lodowijc van Nassau, dat my het selve sermoon te odieus soude zijn also te beschrijven, mits dat hi in zijn lasteren en schimpen geen persoonen, van wat qualiteyt, hoocheyt of state datse zijn, aen en siet, maer gaet met zijn vileyne indiscretie en onbeleeftheyt deur.
Daer riep en tierde hi: Ba waer zijnse nu die my tjarent inde Vasten so qualick af namen dat ic in mijn sermoon geseyt hadde van den Prince van Oranje, dat hem die gruwelicke meuterie Tantwerpen niet qualick en behaechde, maer dattet met hem was: "Joct my Gilliken, het is so wel mijn willeken, cust mijn billeken?". Ou, blijcket nu niet wel dat ic de waerheyt seyde? Ba, twas ghister acht dagen dattet te Bruesel van ons Conincx wegen openbaerlic achter straten met ses trompetten uutgeroepen en gelesen wiert.
B. Cornelis sette zijn vuyst an zijn mont segghende: turretut thu, turretut thu, Ba goeliens, hoordy dat wel? Ba, alsoo wierden sij met trompetten geluyt ingedaecht, dat sij heurlieder binnen drijmael vijftien dagen moeten comen verantwoorden voor Duc Dalve op de verbeurte van heurlieder goet ende eewich ghebannen te blijven uut ons Conincs landen. Maer sij sullen heurlieder wel wachten te commen, dat versekere ic u. Ou, ba de sticken zijn te leelic. Ba, de prince van Oranje [212v] wert uutgeroepen, als dat hy is het principale hooft vande sectarisen ende vande sedicieuse rebelle, geconspireerde, tsamen gesworen perturbateurs van ons Catholijcke religie en vande gemeene ruste. Ba, en dat hy deur zijn listige practijcken de sectarisen verwect heeft tot rebellie tegen den Coninc, en dat hy het Edeldom van dese landen aldus geinfecteert en gecorrumpeert heeft in de heresien, en daer naer heurlieder geraden heeft tot ligien of tsamenverbindingen en tot conspiracien ende conjuracien tegen de placaten opt stick vande Ketterien. Ba, en dat hy Tantwerpen toe gelaten heeft allerhande diveersche sectarisen openbaerlic heur valsche heresien of ketterien te preken ende heur duvelsche religie te exerceren. Ja, daer toe Tempelen te maken en Consistorien op te richten, daer de sectarisen in geconspireert en geraetslaecht hebben hoe en deur wat middel sy ons Priesters en religieusen souden mogen vernielen en uut roeyen, en noch veel andere gruwelicke dingen tegen Godt ende tegen de Coninc die ic voortijts al dicmaels gepreect hebbe, daermen my telcken de blase om wilde breken. Ba ou, meendy dat ick niet en wiste wat ic seyde?
Ba, ende al dat ic van dien boosen Brederode geseyt hebbe in mijn sermoonen, en blijct dat nu ooc niet? Ba, die wert daer ooc uut geroepen of verclaert als thooft van alle meuterien, beroerten en troubelen in dese Nederlanden, mits dat hy met zijn tsamen [213r] ghesworen, onsalighe Guesen ande Gubernante die bescheten Requeste over gaf, tegen de Placaten van Keyser Carlus quintus, ter saliger memorie, gemaect tegen de Ketters. Ba, en dat hy zijn Guesen tot Sanct Truyen vergaderde om heurlieder daer te raden en op te roeyen tegen den Coninc de wapenen an te nemen, ende de Consistorialisten gelt dede vergaderen vande sectarisen om in Duytslant vier duysent peerde Ruyteren en veertich vendelin [sic] voetknechten te lichten, om daer mede tegen den Coninc en tegen de Catholijcken te oorloghen, twelcke hy naermaels in Hollant wel begonste, daer hy sConincx steden en stercten in nam, veel Cloosters en kercken pillierde, beroofde, verbrande en raseerde; ba, en dat hy de Gubernante met afgrijselicke dreyghementen deur noch een ander requeste ghedreycht hadde: waert sake datse de sectarisen de exercicie van heurlieder religie niet en wilde toelaten, datter seer veel gruwelicke bloetstortingen uut volgen souden.
Ba goeliens, dese schandelicke sticken zijn te Breusel al openbaerlick met trompetten achter straten uutgeroepen: traratara, traratara! Ba, en als ickse tjarent gepreect hebbe so en heeftmen niet gheweten hoement my qualick genoech wilde afnemen. Ja, die Wethouders of die vant Magistraet, seyden: "Hoort doch waer dat sotken met besich staet in synen Preeckstoel". Hey, ist waer? Ba, datse nu [213v] sulcx eens commen seggen, lusige ezels alst zijn, maer neense. Ba sy gaen nu al siende ghelijck pisse bedden. Ba sy peynsen nu: "Dat sotken heeft de waerheyt gheseyt". Ba fy, schaemt u, ghy geveynsde Catholijcken als ghy zijt. Ou, ba wat hebdy u met my te moeyen? Ba loopt en beschijt u, en laet my preken also ict verstaen. Ba soo siet.

