HISTORIE VAN BROER CORNELIS ADRIAENSEN VAN DORDRECHT (1569) [5]

Tekstuitgave door Johanna Fenyn en Dirk Smout

Samenvatting van de voorgaande aflevering

Op 8 september 1566 begon Broer Cornelis opnieuw te preken, maar hij had zijn kloosteroverste moeten beloven zich in zijn kritiek op de stads-regering wat te matigen. Hij behandelde Psalm 2:5. Toen hij bij de allego-ria kwam, prees hij de maatregelen die de vooruitziende stadsregering tegen de Beeldenstorm had getroffen. Tevens verweet hij de stads-regereerders dat zij koplopers waren geweest in hun verzet tegen de Inquisitie. Dat was de oorzaak van alle kwaad geweest. Daarom zal de Koning hen straffen, want zij en de rekwesten van de `lederhose-dragers' (die uit Duitsland, Gelderland en Kleef hierheen zijn gekomen) zijn de oorzaak van alle huidige ellende. Zij denken mij het preken te verbieden, maar ik val niet onder hun bevoegdheid.

In zijn middagpreek keerde hij zich tegen de beeldstormers, die calvinisten. Het zijn geen geuzen, maar joden, ja honderduizend keer echter dan joden! Zij slepen kruisbeelden aan touwen door de straten, hakken ze aan stukken, vertrappen geconsacreerde hosties en doen hun behoefte in sacramentshuisjes en doopvonten, maar dit laatste werd op miraculeuze wijze bij sommigen bestraft. Had ik het niet voorzegd dat deze geuzen op niets anders uit waren dan op het kerkelijk bezit? Ik weet het wel: jullie gunnen ons geestelijken van harte deze aanslag op ons bezit. Maar menen jullie echt dat ons bezit, al hadden ze het duizendvoudige, voor hen voldoende zal zijn? Als ze dat allemaal hebben opgemaakt, zullen ze aan het bezit van de kooplieden beginnen en daarna aan uw bezit. Volgens de geuzen moet alle bezit namelijk gemeenschappelijk zijn. Onlangs hebben ze in Antwerpen pamfletten verspreid waarin ze dat hebben aangekondigd.

Op 13 september ging door heel Brugge het gerucht dat de volgende dag een calvinistische predikant zou komen preken.

Op 14 september behandelde Broer Cornelis Psalm 2:6 en meldde dat David hierin profeteerde uit de naam van de katholieke kerk die door God tot koningin van de christenen is aangesteld. Dus waarom laat men hier ketterse predikanten preken? En mij wil men het preken verbieden! Tijdens de Beeldenstorm, toen mij een preekverbod was opgelegd, gingen wel 300 Bruggelingen naar een hageprediker achter het Kasteel van Rabauwenburg luisteren en op 1 september in de buurt van de Wassersbrug naar die afvallige geestelijke, Michiel van Oudenburg. Omwille van zo'n klein groepje geuzen zouden wij katholieken ons geloof te gronde laten richten? Dat is toch een schande. Nu kunnen jullie hen nog de baas. Jullie kennen hen nu, want ze hebben zichzelf bekend gemaakt door naar die preken te gaan. Grijpt ze! Aan het slot van zijn preek ruide hij sommige luisteraars dermate tot wraakneming op dat die vloekend de kerk uitliepen, met de woorden: we zullen er het mes eens in zetten, anders komt er geen eind aan die geuzerij.

De calvinisten hadden diezelfde voormiddag op het kerkhof van St.-Kruis gepreekt. Toen ze daar 's namiddags opnieuw begonnen te preken, werd hun predikatie verstoord door klokgebeier vanwege het feest van de Kruisverheffing. Daarom trokken ze naar het veld te Zevekote, waar ze ook op 10 augustus (feest van St.-Laurentius) hadden gepreekt. Ze meenden recht op die plaats te hebben op grond van het Akkoord van St.-Truiden dat door de landvoogdes met het Verbond der Edelen was gesloten. Dit Akkoord hield in dat men nergens zou preken waar men vóór 23 augustus ook niet had gepreekt en dat men de hagepreken ongewapend zou bijwonen. Sommige overheidspersonen van het Brugse Vrije trokken met een hoop soldaten uit de stad om de calvinsten weg te jagen, want het veld te Zevekote viel onder de jurisdictie van het Brugse Vrije. Toen de soldaten merkten dat de calvinisten geen aanstalten maakten om weg te gaan, grepen ze naar hun wapens, sloegen in op de calvinisten en deden een uitval naar de predikant. Ze hadden hem bij zijn baard te pakken, maar hij kon zich losworstelen. Doordat er bij hem een aantal gewonden waren gevallen, kwamen de calvinsten onder luid gemor naar de stad. Die middag preekte Broer Cornelis niet, omdat het zaterdag en marktdag was en hij dan gewoonlijk niet preekt.

Op 15 september prees Broer Cornelis de regering van het Brugse Vrije vanwege haar optreden tegen de calvinisten te Zevekote. Ik wist wel dat ik door mijn preken nog eens wonderen zou verrichten, meent hij. Hij twijfelt er niet aan of het zal nu wel gauw afgelopen zijn met die calvinistische hagepreken. Predikant meester Hans de Schilder is er zijn baard kwijt geraakt, ze kunnen hem nu Hans Knevel noemen! Intussen dienden de calvinsten op de Burg bij de stadsregering een klacht in over de verstoring van hun hagepreek. Toen kwamen de voornaamsten van de magistraat bij elkaar (hoogbaljuw, burgemeesters en voorschepen) om de eis van de gewonden dat er hun recht werd gedaan, te bespreken. De klacht werd welwillend in ontvangst genomen en, omdat het nu zondag was, werd de behandeling ervan tot de volgende dag uitgesteld. Daarna kwam de calvinsitische kerkeraad bij de magistraat klagen over het geweld dat hun predikant was aangedaan. De magistraat nam ook deze klacht welwilllend in ontvangst en verzocht de kerkeraad geduld te willen oefenen tot de volgende dag. Daar gingen de calvinisten mee akkoord, maar ze wilden de verzekering van de magistraat dat hun geen geweld meer zou worden aangedaan en dat ze ongestraft op het veld te Zevekote mochten preken. De magistraat beloofde hen voortaan te zullen beschermen. Toen dit in de stad bekend werd, gingen er nog meer mensen naar de hagepreken dan vroeger. Die namiddag preekte Hans de Schilder opnieuw, hoewel hij de dag daarvoor gemolesteerd was geweest.

Diezelfde middag ging Broer Cornelis op de preekstoel tekeer tegen de Brugse stadsmagstraat omdat ze met de ketters op de Burg had onderhandeld, terwijl die van het Brugse Vrije zich nu juist zo goed had geweerd. Hoe kan de magistraat zich zo laten ringeloren door dat geuzengespuis! De geuzen zullen de magistraat nog afzetten en een magistraat uit hun eigen mensen samenstellen, zoals ze ook elders wel doen. Indien de magistraat, toen die calvinisten kwamen klagen, hen meteen had opgehangen, was het nu met de hagepreken afgelopen geweest.

Op 21 september en op enkele dagen daarna preekten te Zevekote Joannes Montanus in het Nederlands en Franciscus Josius in het Frans. Beiden waren ze zeer geleerde mannen.

Op 22 september viel Broer Cornelis het Akkoord van St.-Truiden aan waardoor men hier overal ongestraft het calvinisme, het lutheranisme en de wederdorperij kan uitdragen. Die sekten worden uit Frankrijk verdreven en wij moeten ze ontvangen. Het schijnt dat predikant Josius een brandmerk op zijn wang heeft en predikant Montanus droeg een zijden mutsje onder zijn hoed om te verbergen dat één van zijn oren is afgesneden. Daarom dragen alle predikanten van die zijden mutsjes om hun afgesneden oren te verbergen. Was die predikant die achter het Kasteel van Rabauwenburg preekte, niet zijn beide oren kwijt geraakt? Broer Cornelis suggereert dat die predikanten allemaal criminelen zijn die lichaamsdelen missen vanwege gekregen lijfstraffen.

's Namiddags ging hij opnieuw tekeer tegen de stadsregering van Brugge.

Op 29 september becommentarieerde Broer Cornelis Psalm 2:9, wat hij toepaste op de predikanten Montanus en Josius. Tenslotte zei hij: het ergste is nog dat allerlei vrouwen mij komen zeggen dat sommige deugnieten die naar de nieuwe preken gaan luisteren, hun leven aantoonbaar gebeterd hebben. Maar zo iemand had beter een deugniet en katholiek kunnen blijven, want nu hij ketter is geworden, is hij voor eeuwig verloren.

