JOAN VAN BROEKHUIZEN ALS LITERAIR CRITICUS
door Willemijn Leene
Inleiding
In 1625 wordt er te Amsterdam een toneelstuk gepubliceerd dat nogal wat stof doet opwaaien: Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd. De auteur ervan is Joost van den Vondel. Palamedes, de hoofdpersoon van het stuk, is een mythologische figuur uit de Trojaanse oorlog, die onschuldig ter dood veroordeeld wordt wegens hoogverraad. Vrijwel iedereen doorziet onmiddellijk het satirische karakter van het stuk en herkent in de hoofdfiguur Palamedes de landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt, die in 1619 terechtgesteld was.
Vondel, was het algemeen gevoelen, neemt in Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd Van Oldenbarnevelts rechters en de contra-remonstranten, die ook aan Van Oldenbarnevelts veroordeling hadden meegewerkt, genadeloos op de hak. Dadelijk doen allerlei lieden hun best om het boek te laten verbieden. Bovendien vonden zij dat de auteur streng moet worden gestraft. Vondel vlucht en duikt onder. Eerst in de Warmoesstraat bij zijn zuster Clementia, later in Beverwijk bij zijn vriend Laurens Baeck.1
Er worden gerechtelijke stappen ondernomen. De Palamedes wordt tot verboden boek verklaard en uit de handel genomen. De Fiscaal in Den Haag wil Vondel voor het Hof van Holland dagen om hem daar te kunnen berechten. De Amsterdamse magistraat en Dirck Bas, een van de burgemeesters, menen echter dat Vondel, als Amsterdams burger, in Amsterdam berecht moet worden. Vondel verschijnt voor de schepenbank in Amsterdam en wordt veroordeeld tot het betalen van ? 300,- boete.2 Voor Vondels Palamedes betekent dit alles natuurlijk een geweldige reclame. Zijn boek beleeft in enkele maanden dan ook zeven herdrukken.3
Las men in 1625 de Palamedes vooral als de geschiedenis van Van Oldenbarnevelt, een kleine vijftig jaar later bekijkt Joan van Broekhuizen Vondels treurspel `objectiever'. Joan van Broekhuizen (1649-1707) was een gewaardeerd Neolatijns dichter in zijn tijd en is daarnaast bekend om de door hem bezorgde uitgaven van klassieke dichters. Dat de eer van de klassieke oudheid hem heilig was, zal straks nog blijken.
Voor een nog onbekend literair gezelschap schreef Van Broekhuizen een literaire kritiek op Vondels treurspel en legde daarbij vooral de nadruk op het verhaal van Palamedes.4 Het handschrift waarin zich deze kritiek bevindt, is getiteld Uitleggingen en Aantekeningen op I. V. Vondels Palamedes, zoo uit Vondels eigen mondt, als uit verscheide Memorien en Schriften bij een gestelt door Gerard Brandt, naar wiens handtschrift ik de zelve heb afgeschreeven. Volgens J.H.W. Unger zou deze `ik' Gerard van Papenbroek (1673-1743) geweest zijn,5 die de tekst van Van Broekhuizen heeft overgeschreven. De vader van deze Gerard van Papenbroek was Philips van Papenbroek, lid van het om zijn pedanterie beruchte Amsterdamse kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum. Die vader was ook bevriend met Joan van Papenbroek.6
Het handschrift bevat de volgende stukken (hier geciteerd zoals in het handschrift):
- Enkele regels geschreven door Vondel.
- I. V. Vondels PALAMEDES of vermoorde onnozelheid. Treurspel.
Achter dit derde onderdeel komt het volgende belangwekkende NOTA BENE, dat volgens Unger dus moet worden toegeschreven aan Gerard van Papenbroek:
De `aanmerkingen', in feite een literaire kritiek van Joan van Broekhuizen, zouden zeker een volledige uitgave verdienen. Ze zijn namelijk behoorlijk scherpzinnig, ofschoon ze geen blijk geven van enig inzicht in wat een satire eigen is. Het volgende citaat is daar een voorbeeld van:
In zijn geleerde dorheid meent Van Broekhuizen dat de satirische strekking van het stuk niet besteed is aan `luiden van oordeel'. Dat dit nou juist de tijdgenoot zo aansprak in de Palamedes, lijkt hem buitengewoon tegen te staan. Met zijn kritiek richt onze filoloog van klassieke snit zich tegen de onjuistheden en de stijl van het treurspel. Hij geeft eerst een samenvatting van de inhoud en vervolgens komt hij met zijn commentaar op de proppen. Hij verwijt Vondel o.a. het verhaal van Palamedes geweld te hebben aangedaan omwille van eigentijdse doeleinden. Vondel had nauwgezet in de Grieks-historische sfeer moeten blijven en had geen eigentijdse elementen in zijn stuk mogen mengen:
Van Broekhuizen gaat vrij uitgebreid in op allerlei anachronismen in het stuk en geeft daarvan tal van voorbeelden. Maar eerst nu een en ander ter plaatsing van de figuren Palamedes en Johan van Oldenbarnevelt.