Sachternoens stonde hy noch met dese odieuse materie besich, en ymmers alsoo schandelick en injurieuselick.

Den 2. dach Februarii seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Och goeliens, noyt sulcke afgrijselicke martyrisacie en tyrannige tormenten, als daer de verhoede Geusen nu Gods Priesters in westVlaenderen mede ter doot bringen. Ba lieve Heere, twas eerste [sic] de ooren, de neusen en de lippen af te snijden en daer nae quamt tot dootsmijten, maer eylacen nu snijdense de Priesters en Monicken de handen af om datse geen Misse meer en souden connen doen. Sommige snijden sy die armen ande ellenbogen af, sommige snijden sy de manlickheyt af. Ba, het is onuutsprekelick die vreesselicke tyrannie diese bedrijven, want als sy de Priesters aldus de leden afgesneden hebben, so hangen syse noch yewers int bosch van Niepen an een boom met een coorde onder de ocselen en latense also hangen sterven. Ba alsse eenige Priester met een strop an zijn hals hangen, dat is groote gracie.
Och het is heden acht dagen dat die Priesters te Hontscoten so deerlick en [214r] jammerlic vermoort werden. Deen was een helich Jesuijt, diese anden Outaer (dae [sic] hy stonde en dede Misse) dooden. Ende alsmen hem ontclede, soo bevantmen een haren cleet over zijn bloot lichaem. Hy hadde sessentachentich wonden.
Hey wat gruwelicke plagen, vloecken, evelen, miserien en maledictien moeten nu over dese landen commen, of God en sal niet rechtveerdich zijn. Ba, cander de Coninc noch Duc dAlve, noch de Magistraten vanden landen niet tegen gedoen of dese horribile tyrannie wederstaen, soo bidde ick de almogentheyt Gods dat hy sulphur en brandende peck van boven laet vallen, op datse vant helsche vier mogen verslonden werden, of dat de aerde open splijte, en datse versincken int afgront der hellen. Ba so siet.

Sachternoens dede hy deser ghelijcke sermoon met sulcken misbaer en passien, datter veel volcx om weende.

Den 8. Febru. predicte B. Cornelis anders niet dan van veel diversche tormenten, daermen de papen in westVlaenderen dagelicx mede ter doot bringt, dewelcke nochtans geen schijnsel der waerheyt hebben.
Onder alle seyde hy met seer droevige en compasselicke woorden: Och goeliens, hoe merckelic heeft Christus van dese tribulacie gepropheteert (Mat .24.) die doch nu ymmers also groot is alse van beghin der werelt oyt geweest mach hebben. Ja lieve heere, zijn dat niet afgrijselicke, tyrannige martirisacien dat de guesen sommige priesters an een [214v] hout binden en levende tegen een vier braden, gelijckmen ander vleesch aen een spit braed, wend en keert. Sommighe Priesters snijden sy al levende sticken vleesch uut heur lichaem gelijc langhe smale riemen, daer mede gaense ander Priesters al levende lardieren, makense gaten in heur lichaem en steken daer het vleesch in datse uut de ander Priesters gesneden hebben, en daer naer gaen syse ooc alsoo tegent vier braden. Sommige Priesters steken sy al levende een ghescherpten stock deurt fondament in, dat hy hier boven deur den crop uut comt en bradense, ende als die arm helighe martelaers aldus ghebraden zijn, so werpen syse voor de honden. Sommige Priesters graven sy of delven sy totten halse toe al levende inde aerde, en dan gaen sy met scherpe steenen de kaey werpen naer thooft, so langhe tot dattet hooft in stucken ghebrijselt is. Och haddense my, y, hoe afgrijselick soudense my martyriseren, want geen meerder Calvinisten vyant dan ic en ben.