Op 6 oktober becommentarieerde Broer Cornelis opnieuw Psalm 2:9. God heeft zijn Zoon gezegd dat hij door middel van zijn Bruid, de H. Rooms-Katholieke Kerk, alle ketters zal vernietigen: de lutheranen in Duitsland, de hugenoten in Frankrijk en alle soorten ketters in de Nederlanden, Engeland, Schotland, Zweden, Denemarken, Polen en in andere landen. Daarom, gij katholieken, weest vol vertrouwen, want de triomf van de calvinisten zal niet lang duren. Ik weet wel hoe ze met mijn preken de draak steken. Ze zeggen dat ik leugens vertel over hun predikanten op grond van een mededeling van mijn collega, pastoor Adriaen Smout, aan wie een guit heeft gezegd: meneer pastoor, weet gij wel dat er hier eentje in het veld te Zevekote preekt die maar één rechteroor heeft? Nou, het is bekend dat iedereen slechts één rechteroor heeft, maar dat doet niets af aan het feit dat predikant Herman Moded een brandmerk op zijn rug draagt. Hoezo lieg ik dat? Ik zeg jullie rechtuit dat al die hagepredikanten gewezen priesters en monikken zijn die het katholiek geloof vaarwel hebben gezegd. De predikant die hier in het veld te Zevekote heeft gepreekt, is dat soms geen gewezen pastoor? Zo ook Michiel van Oudenburg die bij de Wassersbrug preekte en dan die hagepredikant te Tielt die ons klooster hier is ontvlucht, is dat ook geen afvallige? Deze Filips Garcy was nog een oud-leerling van mij: alles wat hij weet, heeft hij van mij geleerd. Maar hij kan aan mij niet tippen.

Op 13 oktober waarschuwt Broer Cornelis zijn luisteraars dat nu ook de wederdopers, die lang in het geheim in het Gruuthuse-bos hebben gepreekt, openlijk beginnen te preken. Ook al een gevolg van dat rampzalig Akkoord van St.-Truiden! De sekte der wederdopers is het allerergste. Na de preek vallen ze op de grond en paren met elkaar als honden. Er zijn boeren die het gezien hebben. En er zijn heel mooie vrouwen en meisjes bij, die zullen wel grote toeloop krijgen! Maar als straks de Adamieten hier moedernaakt voor onze poorten komen preken, zal er wel geen mens binnen Brugge blijven!

Op 20 oktober antwoordde Broer Cornelis op kritiek van hen die voor degelijke katholieken willen doorgaan. Die vragen dan zogenaamd verbaasd aan zijn trouwe luisteraars hoe het komt dat Broer Cornelis altijd zegt dat de hagepredikanten zonder water dopen, terwijl men nu toch hier buiten de stad duidelijk het tegenovergestelde zag gebeuren. Broer Cornelis waarschuwt onmiddellijk voor dit soort pseudo-katholieken. Het zijn cassandrianen die zijn luisteraars graag aan het twijfelen zouden willen brengen. Hij blijft staande houden dat de hagepredikanten zonder water dopen. Het is een toeval dat de gewezen pastoor hier buiten de stad niet doopte zoals de andere hagepredikanten. Ze dopen juist allemaal op een andere manier om het volk in de war te brengen en om te bewijzen dat het doopsel niet veel voorstelt. Ze doen alsof ze dopen. Ten hoogste gebruiken ze maar een klein beetje water. Nooit zal je zien dat een geuzenpredikant een kind driemaal besprenkelt. Want de calvinisten zijn een soort Arianen of Trinitariërs die niet in de Drievuldigheid geloven. Hun Calvijn zegt dat hij het woord Drievuldigheid in de Schrift niet kan vinden. Daarom telt hun doopsel niet en hun kinderen zijn pas geldig gedoopt, wanneer ze in de Katholieke Kerk zijn gedoopt. Waarom staat men de calvinisten het dopen dan toe? Het dopen staat niet in het Akkoord van St.-Truiden! Ik zou hun kinderen afnemen en die de kerk indragen om te dopen, maar de magistraat staat daar met soldaten in volle wapenrusting aan de poort en durft niet eens zo'n geuzin haar kind af te nemen. Het ware beter de kinderen te verstikken dan hen het calvinistische doopsel te laten ondergaan.

Op 27 oktober preekte meester Pieter Datheen buiten Brugge en na de preek kondigde hij het huwelijk aan van de gewezen priester Michiel, die in zijn voormalige standplaats, Oudenburg, op 3 november zou trouwen. Deze mededeling veroorzaakte groot gemor onder de katholieken van Brugge, want tot dan toe had men nooit gehoord van een priester die heel openlijk in het huwelijk zou treden.

Op 28 oktober gedroeg Broer Cornelis zich op de kansel als een krankzinnige. Hij scheldt zijn katholieke luisteraars uit omdat ze deze ketterse, onkuise gedragingen toestaan. Hij wenst zich onder de grond. Priesters trouwen, monikken lopen weg uit hun klooster, nonnen en begijnen trouwen! Wie zijn vrouw beu is, treedt tijdens een calvinistische preek met een andere in het huwelijk en zijn vrouw geeft men een andere man ten huwelijk. Broer Cornelis roept zijn luisteraars op om nu het recht in eigen handen te nemen en die calvinisten zelf aan te pakken.

Op 1 november, op Allerheiligen, roept Broer Cornelis alle heiligen in de hemel aan om de beeldstormers met ziekten en plagen te treffen. Iedere heilige moet hen treffen met de ziekte waartegen hij normaal de gelovigen beschermt.

's Namiddags ging hij tekeer tegen de calvinisten, de lutheranen, de wederdopers en de rest, omdat ze niet geloven in het vagevuur.


[VERVOLG VAN DE SERMOONEN]

Den tweeden Novembris, als B. Cornelis al ghepredict hadde hoe de sielen int vaghevier ghepijnt en ghetormentiert werden, so seyde hy ten lesten: Ba, men achtet nu voor cleene heresie, of cleene ketterie, int vagevier niet te gelooven. Ou, ba, ic segge dat de ghene die niet alleen en loochent het vagevier, maer die oock maer een cleen weynich en twijffelt aent vagevier, dat hi veel meer misdoet, dan [86r] of hy zijn eegen moeder besichde, zijn eegen suster besliep en zijn eegen dochter bevruchte. Ja noch veel meer misdoet dan of hy zijn eegen vader en moeder, zijn eegen kinderen, susters en broeders vermoort hadde, dan of hy Sodomie bedreven hadde, ja dan of hy alle de sonden vander werelt tsamen alleene gedaen hadde, ba soo siet!

Den .3. Novembris hadde hem B. Cornelis wederomme seer leelick en byster in zijn sermoon, tierende en roepende: Ba, goeliens, ou, ba, nu isser wederom hondert dusent milioen nieuwe duvels uutgelaten. Ba, nu houden die vermaledijde Calvinisten van Antwerpen heden het duvelsche helsche Nachtmael, dat is: ten Sacramente te gaen op heur lieder verdoemde maniere, ghelijck heuren vervloecten Calvinus dat te Geneven ghedicht, versiert en ingestelt heeft. Ba, siet daer ismen nu Tantwerpen, in dien helschen put, in dien duvels afgront, mede besich, ter wijlen dat men hier buyten in onse Calvinisten predicatie heden besich is om dien verloochenden Paep van Oudenborch te huwen, of aen een wijf te trouwen en te coppelen. Jesus Maria, wat een afgrijselicheyt of gruwelicheyt gebeurt hier nu in dese Nederlanden! Daeromme, ick hebt meer geseyt en ick seght noch dat ic gheen Propheet noch Propheets kint en ben, maer dat ick u nochtans wel versekere dat de Coninc (naer dien dat [86v] hy sal gehoort en verstaen hebben datter sulcke horribile enorme yselicheyt Tantwerpen in die nieu duvelsche Tempels of helsche Synagogen ghebeurt is) terstont met zijn Spaenjaerden commen sal en smijten alle tvolck van dese landen in ysere ketenen ende voeren sij also gheketent, ghecoort, ghebonden, met stroppen of basten aenden hals, met schepen over in Barbarien en inde nieuwe Indien onder de Mooren, tot een eeuwige slavernie en servituyt, ghelijck Nabugodonosor die Joden of kinderen van Israel ghevangen over voerde in Babilonien. Maer dese vermaledijde haechpredicanten, dese Ministers, dese verraders, dese verleders, en bedrieghers, daer toe oock dese vervloeckte Ouderlinghen, dese Diaconen of dese verdoemde Officieren, ba die moeten al deur wech gheholpen en al levende ghevilt, ghevlaiet, ghespiet, gebraden, gesoden, gebrant, en gesmoort zijn, ba so siet. Ba, God segene ons! Ou, ja en soudemen sulcke horribile ende afgrijselicke dingen laten ghebeuren? Ba wij souden hondert dusentmael beter onder de Turcken of Sarasinen wesen! Ba, wat seghdy doch nu van dese Guesen en Guesinnen? Ou, ba, wat dunct u nu van de Gueserie of Calvinisterie, nu sij alsoo heurlieder duvels Nachtmael Tantwerpen, in dien helschen moortkuyl der sielen, houden? En nu sij hier buyten de Papen beghinnen wijfs te gheven? [87r] Ja, laetmense also daer mede om gaen? Ja, mostender die twee enormiteyten of vreesselicke dingen oock noch volghen uut u lieder ende uut der Lerenschijtgaten requesten om voor de sectarisen liberteyt te vercrijgen? Ba siet, dat gebracker noch rechs. Ba wat salder doch nu noch connen ghecommen, dinck ic? Ba, en ist noch al wel gherequest, peyns ic! Of sult ghylieden des duvels Comedien en Tragedien, of zijn Batement spel, eens beghinnen te mercken? Ba doet u oogen open, en besiet eens wat ghy met u luysighe bescheten requesten ghemaect hebt, en beschijt u! Ba, wat sal hier af commen? Ou, ba, meendy dat wijt al verdragen sullen? Ba, ick setter mynen hals onder te pande dat dit vermaledijde Nachtmael houden of bietken broots breken nu oock tgheheele lant deurloopen sal, ghelijck die duvelsche predicatien en die beeldestormerie, en ander rooverie ghedaen hebben. Ba, onse Guesen en Guesinnen sullent ooc willen doen, cout que cout, dat zijn wij seker. Ba siet doch eens waer met dat wij nu moeten gheplaecht zijn!