Palamedes
Over Palamedes lopen de gegevens nogal uiteen.7 Bij Homerus wordt hij niet genoemd. Waarschijnlijk komt hij voor het eerst in de latere verhalen over de Trojaanse oorlog voor. Palamedes was een van de Griekse helden in die oorlog en genoot vooral om zijn wijsheid grote achting. De Griekse redenaar Aristides (2e eeuw v. Chr.) noemde hem zelfs de wijste van de Grieken!8
Allerlei uitvindingen worden aan Palamedes toegeschreven: de lettertekens die hij afkeek van de kraanvogelvluchten, de symbolen voor getallen en ook de dobbelsteen. Het Palamedesverhaal uit de klassieke oudheid komt ruwweg op het volgende neer.
Als Helena, de vrouw van Menelaos, door Paris is geschaakt en meegevoerd naar Troje, stelt Palamedes Menelaos gerust en hij gaat als gezant naar Troje om Helena terug te halen. Als dat niet lukt, trekken de Griekse vorsten op naar Troje. Palamedes wordt naar Ithaka gezonden om Odysseus op te roepen tot de strijd tegen Troje. Odysseus, die liever thuisblijft bij zijn vrouw Penelope en zijn zoontje Telemachos, bedenkt een list. Hij doet alsof hij krankzinnig is geworden door het strand te gaan ploegen. Palamedes ontmaskert Odysseus door diens kind Telemachos voor de ploeg te leggen. Odysseus blijkt dan absoluut niet gek te zijn en moet alsnog mee naar Troje. Sinds dit voorval zint Odysseus op wraak.
Bovendien gebeurt er nog een aantal dingen die Palamedes er bij Odysseus niet geliefder op maken. Als er plotseling wolven bij het Griekse kamp komen, wil Odysseus op ze gaan jagen. Palamedes ziet in hen echter de voortekenen van een ziekte en hij neemt maatregelen: hij schrijft het volk een dieet voor, goede hygiëne en veel lichaamsbeweging. Zo wordt de ziekte voorkomen.
Odysseus wordt er een keer op uitgestuurd om graan te gaan halen, maar hij komt met lege handen thuis. Palamedes scheldt hem de huid vol en trekt er dan zelf op uit. Palamedes slaagt er wel in om graan mee te brengen. Door deze voorvallen, waarbij Palamedes Odysseus steeds weer overtreft, wordt Odysseus' haat alleen maar groter.
Tijdens Palamedes' afwezigheid fluistert Odysseus Agamemnon in, dat Achilles zijn positie wil innemen en dat Palamedes hem daarbij helpt. Odysseus raadt Agamemnon aan eerst Palamedes uit de weg te ruimen.
Dat laatste gebeurt dan ook, door een list van Odysseus. Hij maakt een vervalste brief, waaruit moet blijken dat Palamedes contact heeft met Priamus, de koning van Troje. Een belangrijke rol bij die list speelt ook nog een Frygische gevangene, die de brief van 'Priamus' aan Palamedes moet schrijven. Er is in de brief bovendien sprake van goud dat Priamus aan Palamedes gegeven zou hebben in ruil voor zijn diensten. Dat goud heeft Odysseus van tevoren in Palamedes' tent begraven. Odysseus beschuldigt Palamedes van hoogverraad en gebruikt daarbij de brief en het verborgen goud als bewijs. Palamedes wordt ter dood veroordeeld en gestenigd.9
Johan van Oldenbarnevelt
Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) was vanaf 1569 advocaat voor het Hof van Holland.10 Toen in 1572 de opstand tegen Spanje begon, schaarde hij zich, in tegenstelling tot de meeste leden van het Hof, aan de kant van Prins Willem van Oranje. Zo nam hij als vrijwilliger deel aan de poging om Haarlem te ontzetten. In de jaren daarna ontwikkelde hij zich tot een belangrijk politicus. Hij vertegenwoordigde de Staten, vele steden en adellijke personen. Hij trad regelmatig op als bemiddelaar in conflicten en speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol bij de totstandkoming van de Unie van Utrecht.