Sachternoens predicte hi noch desergelijcke gruwelicheden, waer deur het volck seer beweecht wiert tot impatienticheyt en weemoedicheyt, meenende dattet alsoo geschiede, gelijck hy seyde.

Den 15. Februarii seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba wat duvel, my dunct dese vermaledide Hughenoosen en Guesen slachten de fenijnige slangen en serpenten, de welcke naer datmense in sticken van een gehouwen [215r] of gekerft heeft, so connen de sticken wederomme tsamen crupen ende an malcander heylen of genesen. Want ou, hebben wy niet gemeent en voorseker gehouden (ja, daer waren gewisse brieven af) dat dien boosen Conde, dien Hugenosen Coninc, dien Gods viant, gans te bersten geslagen en zijn helschen leger van alle zijn duvelsche verhoede Hugenosen te eenegaer vernielt en gedestrueert was?
Ba wat ramp is dit? Ou, en hier zijn nu wederom vervloecte Geusen nieumaren, als dat hy de stat van Blois met den sweerde in genomen en alle Priesters en religieuse de kele heeft doen af steken, en alle het kerckelic en geestelick goet gerooft en gepilliert heeft. Ba God bescherme ons, wat duvels regiment is dit? Ba hier moet meer dan eenen duvel met spelen, dat hier alomme anders niet teghen gedaen en wert. Ba hier sullen onse tyrannighe Guesen, die in westVlaenderen de Priesters soo jammerlick en afgrijselick martyriseren noch te meer in verharden en versteenen om in heur gruwelicke tyrannie so lancks so meer voort te gaen. Phou, het is met ons Catholijcken uut: ba ic geve den moet nu verloren, ba seght dat ict geseyt hebbe, de boosheyt sal noch de overhant gecrijgen. Ou, nu de Coninc van Vrancrijc in sulcke benautheyt of in sulcke grooten noot is, dat hy alle zijn ondersaten moet gebieden de wapenen an te nemen teghen synen vyant Conde. Ba, nu ist verre [215v] gecommen met de Catholijcken in Vrancrijc. Ba fy, hebbense dat quaet oncruyt also over heurlieder hooft laten op groeien, ba daer om heeft onse Coninc wijsselick ghedaen, dat hy Duc dAlve also van eerst in tijts met zijn Spaenjarden hier tegen dese rebelle Guesen gesonden heeft.
Ou maer wat willen doch die Brabanders, die lusige Kempenaers, die magher Heykriekels, nu met heurlieder requesten gaen liggen brabbelen tegen Duc dAlve om den Grave van Egmont uut de gevangenisse te hebben. Ba, siet doch eens, wat sullen die nu meenen voor te stellen? Ba ou, wat sotten zijn dat? Ba, en siense niet wat een bril datse op heurlieder nues hebben? Ba, sy sullen noch al meer Casteelen op heuren neus moeten hebben, sien ic wel. Ba, datse heur beschijten en vagen heurlieder eersgat aen heur requesten. Ba, wat seghdy my van die luysighe staten van Brabant? Ba, siet doch waer mede dat wy nu moeten ghequollen zijn!