Sachternoens hadde hem B. Cornelis in zijn sermoon uutermaten gruwelic: hy blies, hy aessemde en hy smoorde soo afgrijselick en vreesselick teghen het huwelick van Heer Michael van Oudenborch dat tvolck vervaert wiert in zijn maniere van springhen, stampen, smijten, roepen, tieren, crijsschen, [87v] schreemen en gebaren, bysonder int leste, als hy de historie of legende van S. Hubrecht (diens dach dat was) ende van zijn myraculen, ende van de dulle rasende of verwoede honden predickte. Daer riep hy: ba fy ghy Catholijcken! Ou, ba, ghy behoort stocken en staven te grijpen en gesaemder hant buyten te loopen, gelijck men loopt om te blusschen eenen brant, ende smijten dien verloochenden Paep met zijn helsche bruyt en dien Apostaet, diese tsamen ghecoppelt heeft, doot, alleens gelijck dulle verhoede rasende honden. Ja also behoort ghy alle de Guesen en Guesinnen en al den bras en gesoort doot te smijten! Want ou, sij zijn dusentmael argher, sorghelicker, dangireuser, en schadelicker dan de verhoede rasende dulle honden. Oft anders, dit Papen huwen, twelck hier heden beghonnen is, sal voortgaen over de gansche Nederlanden, indien datment gedoocht en laet inbreken. Ba, en soudt ghy Catholijcken dan niet oorsake zijn van alsulcke inbrake? Ja, en daerom souden dan met rechs alle plagen, miserien, wrake, evelen, straffen en maledictien over u lieder hals commen. Daeromme, het is hooch tijt dat ghylieder u met gewelde daer tegen stelt om alsulcken verdriet, ellende en cativicheyt van u lieder halsen te schudden. Deserghelijcken bloetdurstige sermoonen hadde hy nu corts deen op dander veel ghedaen, also ghehoort is, om zijn Catholijcken te verwecken [88r] ende aen te hitsen tot bloetverghieten, waer deur dat sommighe van dien also ontstaken in een hittige gramschap tegen de Calvinisten dat sij ghemeenelick ontrent den avont, als de Calvinisten van buyten uut de predicatie inde stat quamen, ghinghen staen wachten, hopende datter eens een oorsake van dootsmijten vallen of commen soude. Alsoo dat heden den derden Novembris oock gebeurde, deur dien datter sommige Calvinisten al singhende ter poorten inde stat meenden te commen, het welcke sij op tverbot des Burgmeester niet en lieten, ende als daer deur een gruwelicke beroerte quam van dootsmijten of dootschieten, so was daer een vande principaelste auditores of naerloopers van B. Cornelis terstont tusschen het crijchsvolck aent roepen: Slaet doot, slaet doot, en spaert gheen bloet!

Den .10. Novembris seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba, goeliens, ou hier schuylt wederomme al een groote swaricheyt die wel yselick en vervaerlick is, maer nochtans en sal ickse nauwelicx derren noch moghen vermanen. Want al en segge ic maer een oneffen woordeken, ba men verwijt my terstont dat ick meute en dat ick tvolck soecke sedicieus of oproerlick tegen elcandere te maken. Ba, constmen my nu oock ten halse gheleggen dattet mijn prekens schult ware dat hier en Sondage lestleden sommige Guesen doot [88v] gebleven zijn, men en soudet niet laten. Ba men soude my wederomme de galle en de blase willen breken en my het preken wederomme meenen te verbieden, twelck doch in heurlieder macht niet en is, spijt heur herte! Want ick en staen onder heurlieder niet, ba ic staen onder onsen heligen Vader den Paus en onder mynen generalen oversten, willen sijt weten. Daeromme, ic en salt niet swijgen, in spijte dient leet is. Ou, ba, en wat isser oock an te verswijgen? My dunct yegelijck wetet wel, dat is, dat dese vermaledijde Herdoopers hier buyten int Gruythuysbosch aldus openbaerlick in groote menichte preken. Ba sij makent nu wel so grof (mits datse mercken en sien datmen daer niet met allen tegen en doet) dat daer yegelick mach gaen die wil. Ba, ou, de Herdoopers gaen hier achter strate de liens segghen, indien datse willen de rechte waerheyt hooren, datse dan commen int Gruythuysbosch. Jesus, och, goeliens, is dit niet een byster gruwelicke sake? Ja hoe sullent wij Catholijcken lange mogen of connen houden staende? Ba ten is niet moghelijck, want de een sect op dander groiet ons over den hals. Ba, ou, het Kersten geloove en die helige Catholijcke religie moeten nu te gronde gaen! Ba de Herdooperie salt al op slocken, want eerst valt ghy van de Catholijcke helighe Roomsche Kercke en wert Erasmianen; daer naer wert ghy Cassandrianen, daer naer [89r] Lutherianen, daer naer Calvinisten en daer naer Herdoopers. Maer ten lesten spruyten uut de Herdoopers noch de Adamijten, de David Joristen, die vant Huys der liefden en Atheisten.

Den .11. Novembris geschiede der Doopers predicatie soo gheheel openbaerlick int Gruythuysbosch datmender deur de gansche stat van Brugge af wiste te spreken. Daeromme ordinierde den Magistraet datmen heurlieder predicatie den .17. Novembris met ghewelde verstooren of destrueren soude ende men seyde drij of vier dagen lanck onder tvolc dat den crijchslieden gheoorloft was de Herdoopers te overvallen, heur cleederen uut te trecken, te pilleren en te berooven.

Den .17. Novembris trocken twee hondert crijchslieden ende ontrent tsestich mannen te peerde uut Brugghe naer het Gruythuysbosch, om die predicatie van de Doopers te destrueren en te verstroien, ghelijck gheordiniert was. Hieromme hoordemen en sachmen aen B. Cornelis in zijn sermoon een sonderlinghe groote blijtschap, lovende den Magistraet van Brugge in dese ordinantie, seggende, datse al heden deur de predicatie der Herdoopers met ghewelde, cracht ende macht te destruyeren en te verstroien, een groot deel van heurlieder misdaet versoenen souden. Daer sochte hy tvolck te verblijden en te doen lachen, segghende: Ba, goeliens, ta-[89v]vont sullen alle onse Herdoopers in Adamijten verkeert ende verandert zijn, sij sullen al moeder naect te huys commen. Ba, wat een gelach, wat een ghegheck, wat een ghespot sal daer zijn ande poorte. Ba, die nu lust heeft naecte liens te sien, die en derf of en behoeft maer ande Boveriepoorte te gaen staen wachten tegen dat de Herdoopers tavent uut heurlieder predicatie thuys commen, want onse crijchsliens sullender terstont al Adamijten af gemaect hebben. Ou, ba, noch prijse ic ons crijchsvolc, die sullen wel op een half ure een dusent Adamijten maken, daer de Herdoopers so lange om preken moeten. Ba, so moet mender mede toegaen. Ba, hadmen doch int eerste dese Calvinisten en Calvinistinnen ooc eens also met de bloote schijtgaten uut de predicatie laten thuys commen, ick belove u, sij en souden voor waer niet meer ter predicatien geloopen hebben. Ba, nu en spijt my doch anders niet dan dat men sulcx niet int eerste eens gepeynst of bedacht en heeft met de Calvinisten en Calvinistinnen ooc te doen. Ba, niet beters dan dat, want het dootsmijten bringt te veel groote beroerte ondert volck, gelijckmen nu siet, wat hier te Brugghe al te doen is om die twee of drye Guesen die hedent viertien dagen ande Cruyspoorte doot geschoten wierden, maer dit naect ontcleeden is te belachen. Ba noyt beter practijcke, ba dit is de beste cluchte van allen, dat soo is! Dese blijtschap van B. Cornelis [90r] was te vergeefs, want deur sulcke geruchte als voorseyt is en vergaderden de Doopers op dien dach int Gruythuysbosch niet.