Van 1586 tot zijn dood was Van Oldenbarnevelt landsadvocaat of raadspensionaris van Holland en West-Friesland. Hij had de leiding over de buitenlandse politiek en het financieel bestuur van de Unie. Zo zorgde hij o.a. voor de financiering van de oorlog tegen Spanje. Onder zijn politieke leiding kwam een aantal belangrijke zaken tot stand.
Zo sloot de Republiek in 1596 een verbond met Frankrijk en Engeland tegen Spanje (de Triple Alliantie). In 1600 vond een tocht naar Vlaanderen plaats met het doel om Duinkerken en Nieuwpoort en de door de vijand om Oostende gebouwde forten te veroveren. Van Oldenbarnevelt had zeer geijverd voor deze tocht en maakte hem ook gedeeltelijk mee. In dat jaar vond ook de slag bij Nieuwpoort plaats (2 juli), waarop later nog de verovering van Grave (1602), de onder Prins Maurits' bevel uitgevoerde verdediging van Oostende (1601-1604) en de verovering van Sluis volgden. In 1602 maakte Van Oldenbarnevelt deel uit van een gezantschap naar Engeland om koning Jacobus I te doen afzien van een vrede met Spanje. Dit lukte niet, wel deed Engeland afstand van de pandsteden in de Republiek. Na het verlies van Engeland als bondgenoot ontstond bij Van Oldenbarnevelt steeds meer de neiging om eem vrede of bestand met Spanje te sluiten. Van Oldenbarnevelt meende dat een periode van rust goed zou zijn voor de Republiek, die steeds verder in financiële moeilijkheden raakte. Zijn streven ondervond echter van veel kanten afkeuring. Hij werd beschuldigd van Spaansgezindheid en van baatzucht.
Ook met Prins Maurits, die geen voorstander was van een bestand met Spanje, kwam hij op minder goede voet te staan. Maurits wenste niet door Van Oldenbarnevelt op financieel gebied te worden ingeperkt. Bovendien was Van Oldenbarnevelt niet geneigd om de soevereiniteit op den duur aan Maurits over te dragen. Van Oldenbarnevelts vijanden lieten niet na om hem bij de Prins verdacht te maken. Anonieme brieven, op straat gevonden (4 oktober 1608), beschuldigden hem openlijk van verraad. Van Oldenbarnevelt bood zijn ontslag aan, maar werd op eervolle wijze teruggeroepen. Op 9 april 1609 werd het verdrag van het Twaalfjarig Bestand ondertekend, zeer tegen Maurits' zin.
De verhouding tot Frankrijk werd in deze periode steeds moeilijker. Onze gezant François van Aerssen maakte zijn positie aan het Parijse hof vrijwel onmogelijk, o.a. door zijn betrekkingen met de Hugenoten en andere tegenstanders van de Franse regering. Van Oldenbarnevelt zorgde ervoor dat de gezant in 1613 niet opnieuw werd benoemd. Dit was zeker in het belang van de Republiek, maar Van Aerssen was voorgoed een grote vijand van Van Oldenbarnevelt.
Ook op godsdienstig gebied ontstonden er meningsverschillen. Al in 1591 had Van Oldenbarnevelt geprobeerd met een achttal predikanten en evenveel wereldlijke personen een kerkelijke regeling voor Holland tot stand te brengen, waarbij de Staten enige invloed op de kerk kregen, maar wel zo, dat de kerk zich niet in haar vrijheid beperkt hoefde te voelen. Dit plan ondervond echter grote tegenstand vanuit kerkelijke kringen en bleef onuitgevoerd.
Van Oldenbarnevelt had sympathie voor de remonstranten. De bekende Remonstrantie waarin de Arminianen hun denkbeelden uiteenzetten (juni 1610), is na raadpleging van Van Oldenbarnevelt geschreven. Het bijeenroepen van een Nationale Synode, waarvan de Gomaristen de overwinning van hun denkbeelden verwachtten, werd door Van Oldenbarnevelt zo lang mogelijk tegengehouden. Terecht beschouwden deze orthodoxe calvinisten hem als hun grootste vijand.