Sachternoens seyde B. Cornelis in zijn sermoon: ba goeliens, heb icket niet wel geseyt, datter niet onder den sneeu verborgen light, ten sal al openbaer werden deur dese informacie, die des Conincx Commissarisen hier houden. Gelijc nu blijct dat emmers hier den ganschen ratten nest van die vermaledide Herdoopers nu geopenbaert is, daer datter nu een deels van ghevangen zijn en noch veel meer sullen gevangen werden, eer lanc, hoep [216r] ick. Want heur lieder duvelsche gemeente is hier inde stadt van Brugghe wel seven hondert sterck! Jesus, y, wat hebben wy al gruwels en perijckels om ons ooren! Ja, lieve Heere, in wat dangier dat wij Catholijcken hier oock sitten. Want ou, ba, dit is de bloetdurstichste secte en die moortdadichste generacie van alle sectarisen daerse de overhant crijgen, soomen in Hollant, Vrieslant en Gelderlant wel ghesien heeft.
Ba ou, ghy Magistraet van Brugghe, siet ghy nu wel wat datter uut gecomen is met die helige Inquisicie en Placaten te wederstaen? Ba, ghy hat soo grooten vreese dat den Inquisiteur u stat bederven soude om dat hy altemits eenen ketter of twee uut roeyerde. Ou, ba besiet nu hoe u stat bedorven is, sichtent dat ghy hem hebt helpen verdrucken. Ba, ist nu niet wel gerequest teghen de Inquisicie en Placaten? Ba, ist nu niet wel gheliberteyt? Ba fy, ghy moghes u lieder wel schamen tot achter in u poorte.

Den 22. Februarii was b. Cornelis op den Magistraet van Brugge seer vergramt en gestoort in zijn sermoon, tierende en roepende: Ou, ba men sout my schier qualic willen afnemen, om dat ic segge datter so veel Herdoopers inde stat zijn: ba, loopt en beschijt u! Ba, het schijnt dat ghijt gheerne loochenen sout, ja, const ghy! Ba, het is nu al te openbaer, ba nu sy in die Informatie boecken van des Coninckx Comissarisen met namen en met [216v] toenamen gheschreven staen, ba nu ist verre ghecommen. Ou, wat wildy doch daer aen bedecken of verstommelen. Ba, ghy moetse selven doch met menichte vangen, in spijt u herte! Ja, ghy sultse noch openbaerlick moeten metten viere of met stroppen, basten en galghe justiceren en straffen, in spijt u backhuys.
Ba, blamiere ick dan u stat van Brugghe? Ba, ghy lieder hebtse selven geblamiert en gediffamiert deur dien dat ghy dien helighen Inquisiteur (die u stat van dese vuylicheyt wilde suver houden) soo wedersporrich zijt geweest. Ba fy, schaemt u en houdt u lieder backhuys, en moeyt u met mijn preken niet; dat rade ick u wel, dat ick soo doen.
Ba, goeliens van Brugge, ick waerschuwe u lieder, alsmen dese vervloecte herdoopers doot of justiciert, dat ghy der gheen compassie of medelijden met en hebt wat tormenten datmen heurlieder oock aen doet. Want het is die booste, snootste, gruwelicxste generacie die oyt op eerden quam. Ja, sy zijn arger dan de duvelen selven. Ba, ick en can my niet ghenoech verwonderen, segenen en crucen, als ick van dese secte der herdoopers lese inden boeck van mijn Heere de Prior vanden Augustinen, vraghe en antwoort tusschen den Gestadigen en den Twijffelaer. Jesus, wat afgrijselicke dinghen staen daer in van dese Herdoopers. Ou, ba datse niet en gelooven dat Christus waerachtich mensch gheweest [217r] is en dat hy zijn menscheyt van de helighe maget Maria heeft an ghenomen, dat is al tminste. Ba, sij maken van Christus een duvel en seggen dat hy synen hemelschen Vader blasphemierde als hy aent cruce hinck, en dat hi daerom verdoemt is. Y, y, wat gruwelickheyt!
Ou, ic en ben nu niet verwondert datse de vrouwen onder elcander ghemeen hebben, want sij houden de deucht voor sonde, ende de sonde houden sij voor deucht. Ja, sij en houden gheen dinck voor sonde dan daer heurlieder conscientie sonde af maect. Ba, en een benaude of bevreesde conscientie houden sij voor de helle. Maer een vrij ruyme conscientie die niewers gheen werc af en maect, houden sij voor het paradijs. Ou, en daeromme ist datse gheen Magistraten noch Wethouders oft Overheyt en willen gedoogen noch lijden, maer willense al dootsmijten, of metten sweerde uut roeyen en te niete doen op dat sij vrij, liber in alle boosheyt en snootheyt souden mogen leven.
Ja, en souden wij Catholijcken dan met sulcke duvelsche menschen compassie hebben, alsmense sal dooden? Neen, neen! Ba, ic segghe noch, datse arger zijn dan duvels. Ou, al so haest als sij het Kersten doopsel af gaen en heurlieder laten herdoopen, so werdense met den duvel beseten; ende daerom ist datse oock leeren dat naer de verrijsenisse gheen verdoemenisse en sal wesen, maer dat alle menschen, ja, ooc de duvels vander hellen, sullen [217v] salich zijn. Jesus, Godt behoede ons! Wie hoorde oyt horribilder of afgrijselicker ketterien? Ba, ick ghemisse mijn sinnen en mijn haer staet over eynde, als ick daer maer om en peynse.