Den .24. Novembris beclaechde B. Cornelis in zijn sermoon seer deerlick, seggende: Jesus, y, en ist niet groot jammer, dat de Doopers en sondaghe int Gruythuysbosch niet wederomme en waren vergadert, om datse daer ontcleet hadden mogen werden ende also naect en bloot in de stat hadden moeten commen? Ba fy, het is te spijten datmen sulcke nestken so jammerlick versuymt heeft intijts te berooven. Niet te min, sij hebben oock al heurlieder vriendekens int spel, diese in tijts connen waerschuwen. Ba, eylacen, dat de camer van de Collegie des Magistraets van Brugge gebreckelick is van leken of van ondichticheyt, ba, dat en heeftse van heden noch van ghistere niet, maer ten mach nochtans niet geseyt zijn. Soo dat bleke of schene over ses of seven jaren aen dien aermen bloet Adriaen Roobaert, eylacen om dat hy gheseyt hadde dat hy wel eenige inde Wet of van de Collegie des Magistraets van Brugge soude weten te wijsen die de Herdooperie toestonden. Ba daeromme moste de goede man in zijn hemde bloots hoofts en bloots beens met een bernende keerse in zijn hant commen liggen vergheffenisse bidden dat hy so moste. Ou, ba, gheen sake en spijt my soo seere ter werelt dan dat ick en Sondage lestleden den [90v] Magistraet van Brugge also te vergheefs ghinck staen prijsen en loven. Ba seker, ick mercke nu wel dattet al een ghemaect raetken was: zij haddent gheruchte so lange van te voren verbreet vant wonder datse souden schijnen te bedrijven, dat de Herdoopers heurlieder wel wisten te wachten daer te commen. Ba dat spijt my rechs dat wij Catholijcken ons altijts soo te vroech en te vergheefs verblijden. Neen, en beyd, het sal noch te passe commen, dat belove ic heurlieder. Ba ic hebbe noch al een luys inde oore die al eer langhe uut commen sal! Wist ick maer noch een cleen luttelken bescheets daer af, ick versekere u dat ickse wel eens te pacht nemen en te keer gaen sal.

Den .25. Novembris quam B. Cornelis met een leelick gram verstoort aensichte op den predickstoel en beghonste hem daer seer qualick te hebben, segghende int eerste: Ba, goeliens, ou, wij Catholijcken hebben tot nu toe al ghemeent dat die vier Leden van Vlaenderen, of dese Magistraten, anders niewers omme te Breusel ghereyst waren dan van de Gubernante volle macht te vercrijgen om te verbieden der sectarisen predicatien. Ba, maer nu verstaen wij datse aende Gubernante oock seer neerstelick versoecken en begheeren het vergaderen vande Generale staten, op dat sijlieder daer deur eenige middelen mochten vinden om de troubbelen en die [91r] turbatien neder te leggen en te stillen, die ter causen vande religie opgheresen zijn en alle de Nederlanden in onruste en verdervinghe gebrocht hebben. Ja, ist waer? Hey dat waer rechs u lieder dingen! Y, ja ba dat ware just u lieder werck! Ba, en bey, my verwondert waer ghylieder noch so langhe sijt ghebleven met u vergaderinghe van Generale staten om inde sake vande religie te ghaen ligghen wroeten en dabben, om die twisten te vereenigen en paysseren, en te veraccorderen. Ba, ou, ghy Magistraten, wat laet ghy u doch duncken? Ba, wij gheestelicke en sullen noch en willen in gheender maniere gedoogen noch lijden dat heur de wereltlicke leeckemenschen inde sake vant geloove of inde religie eenichsins moeyen sullen, de welcke doch buyten heurlieder staet en tegen heurlieder beroepinge is. Ou, ba, het ware sacrilegie! Ba, soudemen aldus den gheestelicken staet, den welcken alleene de macht inde saken van tgeloove en in de religie bevolen en toebetrout is, laten verterden, verknijsen en met voeten trabbelen, soo waert beter het Kersten gheloove geheel versaect en verloochent. Want wat souder anders af commen, van alsulcke reformatie of ordinantie, die dese Generale staten souden reformeren of ordineren, dan een verduvelt, verkettert, vals ende antekerst geloove en religie, gelijck sij heurlieder souden gaen imagenieren en versieren. Ba, ou, [91v] het waer verdraghelicker, lijdelicker of ghedoochsaemlicker voor ons Catholijcken dat men der Turcken Alcoran of der Joden Talmuth inde stede van ons out kersten geloove inbrochte dan een alsulcke reformatie of ordinantie, als ons dese verdorven, ghecorrumpeerde en gefenijnde generale staten souden inbringen. Want ghelijckmen niet en mach pueren of pueteren inden maechdom van een maeght sonder die te violeren aen haer eere, of inden appel van een ooge sonder tgesichte te quetsen, ba, also en canmen of en machmen aende religie ooc niet pueren sonder die te bederven. Ba, men macher in gheender manieren aen commen of aen genaken. Ba, daeromme sal ic my en wil ic my daer tegen stellen, en mijn tanden laten sien, al soudet my mynen hals costen, want wij Catholijcken en mogen van het minste syllabeken van onse Religie niet wijcken, noch de sectarisen het minste puntken of pointcken niet toe laten of gewonnen gheven. Ba, al en waert ooc maer in bevaerden te gaen of int branden van de keerskens voor de beelden, of noch yet minders. Ja wij en mogen ons min dan yet vanden onsen laten af dringen. Want waert sake dat wij Catholijcken het minste syllabeken of minste puntken int geloove of inde religie, of inde ceremonien der Roomsche Catholijcke Orthodoxse Kercke, consentierden te veranderen, ja consten sij ons daer in achterhalen, dat wij [92r] maer int alderminste gedoolt hadden, ba sij souden ons dan noch al naerder willen hebben of voorder willen doen commen. Ba, daeromme en willen noch en mogen wij plat uut, om aldatter inde werelt is, noch om doot noch om noot, noch om leven noch om sterven, van het minste syllabeken of puntken van den onsen niet wijcken, of het souder al verloren gaen. Ba fy, en souden wij Gheestelijcken ons het net alsoo laten over thooft trecken? Ba, daer soude de duvel of zijn moeder met spelen. Maer neen, neen en beyd, noch en hebben sij ons alsoo niet! Ou, ba, wat meenen sij datse voorhanden hebben? Ba wij en zijn noch soo mat, noch so ten eynde asems niet, wij en sullender ons wel connen tegen stellen. Ba wat laten sij heurlieder doch duncken datse zijn? Ba datse heurlieder allegelijck beschijten en moeyen heurlieder met heur policien, ende inde sake seculier en stellen heurlieder onder onse gehoorsaemheyt, en vragen ons watse gelooven, watse doen of laten sullen. Ba soo siet.

Deur alle dese abominable, horribile blamatien, injurien, vileyne leughenen ende tyrannighe bloetdurstighe meuterien die B. Cornelis dagelicx so langher so meer liet uut bersten, is dien seer geleerden Heere Stephanus Lindius beweecht gheworden den .26. dach in November desen naervolgenden vermaenbrief aen B. Cornelis in Latine te schrijven ende aen hem te senden.

[92v]COPIE VAN DEN BRIEF STEPHANI LINDII, UUT DEN LATINE OVERGESET.

Aenden Eerweerdigen Vader, B. Cornelis van Dordrecht, Leeraer der heligher Godtheyt ende vermaert Predicant int Clooster van S. Franciscus tot Brugghe.

DAT ghy het Priesterdom soo seere verheft, als een sake van Godt ghecommen, daeraf prijse ick u seere, Vader Corneli. Maer dat ghy seght, dat de wereltlicke regieringe des Magistraets desgelijcx van God niet ingestelt en is, dat dunct my grootelicx zijn te misprijsen. Want als ghy wilt dat den Paus als een Monarcha ofte Prince boven al, over alle Keysers ende Coningen, zijn macht sal exerceren ende dat sulck bevel ende magesteyt als sij hebben, gheheel hangende is aen de Roomsche Kercke, wat gheeft ghy anders te kennen dan dat den Magistraet niet van God, maer veel meer vanden Paus gestelt is? Ick weet wel dat by de constitutie Bonifacii octavi het recht des sweerds den Paus ghegheven is over alle Christenen, maer ick en hebbe oock niet vergheten die prophetie Bernardi, de welcke schrijvende totten Paus Eugenium secundum van beede die sweerden: Ist sake, spreect hy, dat ghy beede de sweerden hebben wilt, ghy sultse beede verliesen. Twelcke grootelicx te vreesen is dat niet ten eynde waer gevonden en sy, indien ghy ende uus ghelijcke [93r] voortaen sulck sijt, so ghy u lieden tot nu toe ghetoont hebt. Paulus tuycht sterckelick dat alle macht van Godt is; ja ooc den heydenschen Magistraet niet uutnemende ende dat alle menschen die excellente machten moeten onderdanich wesen. Petrus vermaent ons oock dat wij den Coninck sullen eeren ende dat wij niet hem alleene, maer oock den Presidenten van hem ghesonden, tot wrake der quaetdoenders ende prijs der weldoenders, sullen gehoorsaem wesen. De woorden van welcken, mits datse generael zijn, soo ist seker dat daer in ooc de gheestelicke persoonen begrepen zijn. Daerom ic en sie niet met wat coleur ghy u voor den rechterstoel Gods sult connen onschuldigen dat ghy dese civile macht openbaerlick soo seere vercleent, dat ghy die oock onder de roede bringhen wilt. Daerin voorwaer ghy niet en volght texemple der Pausen van Roome, daeraf eenighe heur niet gheschaemt en hebben den Keyser heur Heere te noemen. Andere hebben oock gheerne ende ghewillich heur onder zijn vonnisse onderworpen. Ic weet wel dat sommige in dese sake de middelmate te buyten gaen die alle kerckelicke regieringhe onder den Princen ende wereltlicke hand onderworpen, maer ghy sijt ooc al te seer vehement an dander syde, als ghy de Princen ende Wethouders van alle sorchvuldicheyt der kerckelicke saken afweert. Ghy roept inden predickstoel sterc[93v]kelick dattet vonnisse van heligen saken de kercke toebehoort. Wie loochent dat? Maer met wat argument sult ghy betuyghen dat de sorge der Religien den Princen niet an en gaet? Indien sy dan sien dat de gheestelicke nemmermeer in goeden ernst eens en peynsen om de swaerste ghebreken ende misbruycken die oorsake van deelinghen gheven, te beteren, dat sij gherechtighe berespinghen verachten, het ghene datter wel gheseyt is, misprijsen, dat sy veel eer eens viants herte dan affectie der liefde aentrecken tegen sulcke die heurlieden oprechtelick vermanen, ende in gheender maniere en willen eenichsins wijcken om paeys wille an eenige gewoonten of ceremonien die in sommige tijden angenomen zijn - twelcke nochtans sonder hinder van het Catholijck geloove, ende de autoriteyt vande kercke geschieden mach - maer hebben veel lievere te blijven in leugenen, quaet spreken, injurien, daer mede sij buyten de wet der liefden eenen andere valsche saken valschelick pleghen toe te schrijven, ende, datter wel gheseyt is, te verdrayen ende boven dien die Canones ofte reghelen ende kerckelicke straffinghe te versmaden ende niet achten.