Van Oldenbarnevelt heeft door overheidsingrijpen geprobeerd de twisten zo veel mogelijk binnen de perken te houden. In de z.g. Scherpe Resolutie (4 augustus 1617) keurden de Staten van Holland het bijeenroepen van zowel een provinciale als een nationale synode af en werden de steden gemachtigd om een bijzondere krijgsmacht in dienst te nemen, die alleen aan de Staten en de magistraten gehoorzaam hoefde te zijn (de z.g. waardgelders).
Dit besluit ontketende een burgeroorlog. Prins Maurits beschouwde het aanstellen van de waardgelders als een persoonlijk affront. Maurits liet zich er door François van Aerssen en andere vijanden van Van Oldenbarnevelt toe brengen om zich aan het hoofd van de contraremonstranten te stellen. Meer en meer was Van Oldenbarnevelt door vroegere medestanders verlaten: in Holland steunden hem nog slechts acht steden. In Amsterdam, dat hem als eerste vijandig was geworden, had hij onder de regenten persoonlijke vijanden, onder wie Adriaan Pauw.
De partijen waren niet meer tot elkaar te brengen. Verschillende pogingen om Maurits met Van Oldenbarnevelt te verzoenen mislukten; ook was het voorstel tot ontslag dat Van Oldenbarnevelt zomer 1617 en voorjaar 1618 had ingediend, niet aangenomen. Zijn tegenstanders besloten ten slotte tot zijn gevangenneming (29 augustus 1618). Hij had de raad om te vluchten niet opgevolgd.
Tijdens zijn gevangenschap is Van Oldenbarnevelt verhoord door een commissie die door de Staten-Generaal benoemd was en die later was aangevuld met leden uit Holland. Daarna werden er op 20 februari 1619 vierentwintig rechters benoemd, van wie er twaalf door Holland waren aangewezen. Zij verhoorden hem tot 1 mei. In beide colleges zaten vele persoonlijke vijanden van Van Oldenbarnevelt. Zijn doodvonnis werd op 12 mei uitgesproken en de volgende dag uitgevoerd.
Vondels anachronismen
In zijn kritiek signaleert Van Broekhuizen een aantal anachronismen betreffende de figuur van Palamedes. Ik zal mij in dit artikel beperken tot een drietal duidelijke voorbeelden.11 Zo schrijft Van Broekhuizen:
Van Broekhuizen doelt hier op een passage uit de monoloog van Palamedes in het eerste bedrijf, verzen 35 t.m. 46. Deze luiden als volgt:
Dat ick de koningen van Sparten en Mycenen,
Met al de vorsten, als wy setten onsen voet
Op Dardans bodem, wou versmooren in hun bloed.
Om dat ick, alsmen had gegeven 't bloedigh teecken,
De vloot noch versch geland, van d'oevers af deê steecken,
En hielme binnen boords, 't geleeck wat, wistme' niet
Dat dit door enckel last des veldheers waer geschied:
Die, als wy 't aerselen der bange krijgslien vruchten,
Hun allen troost, en hoop benemen wou van vluchten,
En moedigen tot slaen, wanneer de nood hen deê
Aenloopen op het spits, of 't swalpen van de Zee.
Waarom zou Palamedes de Griekse vloot terugsturen naar zee? Troje werd belegerd, maar niet rechtstreeks vanuit zee aangevallen. Van Broekhuizen heeft natuurlijk gelijk als hij stelt dat dit op de slag bij Nieuwpoort slaat en dat dit niets te maken heeft met Palamedes' rol in diens tijd.
Toch kan het zijn dat Vondel nog dacht dat het wegzenden van de vloot op bevel van Van Oldenbarnevelt was gebeurd, terwijl dat in feite een bevel van Maurits was geweest.12 Vondel laat zijn personage zich dus verdedigen tegen iets dat het helemaal niet heeft gedaan! Maar het is wel een feit dat de tocht naar West-Vlaanderen door Van Oldenbarnevelt en de Staten-Generaal werd doorgezet, tegen de zin van Maurits. De overwinning die daar was behaald, was dus mede te danken aan Van Oldenbarnevelt en niet aan Maurits! Dat wilde Vondel waarschijnlijk niet `onvermeld' laten.
Een tweede anachronisme signaleert Van Broekhuizen op blz. 11. Bovendien geldt zijn kritiek niet alleen meer de door Vondel geschonden eer van de klassieke oudheid, maar schaart Van Broekhuizen zich achter de orthodoxcalvinistische predikanten en verwijt hij Vondel diens `vinnig nijpen en bijten'.
de plaats in het derde bedrijf V.270. loopt al te verre buiten de historie van Palamedes, en speelt al te klaar op zaaken die men gelooft dat ten tijden van het twaalfjarig Bestand geschied zijn, niet zonder vinnig nijpen en bijten.