Sachternoens hadde hem B. Cornelis wederom also leelic op de Herdoopers, seggende in zijn sermoon: Ja, wat dusent meerkatten! Hier zijn nu vander weke sommige Herdoopers jonge dochters van .xvij. of .xviij. jaren mede gevangen, die noch niet gedoopt en zijn. Ba, ghy liens van Brugge liept over vier dagen die seven Herdoopers kinderen met so groote verwonderinge sien doopen, om datse soo out waren. Ba, hoe sult ghy dan loopen, alsmen die groote maechden sal doopen? Ba, dan sal de gansche stat van Brugge overeynde staen.
Ja, maer isser niet wel een gruwelicke maledictie over dese landen ghecommen met dese vervloecte Herdoopers? Ou, wat soude uut dese secte anders volgen dan een heydenschap, om wederom al Heydenen te werden? Ba, also ongedoopt te gaen, ja, wat betooverde menschen zijn dat! Ba, al deur wech te vierwaert daer mede! Ba, maectse u quijt, also men plach te doen, naer inhoudt van des Keysers Carlus quintus Placaten. Ba soo siet.

Den .25. Febr. seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba goeliens, hier zijn nu wederomme al van dese onsalige versmachte Guesen nieumaren in de stat van Brugge. Ba, altijt is dese [218r] stat of Brugsche volc besabbert met Guesen nieumaren.
Ba, nu ist al te rasen en te prasen van een victorie die dien boosen Conde soude gehat hebben tegent crijchsvolc, die onsen heligen vader de Paus den Coninc van Vrancrijc met eenen grooten schat van gelde te hulpen sonde tot beschermenisse vant catholijcke kersten geloove ende religie. Ba, en het schijnt dat Conde tvolc al verslagen en tgelt al gerooft heeft.
Maer ghy Catholicken, ic bidde u, en gelooft doch de Guesen niemaren niet so lichtelic, want sij zijn gemeenelic al gelogen, hoe wel nochtans de saken van Vrancrijcke, ba, sij mogen behagen diese willen, sij en staen emmers mi niet met allen meer an. Neen, wiese behagen of niet en behagen, sij en behagen mi, plat uut geseyt, niet meer. Ba, de Fransoisen hebben met mi geheel uut, datse so doen. Ou, ba het is niet anders dan inckel verraderie en rabbauwerie daermen in sconincx leger mede om gaet. Ba, wil ic u seggen, goeliens, de Hugenosen liggen tegen de Hugenosen te velde. Ba, hoe soudet met ons aerme Catholijcken dan connen wel gaen? Ba eylacen, wij zijn so deerlicken verraden en vercocht, ja en ick duchte dat wij eer lanc ooc noch al op de vleeschbanc sullen ghelevert zijn. Ou, ba wat willen wij Catholijcken onsselven veel kietelen? Ba, wij sient nu voor onse oogen, dat wij so doen.