Sult ghy duncken dat de Princen de kercke behoorden te laten ende die liever verraden dan beschermen? Voorwaer die zijn van anderen sinne die de getugenissen der heligen Schriften ende der Ouderen niet om de opinie, [94r] by henlieden van te vooren aengenomen, te verstijven, maer om die waerheyt te achterhalen, ondersoecken. By den welcken voor seker ende warachtich wort gehouden, dat die macht des Keysers, der Coninghen oft der Christenen Princen, niet minder en is in de Christelicke gemeente dan sij hier voormaels en was vanden ouden Coningen onder tvolc van Israel. Het officie vanden welcken hoedanich dattet geweest is in tbewaren ende wederoprechten van Gods wet ende voorderen des Goddelicken diensts, is uuten helighen schriften openbaer ghenoech. Want selfs by Godts bevel wert heurlieden aenghepresen het lesen des boecs Deuteronomii, niet alleene dat sij deur selve lesen heur eyghen leven souden gherechtelick ende Godtvruchtelick schicken, maer op dat sij die Goddelicke wetten helich ende ongeschent soude bewaren.

Voorwaer dit betoonen opentlic de exemplen der Godvruchtigen Coningen die inde helige schriften gepresen worden, de welcke verstaen hebbende den wille des Heeren uut de goddelicke wet, hebben den Priesteren ende Leviten bevolen dat sij Gods dienst inden temple na tvoorgeschrift der goddelicker wet souden op rechten ende van alle vlecken suveren. Die ongeschicte ordeninge der Priesteren ende Leviten hebben sij wederom geschict gemaect ende een yegelick geboden zijn officie te bedienen, Priesters ende Leviten deur gans heur rijc gesonden, [94v] de welcke den boec des Wets voortgehaelt hebbende, het volc souden onderwijsen naer het inhouden van die. Der welcken Godtvruchtigen Coningen uutnemende insettinghen, de Godtvruchtige Christenen Coninghen, Constantinus, Theodosius, Justinianus, Carolus Magnus .&c. neerstelick hebben achtervolcht. Der welcker neersticheyt ende toesicht om die saken der Kercke te schicken, blijct ghenoech so wel inde Kerckelicke historien, als in de salichste wetten, die sij van Kerckelicke dingen ghemaect heben. Soo is dan hier voormaels ghehouden gheweest het officie der Keyseren ende Princen te syne, als de saken der kercke beroert waren, tsamen te roepen die Concilien der Prelaten der kercken ende der geleerde mannen in de goddelicke schriften, de saken die totter vrede makinghe der kercke dienen tondersoecken, ooc de gheestelicke mannen te vermanen van heurlieder officie, int uutroeyen van de valsche Godtsdiensten ende in tverbreeden der suyvere leeringhen ende om dat te volbringhen oock daer toe van heurlieder wege heur bystant toe te doene, die straffe vander kercke met wetten te bevestigen, die overtreders der goddelicken ende kerckelicken leveringen ende die stoorders des kerckelicken vredes te bedwingen.

Van desen Princelicken ampt vintmen kerckelicke historien ende boecken der kerckelicke schrijvers. Augustinus van de correctie der Do-[95r]natisten: Als (seght hy) de Coninghen den Heere noch niet en dienden ten tijden vanden Apostelen, sij en mochten niet bedwongen worden deur de wetten des goddeloosheyts. Maer daer naer, als is beghinnen volbrocht te worden tghene datter geschreven is: Alle Coninghen der eerden sullen hem aenbidden, alle Heydenen sullen hem dienen; wie is er, wel zijn verstant hebbende, die segghen sal: En wilt u niet moeyen in u Coninckrijcke van wien die kercke uus Gods wort beschermt ofte bevochten? Leo primus den Paus inden 73. seyndbrief totten keyser Leonem Augustum: Ghy moet haestelick aenmercken dat die Coninclicke macht u niet alleene tot die regieringhe des werelts, maer aldermeest tot een beschermsel der kercke ghegheven is. Ende Justinianus den keyser: Indien wij ons beste doen die borgherlicke wetten (waeraf God, deur de liefde die hy tonswart draecht, ons de macht bevolen heeft) gheheel vast ende ghestadich te bewaren ter gherustheyt van den ondersaten, hoe veel te meer neersticheyt moeten wij doen tot onderhoudenisse van de helige reghelen ende goddelicke wetten die voor de salicheyt onser sielen ghestelt ende gheordineert zijn. Gregorius primus de Paus verheft Reccaredum, den Coninck de Gotthen, dat deur zijn hoocheit alle dat volc der Gotthen van de dwalinge der secte van den Arrianen in de vasticheyt des oprechts ghe-[95v]loofs overgestelt was. Ende Isidorus, inde Decreten vergadert by Gratianus, seght: Den Princen des werelts belijden dat sij God rekeninghe gheven sullen vande kercke, die sij van Christo ontfangen hebben te beschermene.

Want in dien dat deur die geloovige Princen der kercken vrede ende leeringhe vermeerdert of gebroken wert, hy die zijn kercke heurlieder macht overgheleveet [lees: overghelevert] heeft, sal van heurlieder rekeninghe eysschen. Daerom, ic en verstae niet uut wat causen dat ghy soo beroerlick sijt tierende en barende, in dien die staten van den Nederlanden, onder de welcke de principaelste zijn de Geestelicke die voetstappen van heurlieder ouders die den rechten wech zijn voorghegaen, achtervolgende, om heur conscientie ghenoech te doen den noot van de kercke onderstaen te hulpe te commen. Wel wetende dat de autoriteyt vander kercken beter can behouden worden ende den vrede ende eenicheyt weder op ghebracht, indien sij opentlick de misbruycken emde superstitien bekennen ende in tijts verbeteren dan of sij die begheerden te decken ende te dissimuleren. In welcke saecke, het is verre van daer dat ick soude gelooven eenich onghelijck oft inconvenient te wesen, want ick late my eer duncken dat sulcke swaerlick misdoen en Godts stranghicheyt eens ghevoelen sullen, ten sy dat sij daer af leet-[96r]schap hebben. Oock en vermindert gheensins dit Princen ampt het exemple van Ozias die hem selven toeschreef ende gebruycte der Priesteren ampt int ontsteken des wieroocx. Om welcke sake hy van Godt met melaetsheyt gheslaghen was, hoe wel ghy tselve exemple daer toe metten crommen halse soect te treckene. Want de meeninghe en is niet, dat de Princen ende Wethouders selve der Priesteren eygen ampten, de welcke zijn: prediken ende de sacramenten te bedienen, invaren sullen, maer dat sij heurlieder houden sullen in heur officie ende om dat te volbringen niet alleene voorstanders, maer oock hulpers zijn.

Ghy en sult, laet ick my duncken, niet berispen des Conincks Joadis exempele, de welcke suspitie hebbende op de Priesters dat sij ghelt, twelck gheoffert wierdt ter beschermenisse van den temple, elders toe souden ghekeert hebben, beval dat eerst in een kiste te sluytene ende daer naer ten bywesen van synen schrijvere daer mede te betalen die metsers, timmerlieden ende smeden. Ten doet oock niet te propooste dat de Princen gherekent worden int tghetal der schapen die huerlieden heel bevelen moeten in de sorghe der herderen, want in de Goddelicke schriften de Coningen en heeten niet alleene schapen, maer ooc voesterheeren van de kercke ende ghemeente, [96v] de welcke, hoewel sij selve de schapen niet voeden en moghen, noch by heurlselven vanden voetsele vonnissen, nochtans zijn sij gehouden de schapen van goeden herderen ende dat heur bequaem voetsel ghegheven worde, te voorsien. Twelcke den Keyser Justinianus schijnt wel nauwe aenmerct te hebbene, als hy seght, dat hy niet minder sorghe voor de kercke, dan voor zijn leven en draecht.

