Gisteren [4-2-2016] bracht het tv-programma Nieuwsuur een item over fraude bij "contactloos pinnen". Opeens realiseerde ik me dat er een grens was overschreden in de ontwikkeling van de betekenis van het woord 'pin(nen)'.

Die ontwikkeling is een stukje geschiedenis waarvan ik het begin van dichtbij heb kunnen volgen. Van 1986 tot 1990 was ik in dienst bij wat aanvankelijk de BankGiroCentrale (BGC) heette en later InterPay. De BGC was het rekencentrum dat het betalingsverkeer tussen de banken afhandelde. Als nevenfunctie faciliteerde de BGC het interbancair overleg over betalingsverkeer. Alle vernieuwingen werden bij de BGC besproken en vaak ook uitgeprobeerd. Er was wel eens een bank die ondeugend op eigen houtje iets probeerde, maar dat soort overmoedige initiatieven was nooit een lang leven beschoren.

Het was de tijd van de optisch leesbare acceptgiro (OLA), de Eurocheques en de tapes met incasso-opdrachten en crediteurenbetalingen. Er werd gepionierd met twee nieuwe 'apparatieve' betaalvormen: de gelduitgifteautomaat (aanvankelijk GUA, maar later GEA, want DNB stond erop dat zij de enige waren die geld mochten 'uitgeven'), en de betaalautomaat (BEA). Beide zijn nu niet meer weg te denken uit het dagelijks leven, maar aanvankelijk moest het publiek erg wennen.
Men volgde in het begin dan ook strikt de terminologie die de banken bedacht hadden. Men ging geld halen bij de geldautomaat en betaalde bij de betaalautomaat. Men had ook een 'persoonlijk identificatienummer', een geheim getal van vier cijfers, dat je moest intikken om de transactie te doen.

Over dat 'persoonlijk identificatienummer' was veel te doen, zowel bij het publiek als in het interbancair overleg. Het publiek begreep bijvoorbeeld niet hoe een getal van vier cijfers ooit een persoonlijk identificatienummer zou kunnen zijn. Met vier cijfers heb je maar tienduizend mogelijkheden en er waren natuurlijk veel meer dan tienduizend bankpassen in omloop. Er moesten wel vele doublures in de uitgegeven nummers zitten.
Daar had men in het interbancair overleg even niet aan gedacht. Niet dat er nu een veiligheidsprobleem bleek te zijn. Maar zo precies als men de 'gelduitgifteautomaat' benoemde, zo onzorgvuldig zat de term ''persoonlijk identificatienummer' in elkaar. Dat nummer was namelijk helemaal geen identificatienummer. De identificatie geschiedde door middel van de bankpas, die wel uniek was. Het geheime nummer diende ter controle van die identiteit. De combinatie van iets wat je hebt (de bankpas) en iets wat je weet (het nummer) is voor de bank voldoende betrouwbaar om een transactie te autoriseren. De kans dat iemand het nummer raadt is niet zo groot, zeker niet als de bankpas na drie foutieve pogingen geblokkeerd wordt. Het nummer had dus beter 'pascontrolenummer' kunnen heten, maar gelukkig is dat niet gebeurd, want anders had zich de volgende wonderlijke betekenisontwikkeling nooit voltrokken.

In het interbancair overleg kwam men er al snel achter dat 'persoonlijk identificatienummer' in de communicatie naar de klanten niet zo lekker bekte. Daarom werd het acroniem PIN ingevoerd. En met groot succes. Als snel was niet meer duidelijk waar de term van afkomstig was, zodat men ging spreken over PIN-code om het geheime nummer aan te duiden. Voluit zou dat 'persoonlijk identificatienummer code' zijn, hetgeen taalkundig niet klopt, maar niemand die die relatie nog legde.

De volgende stap was dat het acroniem werd omgevormd tot een werkwoord. Eerst ging men 'pinnen' in plaats van geld uit de automaat halen. Korte tijd laten ging men ook 'pinnen' als men met een betaalautomaat ging betalen. "Klein bedrag, pinnen mag."
Als consequentie hiervan begon ook de naamgeving van de automaten te veranderen. Tegenwoordig spreekt men algemeen van pinautomaten, waarbij het onderscheid tussen geldautomaten en betaalautomaten geheel is weggevallen.

Betrekkelijk recent is wat men "contactloos pinnen" noemt ingevoerd. Men kan kleine bedragen simpelweg betalen door de bankpas op korte afstand van een automaat te houden. De automaat en bankpas communiceren draadloos met elkaar en omdat het risico bij kleine bedragen beperkt is, is het intikken van de PIN-code tot een bedrag van 25 euro geen vereiste. "Lekker makkelijk. Pasje langs het apparaat en klaar", aldus Nieuwsuur.
Dat 'contactloos' klopt natuurlijk niet. Er is wel degelijk contact, zij het niet fysiek. Maar het meest opzienbarende van deze term is dat we nu op het punt zijn aangeland waarbij de term 'pin(nen)' niets meer met haar oorspronkelijke betekenis te maken heeft. Tot nu toe verschoof de betekenis weliswaar steeds, maar er was nog altijd een verband met dat 'persoonlijk identificatienummer'. Nu hanteert men de term in de betekenis van 'met een bankpas betalen' zonder dat er een persoonlijk identificatienummer nodig is! Het woord is als het ware door de betekenisbarrière gegaan.

Wat zou de volgende stap zijn? "Ach, ik heb mijn bankpas thuis laten liggen. Kan ik ook met een briefje van 50 pinnen?"

 

P.S.

Ik ken heel veel mensen die zich opwinden over spelfouten, veel die zich opwinden over taalfouten, weinig die zich opwinden over stijlfouten en vrijwel niemand die zich opwindt over denkfouten.
Zelf vind ik denkfouten zeer ernstig, maar als het de betekenisontwikkeling van een woord betreft toch hooguit curieus als dit een democratisch ontwikkeling is, en sneu als het een bewust neologisme betreft (b.v. Maurice de Hond die de term 'digibeet' introduceerde).
En wat mij betreft gaan we er voor de spelling ook zo ontspannen inzitten.

P.P.S.

In juni 2022 zat ik op een terras in Neede. Dat ligt dicht bij de Duitse grens. De serveerster bediende de Duitse gasten dan ook vlot in voor mij accentloos Duits. Toen het op afrekenen aan kwam, vroeg zij echter: "Wollen Sie pinnen? Dat begrepen de Duitsers niet. Na enige aarzeling ging bij de dame in het gezelschap een lichtje op: "Oh, karte oder bar?
Het is toch aardig dat het typisch Nederlandse woord "pinnen" niet als zodanig wordt herkend.