Den .29. Februarii, den welcken was des sondaechs voor de Vasten, begonste b. Cornelis [218v] wederomme te prediken in de Parochiekercke, diemen heet tonser liever Vrouwen, om aldaer de Vasten lanc alle dage weder te prediken.
Ende naer dat hy synen teem (den welcken hy nu niet en veranderde, so hy plocht te doen) voleyndet hadde, seyde hi: Ba goeliens, hier is nu een placaet inde stat van Duc Dalve, daer mede hy van ons Conincx wegen gebiet en beveelt datmen alomme daer de Kercken gedestrueert zijn, wederomme nieuwe beelden, outaren, sacramentshuysekens en alderhande kerckelicke ornamenten of ciragien die tot den dienst Gods nootsakelic zijn, terstont sal doen maken en oprichten ofte toerusten, dattet binnen drij maenden al gedaen sy, om die helige Catholijcke Religie wederom te exerceren en te gebruycken also men te vooren gewoon was te doen, eer dese vermaledide Gueserie of Calvinisterie op quam, die sulcx al vernielt, verdorven, geschent en gheraseert heeft.
Ba, ou tjan, en daerom wilt hy ooc dat alle dese goddelicke saken wederomme gemaect en gerepariert werden ten coste van de Calvinisten, die de haechpredicatien gevolcht hebben, ja, ooc ten laste vande ghene die sulcke duvelsche predicatien maer gefavoriseert of jonste gedragen hebben. Ba, men salse so ongenadelic in heurlieder buerse straffen, datse heur leven lanck thooft daerom crauwen sullen. Ou, en dat moet ooc wesen: ba derfmense noch niet weder beghinnen te dooden, datmense dan immers [219r] ten minsten wel diep inde buerse taste en doese die oneyndelicke en onverwinlicke schade wel betalen, diese alomme met sulcke outraje, cracht, force en gewelt bedreven hebben, ter grooter blasphemie Gods en ter injurie vanden Coninck.
Hey, hoe bijster moet dese Guesen dit spijten datse de beelden, outaren, sacraments huysekens, diese so viandichlic haten, wederomme sullen moeten doen maken en onse kercken wederomme in heurlieder eersten staet stellen, en al op heurlieder eygen costen. Ba, dat is doch het spijtichste van allen! Ba, hieromme ist datse nu aldus gaen proncken met lange neusen! Ba, nu ist: "Guesen lange neusen!". En bey, ic wedde u, sij sullen heurlieder nu voortan wel wachten meer an ons Catholicken beelden, outaren en andere helige kerckelicke saken te commen, datse so sullen, vermaledide Papenmartyriseerders, alst zijn! Datse thelsche vier verslinden moet, ja, datse van peck, sulphur, swevel en terre verbernen moeten! Ba soo siet.

Sachternoens seyde B. Cornelis: Ou, ba goeliens, ic hebbe heden in mijn sermoon met het weder op richten der beelden, outaren en andere godlicke saken so besich geweest, dat ic geheel vergat te seggen, hoe dat onsen argsten, boosten viant, dien Brederode, de moort gesteken is!
Ba, wij Catholijcken zijn emmers daer van eenen yselicken Papen bloetdurstigen viant verlost deur Gods gratie. Ba, ic hope dat hem Prince van Oranje daer an spegelen [219v] sal.
Ba, byloo, soude ons lief Heere zijn vianden also beghinnen met de doot te straffen, so souder noch hope an Vrancrijcke zijn. Ba, mochte doch dien boosen Gods viant, dien Conde, ooc de moort steken, datse beede in Nobis gat saten, onder Lucifers steert, daerse behooren. Ba, ic hope dattet hooft van de Guesen voor geloopen is, om den Hugenosen Coninc den wech der hellen te bereeden.
Och wij Catholicken mogen wel een blijden vastenavont houden en wel vroielick op en neer springen, ende laten de Guesen en de Guesinnen trueren. Ou ba, die mogen nu den roucapproen wel antrecken, en huylen en jancken gelijc honden. Ba, nu ist: "Guesen lange nuesen". Ba, nu sal heurlieder het snotgat eens leken of sypen en druypen, tegen alle het lachen en grijnen datse de gansche weke te vooren gelachen en ghegrenen hebben, om dat Conde des Paus ghelt gerooft ende des Paus volc verslagen heeft, die hi den Coninc van Vrancrijck te hulpe sant, en om dat hy Blois en Tours ingenomen en alle geestelicke liens de kele af gesteken heeft. Sij mochtender wel met lachen, versmachte Guesen en Guesinnen alst zijn! Ba, datse nu weenen, huylen en jancken, snot ellen lanc, om dat heuren Brederode de moort gesteken is. Ba so siet.

[wordt vervolgd]