Na dan dat de saken sulck zijn, ick bidde u hertelick, Vader Cornelis, dat ghy die neerstelicker wilt overlegghen, ende met sulcker goetherticheyt aenveerden, so sij van my gheseyt worden. Ende op dat ghy rechtveerdiger Juge soudt wesen, ick soude grootelicx begheeren dat ghy uut doen soudt die affectien die tvonisse plegen te beletten ende aendoen die Christelicke sachtmoedicheyt. Twelcke doende, ghy sult vele min lieden suspect beghinnen te syne van ydelheyt ende loghentale, ende boven dien sult ghy de cause der Catholijcken profitelicker zijn. Want nu, als ghy beliecht de Confessionisten ende Calvinus navolghers, sterckelick seggende dat sij leeren dat Christus gheen warachtich mensche en is, dat de goedinge ende huysvrouwen al ghemeyne zijn, dat die alderhelichste Maria niet altijts maeght gebleven en is, dat sij den doop bedienen sonder water ende vele meer andere dinghen die heur niet eens al droomende tevoren ghecommen zijn, (soo de Catechismi [97r] ende kinderleeren, uut heuren namen uutghegheven, betuyghen) het gebeurt dat de Catholijcken, dese leugens achterhaelt hebbende, daer naer u min gheloove gheven in de leeringhen der Christelicke Religie. Want seer wel te recht heeft Aristoteles gheseyt dat de leughenaers anders niet en winnen met heur lieder leughenen dan dat als sij ooc de waerheyt seggen, heur nochtans niemant en ghelooft. Daeromme uut de liefde die ick tuwart draghe, vermane ick u dat ghy ten minsten nu beghint u selven daer in ongelijck te syne. Ghy siet dat ghy tot deser tijt toe niet of luttel gheprofiteert hebt, soo ist dan van noode dat ghy een ander maniere annimt; noch de sake, noch dese tijden en verdraghen gheen traghe raden.

U en is niet onbekent, dincke ick, dat den teghenwoordigen staet vander Kercke verre gheweken is vande suverheit der ouder Kercken. Datter in de forme van de leeringe, in de uutwendighe ceremonien ende aldermeest inde straffe of dicipline gheen cleyne afwijckinghe ende veranderinghe ghebeurt en is; dat oock eenighe abusen in vele saken, ende sonderlinge inde Misse selve, daer af nu den principalen strijt is, by lanckheyt van tijden inghecropen zijn. Ghy weet dat de Missen van S. Basilius, Chrysostomus, ende andere oude, die ghy ten rechten soo seere prijst, geweest zijn helige werckingen, inde welcke uut de insettinghe des Heeren broot [97v] ende wijn deur de woorden Christi ende aenroepinge des Goddelicken naems ghehelicht wierden ende den gheloovighen bedeelt, met vele bedinghen, die de oversten der kercken totte weerdighe nuttinghe der sacramenten daer toe ghevoecht hebben. Waeromme en roept ghy dan nu niet dat onse Misse den ouden Missen onghelijck zijnde, naer de oude forme, leeste ende reghele ghecorrigiert, ende dat daer in tghebruyck van den sacramente des bloets des Heeren of de heele ende wettelicke ghemeenschap des lijfs ende bloets des Heeren weder opghericht moet werden na de oude maniere der Roomscher kercken? Item, dat de bedeelinge der sacramenten in de celebratie der mysterien, of inde Missen, by ghevoecht moet zijn. Welcke maniere wij connen doen blijcken dat men noch hedensdaechs gebruyct, niet alleene inde kercken der Griecken, Morianen, Armenien, maer in alle kercken van Europa, sonder inde Roomsche kercke alleene. In welcke Roomscke kercke die oock onderhouden ende bewaert is gheweest inden dienst van Paeschen totten tijden des Paus Martinus de vijfde, naer tjaer duyst vierhondert, oock naer tverbot van het Concilie van Constantz. Is niet elc eerste (soo Tertullianus seght) het waerste?

Ist oock niet buyten alle twijffele dat hier voormaels de Missen soo by den Priesters ghecelebreert zijn geweest, dat het volc niet [98r] alleene en soude ghevest blijven ende gapen op de uutwendigen tooch, maer datmen de bedingen ende lesingen der Goddelicker schriften soo doen soude dat die dienen souden tot vermeerderen des geloofs ende tot godvruchticheyt der tegenwoordigen, om wiens wille die ghedaen wierden. Dat meer is, inde oude institutien der Vaderen blijct dat het werc der Missen niet alleene om den volcken ghedaen en wierdt, maer oock dat het volc daer in zijn deel ende werck hadde. Want ghelijck wel seght Cajetanus: De insettinge vander Misse heeft dat dattet volck hoore saken van der leeringe ende segghe lofsanghen. Oock de outste uutlegghers der kerckelicke diensten, bekennen dat die Misse alleene een wettelicke Misse is in de welcke tegenwoordich zijn de ghene die antwoorden, offeren ende communiceren. Ende den boeck der kerckelicke onderhoudingen, ghenaemt Micrologus, meent dat men eygenlick Communie niet en mach heeten, ten sy datter meer te gader van tselve sacrificie mededeelachtich zijn. Daerom die eerweerdighe ende seere geleerde Vader Johannes Hofmeisterus in desen onsen tijt heeft synen sin verclaert met dese corte woorden, daer hy de bedingen vander Missen beduydt, seggende: De sake in haer selven betuycht ende roept dat, so wel in de Griecsche als Latijnsche kercke, dat niet alleene de Priester Misse doende, maer oock alle dan-[98v]der Priesters, Ouderlingen, Diakenen, mitsgaders alle dander volck of ten minsten een deel des volcks, ghecommuniceert hebben; twelcke te verwonderen is hoe dattet opgehouden heeft; ende men moet benerstigen dat dat selve goet gebruyck wederom inde kercke ghebracht worde.

Soo dan, het is goet te siene hoe naer dat overeen commen oft discorderen met die sententie van dien godvruchtigen ende gheleerden ouden tijt onse Missen: inde welcke de Priester alleene neemt ende behoudt voor hem helven [lees: selven] de sacramenten, sonder datter eenighe bedeelinghe der verholen mysterien gedaen wordt. Voorwaer (want ick moetet opentlick tuyghen) als ick misse ghedaen hebbe, my is somtijts te voren ghecommen dat het misbruyck van onse Missen claerlick mochte bewesen worden uut dese woorden vanden Canon vander Missen, alsmen seght: Et onmium circumstantium, &c., dat is: Ende allen den ommestaenders. Item: Ut quotquot ex hac participatione sacrosanctum corpus et sanguinem sumpserimus, dat is: Op dat alle de ghene die vande mededeelinghe deses altaers het helich weerdighe lichaem ende bloet sullen nutten. &c. Wederomme dat het recht gebruyck der Missen in dese woorden betoont wierdt: Ut nobis corpus et sanguis fiat, Op dattet ons lijf ende bloet worde, &c. Welcke sake gedaen heeft dat ick nu conscientie make van Misse te doene, ten sy dat-[99r]ter eenige by zijn den welcken ic het sacrament des lichaems ende bloets Christi mededeele ende dat ick my late duncken datmen anders geen Misse en behoorde te celebreren. Want den Priester zijn helighen dienst doende, schijnt veel meer gehouden te syne de sacramenten uut te deelen dan selve tontfanghene. Want tot de nuttinge en is hy niet verbonden dan by een waerschijnende redene, daer hy tot de mededeelinghe verbonden is deur het aldernaectste ghebot ende voorbeelde Christi. Dese myne opinie versterct de .70. Canon Concilii Nannetensis daert den Priesteren verboden is alleene Misse te celebreren. Want het is onvoegelick dat hy segge: Dominis vobiscum, aut: Sursum corda, aut: Gratias agamus Domino Deo nostro, Den Heere sy met u lieden, oft: Heft opwaerts u lieder herten, oft: Laet ons danckseggen den Heere onsen God, &c., naer datter niemant en is die antwoort. Oft in den Canon: Et omnium circunstantium, Ende allen den ommestaenders, &c. alsser niemant by en is oft verwect wort tot bedinge. Ende als hy seght: Oremus, Laet ons bidden, na datter niemant en is die met hem bidde. So dan het voorseyde Concilium concludeert dat die gheckelicke superstitie aldermeest uut Moniken cloosteren verjaecht moet wesen. Ende daeromme wort den Prelaten bevolen te voorsiene dat de Priesters inde cloosters ende in ander kercken medewerckers hebben int celebreren der missen.

[99v] Met dit Decreet Concilii Nannetensis vint men een ghelijck accorderende int .123. cap. Concilii Papiensis: Dat gheen Priester hem en vervoordere alleene Misse te doene, want dat en verclaren, noch de woorden van onsen Salichmaker daer by hy de mysterien zijns lijfs ende bloets syne Discipelen betrout heeft, noch de leeringhe van den helighen Apostel Paulus, noch oock in de handelinghen der Apostelen en leestmen niet bescheedelick eenichsins so te moeten gheschieden. Van dese solitaire oft alleene eyghene Missen schrijft Odo Cameracensis op den Canon dat die in voorleden ouden tijden in gheen gebruyck en waren, te wetene alsmen gheen Missen en dede sonder Collecte, dat is: vergaderinghe van eenighe die offerden ende vanden sacramenten mededeelden, maer dat die maniere van alleene eyghene Missen te celebreren meest inden Moniken Cloosters onderhouden is gheweest. Ende voor Solitaire Missen zijn oock ghehouden gheweest die de Priester met eenen dienaer celebreerde.

Hier wildick wel, goede man dat ghy by u selven overpeynsde welc van beeden u duncken soude gherustere ende metter Goddelicke insettinge ende costume vander kercke bet accorderende, te wetene dat wij in elcke Misse ten bywesen van sommige van de Clergie oft van den volcke de Sacramenten bedeelen ende uutreycken naer de Apostelicke [100r] ende oude maniere, oft dat wij liever, geroert deur de autoriteyt vande versche costuyme, ons laten duncken dat wij die Goddelicke mysterien moeten celebreren, al ist oock dat wij alleene die gebenedijde Sacramenten souden nutten? Het is licht om te gheraden wat hier op antwoorden souden die oude Patres, waren sij hier, die in de vergaderinghe van het Concilium van Nicen waren, die so gheordineert hebben: Prisci ritus obtinento, Dat die oude gebruycken vast onderhouden worden. Na dat wij Catholijcke de vasticheyt van onser sake setten op de universele alghemeyne eendrachticheyt der Ouder kercken, behooret oock niet dat wij de saecken die tot argher vervallen zijn, weder oprechten naer de forme des ouderdoms ende dat wij alsoo helpen de salicheyt vervoorderen van den ghenen die anderssins deur onse schult tot onse partyen afvallen sullen? Twelcke indient niet gedaen en wordt, soo schijnet dat wij te vergheefs van Basilius, Chrysostomus, Ambrosius ende andere alderhelichste ende geleerste Prelaten, die wettelicke maniere van sacrificeren, by heurlieder met sonderlinge ghetrouwicheyt ende nersticheyt de Roomsche Kercke gelevert, ontfangen hebben.

Mogen wij de oude ghebruycken die de beste is, waeromme achten ende onderhouden wij liever de nieuwe die den Ouderen niet even wel aengestaen en heeft? Hier voormaels men celebreerde maer [100v] een Misse oft twee na den eysch vander sake ende dat nemmermeer sonder communicatie ende wettelicke uutdeelinge der beeden gedaenten met uutnemende devotie ende eerweerdicheyt, ende daer plach de Priester openbaerlick de gebeden uut te spreken in de ooren van tgantsche volc, in die helige vergaderinge versaemt, ende die also den geloovigen voor te seggene. Want dese ghebeden ghemeene waren den Priestere, als openbaer dienaer der Kercken, met het helich volck waer uut de Kercke als een stadt ghemaect wort. Desgelijcx S. Franciscus inden brief totten Priesters van syner ordene vermaent ende stiert heur ernstelick in den Heere dat sij ooc inde plaetsen daer meer Priesters zijn, maer een Misse sdaechs en celebreren na de forme van de Roomsche Kercke. Wat of die Vaders nu wederom levende wierden ende of sij saghen so groote menichte der Missen op diversche altaren, ende op eenen tijt alomme met onsprekelicke onachtsaemheyt celebreren? Waer deure, naer tvermaen Pauli, tvolc meer verstroyt wordt, dan vergadert, ja dickmaels van daldersnootste ende onsuyverste menschen die dat werck als een ambacht om op te leven ende om ghewin volcommen, ende daer toe groote menichte van schelmen ende boose menschen te gader loopen, meenende dat heurlieder uut sulck een aensien of tooch, eenige helichmakinghe toecomt, hoewel sij om heurlieder leven te veranderen niet [101r] eens en peynsen, maer selfs dickwils na het dagelicx Missehooren wederomme keeren tot heurlieder ghewoonelicke schelmerie.

Item, of sij saghen datmen in de selve Missen niemant van den sacramenten mede en deelt oft alleene het sacrament des lichaems, ende niet des bloets daer mede uut en reyct? Dat oock de bedingen daer af ick hier vooren gesproken hebbe, van den sommigen met so nedere stemme gelesen worden dat oock de naeste bystaenders die niet en connen hooren, vaten, noch verstaen? Dat ooc, na tbevel Pauli, daer toe gheen beduytsel gevoecht en wort, noch eenige uutlegghinghe, naer tlesen des Evangeliums, tot onderwijs des volcx, naergheseyt. Of sij (segghe ick) dese ende gelijcke dinghen saghen, wat meenen wij dat sij doen souden? Souden sij die oock voor den volcke excuseren? Ende souden sij daer toe, om den ongheleerden te bedrieghen ende de dwalinghen te versterckene, bybrengen de ghetughenissen der Ouderen ende der Concilien? Ick en dinckes niet, maer ick gheloove bet dat sij met een groote coragie tvolck wederom roepen souden tot die oude ende wettelicke forme van sacrificeren.

Wij en souden oock van heurlieder (soo ick sekerlick houde) die leeringhe die van eenighe somtijts den volcke voorghehouden wordt, niet hooren, te wetene dat de Misse, ex opere operato, dat is, uut de cracht van den wercke datter ghe-[101v]wrocht wort, sonder goede roeringe van den ghenen diese gebruyct, rechtverdich maect ende verdient vergevenisse van schult ende pyne ooc den onrechtverdigen, voor wien die toegheschict wordt, in dyen sij gheen schof daer teghen en schuyven.

Item, dat de Priester deur zijn voornemen en consecratie crachtelick mach opofferen tlichaem Christi voor den ghenen daer vooren hy wil. Ooc en souden sij dese propositie: De Misse is een sacrificie voor levende ende doode, niet soo naectelick, simpelick, ende sonder eenich uutleggen den volcke int tsermoon voorstellen dat het volck niet meenen noch gelooven en soude datter inde Misse ghebeurt eenighe nieuwe versoeninghe ende verghevenesse der sonden ende die niet ghelijcken souden der passie oft de sacrificie die int cruyce volbracht is, ghemerct dat de meeninge der kercken ende der ouderen heel anders gheweest is, als sij seyden datmen tlijf des Heeren offerde voor levende ende doode ende sacrificie dede voor de gemeene salicheyt des gantsche werelts. Twelck ick by veel ghetuyghenissen Ambrosii, Augustini, ende andere Vaderen soude mogen betoonen, ten ware dat ick vreesde dat de onwijse den gheleerden soude schijnen te leeren. Ende naer dat dese saken sulck zijn, zijn sij noch verwondert datter op dese tijt soo vele zijn die van de Misse soo ongoddelick ghevoelen, ghemerct dat wij daghelicx daer af oorsake [102r] gheven?

Maer ghy sult moghelick seggen: dese saken en gaen de substantie ende het wesen der Missen niet aen ende zijn gelegen inde verdraeyde opinie der menschen; ick en spreke van gheene abusen. Ic hooret wel, maer dient toebehoort de ware ende Catholijcke leeringe uut te leggene, behooret oock den selven niet toe de valsche leeringe, inden menschen herten ghewortelt, uut te roeyene? In de Joodsche kercke, de Propheten berespten die niet de Phariseeusche opinie die de herten van sommige besat, te wetene dat sij heur lieten duncken dat sij deur de uutwendighe werckinge van de sacrificie Godt een danckelick werck deden ende vande sonden ghesuvert wierden, al waert dat sij selven volherden inde alderswaerste boosheden?

Bovendien, zijn daer uut niet ghesproten alle de beroerten, daer mede hedentsdaechs de kercke sorghelick bestormt ende benaut wordt, dat de ghene wiens officie dat was, de openbare ende kennelicke misbruycken te ontdeckene, die ghedissimuleert oft onschuldicht hebben? Want hadden de misbruycken ende die sonderlinge, die de Misse ende andere deelen des dienst Gods ingevaren zijn, in tijts betoont, ghestraft ende ghebetert gheweest, daer souden nu min oneenicheden zijn. Daerom, eerweerdighe Vader, my dunct vele beter gheraden te syne, te berespen de fauten van den onsen ende daer toe verbeteringe te soeckene, [102v] dan langer te ghedoogene dat onse partyen daer uut occasie nemende, noch meer voortgaen in te tieren ende baren tegen ons met een tonge vol etters. Tis wel waer: de navolgers van Calvinus ende Martinus sullen in heur vuyst lachen, siende dat wij onsselfs wonden ontdecken, maer het is beter dat sij begecken de wonden daer van wij noch genesen mogen, dan dat wij die sonder eenige remedie daer toe te doene, laten swellen, apostumeren ende ongheneselick worden, so dat eyndelinge ghebeuren soude dat sij souden belachen onsen onderganck die ons uut onsselven sekerlick nakende is, ten sy dat deur wettelicke ende bequame remedien de wonden vander kercken genesen worden, achterlatende die geweldige ende onbequame middelen (die u te seer schijne te behagene) tot nu toe by onwijsen rade ende ongeluckigen eynde gebruyct, die den swere vande Kercke niet alleene verbittert ende ghestoort en hebben, maer bycans hebben die oncureerlick ghemaect.

Dit zijn de saken, aldergheleerste Heere, die my nu te vooren commen zijn om u te segghene ende die ons deur tvermaen ende rade van sommige Priesteren, Religieusen, Devoten ende andere geleerde ende godvruchtige mannen, metten welcken wij dese dingen geconfereert hebben, gedocht heeft u mede deelachtich te makene. De welcke u alle deur de hertelicke bermherticheden Gods bidden, dat ghy me-[103r]delijdende op tChristen ghemeynte, met soovele periclen omringt, liever u neersticheyt doet om den pays ende vrede der kercken te vereenigen dan dat ghy met vele woorden den Coninck onsen aldergenadichsten Heere verwect om het arm volc te verslaen, te dooden, ende op de vleesbanc te brengen, op dat in dien yemant deur u toedoen ende raet ghepuniert worde metter doot oft verminckinghe zijns lichaems, ghy onwetelick niet en loopt in irregulariteyt, reguliere mannen qualick betamende. So vele alst my aengaet, ic bidde u vriendelick dat ghy dese dingen van my met sulcke goetherticheyt ontfanct, alsse gheseyt zijn, ende dat ghy my, al ben ick van den ongeleerden ende onwijsen, nochtans by aventure yet goets ende bequaems voortbringhende, niet en versmaet. Godt de alderhoochste wille altijt u tonghe soo regieren dat ghy niet en spreeckt dan dat tot timmeringhe ende stichtinghe der Kercken dient.

Vaert wel. Ses daghen voor December M.D.Lxvi.

Ick en weyghere niet, ja selfs ic begheere grootelicx dat ghy desen brief deelachtich maeckt niet alleene den aldereerwerdichsten Heere, mijn Heere den Bisschop, maer oock den weerdigen Vaderen Rogerius, Veldius, Paulus, Courtevyle ende anderen gheleerden ende godtvruchtighen mannen. Voor den welcken, indient u goet dinct, ick ben bereet te compareren ende redene te ghevene van mijn sententie.

Uwe Stephanus Lindius Priester.

[103v] Den .4. Decembris seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba, goeliens, ic moet u te kennen gheven hoe datter een fraey, jent, schoon, jonck meysken een brief van eenen Stephanus Lindius in onslieder Clooster gebrocht heeft die aen my geschreven is, seggende: dat hy van Yperen ghesonden was.

Hey wat een snootheyt en valscheyt! Ba fy, ick ben gram om die groote bottichheyt en slechticheyt van onslieder poortier dat hy dat vuyl claddeken of arch cleuterken niet binnen int Clooster en trock. Ou, ba, men hadde haer, die alsulcken brief brochte, alsoo wel aen eenen staeck behooren te verbranden als den ghenen die den brief geschreven heeft. Ou, het is wel waer: den brief is seer geleerdelick en modestelick geschreven, maer hy is vol bedeckt fenijns en vol deurtrocken heresien of ketterien. Ba, ende daer en boven ghieft hy my ooc noch sulcken schimpslagen, ja hy verwijt my dat ick in mijn sermoonen staen en liege. Ou, goeliens, heb ic u leughens ghepreect? Ba, heb ic u gelogen, he? Ba, ou, hy schelt my een snoo boefken ende een leugenachtich clapperken. Ja hy heet my een vuyl meutijnken, een vuyl schuddeken, een arch meutemakerken, ende een vals rabbauken, en seght dat ick vol vileyne leughenen steke. Ja, ist waer? Ba, goeliens, ou steke ick vol leugenen? Ben ic een deurtrocken rabbauken? Ba, ben ick een arch boefken ende [104r] een snoo leughenachtich clapperken? Ba, ben ick een vuyl meutijnken of een vuyl luysich schuddeken, he? Daer beghonsten die wijfs te smeecken, te stenen en te suchten. Naer dit sermoon stont B. Cornelis en sochte in alle zijn naervolghende sermoonen, meest sachternoens, propoosten by te bringen om van desen brief te vermanen. Want hy ghinck ten lesten daer tegen prediken op elck artijckel, seggende: Ba, goeliens, desen valschen deurtrocken Lindius, desen arghen snooden verrader, heeft my met der pennen gheslagen, maer ick sal hem metter tongen slaen. Ba, nu sal ick doch in alle mijn sermoonen telcken tegen een artijckel van synen fenijnigen ketterschen brief preken. Somtijts beroemde hem B. Cornelis in zijn sermoonen dat hy tegen elck artijckel schrijven soude, seggende: Ba, ick sal ter grooter schande van dien valschen Lindius ghaen schrijven op elck artijckel van synen snooden argen deurtrocken brief en gheven dat in prente uut, om dat voor alle de werelt zijn snootheyt en ketterie ontdect en openbaer mach werden en om dat hy voor yegelick beschaemt ende ter schanden mach werden, deur dien dat ic hem so meesterlick verwinnen sal, snooden verrader, als hy is! Ba, hy is qualick aen mijnen cant gerocht! Ou, ba, dat hy meent gaen schrijven brieven teghens my of tegen mijn sermoonen, ba hy is verre verdoolt, dat hy soo is.

(104v) Deser ghelijcke sermoonen dede B. Cornelis nu voort daghelicx tegen Stephanum Lindium ende tegen synen brief. Deene tijt stont hy daer met en spotte en ghecte ende en schimpte, segghende al lachende: Ba, ten is maer een brief vol warringhe, vol futselinghe, vol vuyle calanie ende vol luysighe beuselinghen die niet te bedyen noch te beschieten en hebben. Dandere tijt sprack hi grammelick daer af, segghende: Ou, den brief is vol heresien, vol ketterien en vol blasphemie tegen God en tegen Gods eere. Ba hy is vol van alle deurtrocken snootheyt en bedroch, en dat so loosselick en so schalckelick datmen veel Catholijcken daer mede bedrieghen soude. Hey argen subtijlen verleeder en verrader, als hy is!

Dit voorgaende sermoon van B. Cornelis tegen Stephanum Lindium en tegen synen brief maecte dat schier yegelick neersticheyt dede om van dien brief copie te hebben of dien te lesen. Ende sommige die gheen Latijn en consten, deden den brief oversetten uut den Latijne in Duytsche, so datter wonder te doen was om dat yegelick begeerte hadde te sien wat doch van desen brief mochte wesen. Maer als nu hier deur den brief van tvolck ghesien, gelesen ende verstaen wiert, so seyden alle verstandige en redelicke liens datter anders gheen gebreck aen den brief en was, dan dat hy veel te saechtmoedich, veel te eerbaerlick ende veel te modest was geschreven, mits [105r] dat B. Cornelis niet weerdich en ware dat men sulcke eerlicke brieven, titulen, superscriptien en loffelicke namen aen hem soude schrijven.

Den .8. Decembris seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba, nu is dese bescheten copie van dien valschen Lindius brief onder tvolc, ja inde handen van de principaelste des Magistraets gherocht, Jesus! Ba, en nu seggen dese gheveynsde Catholijcken al lachende en spottende achter my dat ick daeromme onsinnich of rasende dul worde, ende dat ick deur schaemte also tot archeyt en boosheyt onsteken ben dat ic nu niet en weet wat snootheyt, wat lasteringe en blamatien dat ic over Lindium versieren wil. Ja, ist waer? Ba een stront in u kinnebacken, ghy gheveynsde Catholijcken, als ghy sijt! Ba, my dunct rechs wel aen de opinie van tschrijven dat desen Lindius, desen bedriegher, een van u lieder deurtrocken Cassandrianen is de welcke al veel argher, snooder, valscher, veel bedrieghelicker, schadelicker en veel verderfelicker zijn dan die Calversteerten, Marticoien, Scerminckels of Simmekens blootgaten, alsomen die Calvinisten en Martinisten nu Tantwerpen beghint te heeten. Ou, ba, die verclaren heurlieder voor openbare dootvianden van de helige Catholijcke Roomsche Kercke! Maer ghy gheveynsde dobbelde Catholijcken, sijt liens met twee aensichten en loopt [105v] also tusschen beeden om pays tusschen ons Catholijcken en tusschen de Ketters te maken. Ba, al deur wech, loopt en beschijt u! Hier en is gheen pays te maecken, hier en is niet te middelen noch te minghelen. Ba, wij Catholijcken en willen gheen pays met de heretijcken oft met de ketters maecken. Ba, datse heurlieden voegen naer thelich Concile van Trente en beschijten heur. Ba soo siet!

Den .15. Decembris hadde B. Cornelis wederomme een nieuw oorsake om te staen bassen, bulderen en ghebaren in synen predickstoel, mits dien dat int leste van November Tantwerpen gecommen waren uut Duytslant, M. Johannes Vorstius, M. Cyriacus Spangenberg, M. Hermannus Hamelmannus, ende M. Mathias Flacus Illyricus, alle gadere Leeraers van de Confessie van Augsburch. Hierin was B. Cornelis byster ontrust, roepende, tierende en brijsschende: Ba ic soude wel van dullicheyt en gramschap uut mijn vel springen! Ou, ba, daer zijn nu Tantwerpen, in dien helschen poel, in dien duvelschen afgront, daer alle vermaledijt fenijn en stinckende vuylicheyt te samen vloeyet, wederomme nieuwe verraders, verleeders, bedriegers, nieuwe schelmen en booswichten, uut die verwatene of vervloecte en verdoemde Duytsche landen gecommen, en meenen hier in dese Edele Nederlanden (de welcke heur soo vromelick int Catholijcke Kersten ghe-[106r]loove gehouden hebben, tot dat die magher, drooge, Duytsche lereneersgaten heurlieder vuyl bescheten request gepresenteert hadden) heurlieder Confessie van Augsburch in te bringen of in te planten. Ba, siet toch eens hoe sij terstont (als sij gehoort hebben, dat dese vermaledijde Guesen willen veranderen van religie) commen geloopen met heurlieder duvelsche Confessie van Augsburch.

[wordt vervolgd]