Van Broekhuizen verwijst hier naar de uitspraken van de Griekse opperpriester Calches, die in het derde bedrijf (vss. 1007-1020) nog eens uiteenzet waarvan Palamedes op kerkelijk gebied wordt beschuldigd:
Syn vonnis boven aen sal in het voorhoofd voeren:
Hoe dat hy driest bestond het haylge aen te roeren,
En brack met eenen band 's rycx banden altemael:
Het heyr verwarrende met een gedeelde tael:
Beswangrend' een gedroght, en Hydra van geschillen,
Van nood, gebeurlijckheyd, van moeten, en van willen:
En eyscht' in dit geschrey, dat slechts syn bovensang
Alleen sou zyn ghehoort, door kerck, en priesterdwang:
Ia wetten gevende, waer na dat d'outerknechten,
Een hemelsch Godvry volck, sich souden moeten rechten:
En steef het onderscheyd van noodigh, en van nut:
En streckte door gesagh der nieuwigheden stut:
Afslaend een wettige Versameling van papen:
En brengend' om zyn tent vreemd krygsvolck in de Wapen,
Selfs buyten 's Veldheers last: en duysend dingen meer.
Maer gaenwe binnen, want de raed vergadert weêr.
Ook hier is de allusie op Van Oldenbarnevelt overduidelijk en is het verband met Palamedes helemaal zoek geraakt. Deze werd immers niet om godsdienstige redenen ter dood veroordeeld, maar om `redenen' van wraak en jaloezie. Voor Calches dient men `de Synode-voorzitter Bogerman en zijn medepredikanten' te lezen. Uit het citaat blijkt dat ze met name vanwege de volgende punten zeer gebeten waren op Van Oldenbarnevelt:
* Hoe dat hy driest bestond het haylge aen te roeren,
En brack met eenen band 's rycx banden altemael:
* Ia wetten gevende, waer na dat d'outerknechten,
Een hemelsch Godvry volck, sich souden moeten rechten:
* Afslaend een wettige Versameling van papen:
En brengend' om zyn tent vreemd krygsvolck in de Wapen,
Selfs buyten 's Veldheers last: en duysend dingen meer.
Van Oldenbarnevelt had zich inderdaad met kerkelijke zaken bemoeid en dat was hem niet in dank afgenomen. Het opstellen van de Remonstrantie der Arminianen was immers niet zonder zijn medewerking tot stand gekomen. Door het tegenhouden van een Nationale Synode had hij bovendien openlijk stelling genomen tegen de Gomaristen. Voorts was Van Oldenbarnevelt ook nog eens voorstander van zeggenschap van de wereldlijke overheid in kerkelijke zaken, waardoor wat aanvankelijk een kerkelijk geschil was, een politieke kwestie werd. Inzet van het politieke conflict was de vraag of de staat macht over de kerk heeft, of de kerk macht over de staat.
De uitvaardiging van de 'Scherpe Resolutie' door Van Oldenbarnevelt was dan ook olie op het vuur geweest voor de contraremonstranten. Van Oldenbarnevelt en de zijnen, zo meende men, probeerden door het verbieden van een synode en door het instellen van waardgelders macht uit te oefenen over de kerk!
Een derde anachronisme is volgens Van Broekhuizen het volgende:
Den held die onlangs vrijde uw dier verpande steden. te weeten, den Briel, Vlissingen en Rammekens. hoe gelijkt dit naar de zaaken van Palamedes? of wat steden hadden de Grieken in die tijd verpandt? (p. 11).
In Vondels treurspel wordt de toespeling op de pandsteden in het vierde bedrijf in de mond gelegd van Nestor (vss. 1766-1773). Nestor betoont zich zeer pessimistisch over de schadelijke gevolgen die het doodvonnis tegen Palamedes met zich mee zal brengen voor Griekenland:
Op hoven schoon van bou, noch steden trots van muur
Men sloopt men slecht'et al op dese onsalige uur:
Mwat langsaem is geklommen.en velt geswind ter neêr,
Gaet Grieken ruckt om veer die suyl der vorstendommen,
Den Atlas, die 't gebied met sijne schouders schraeght,
En onverwickelyck dat groot gevaerte draeght:
Die onlangs heeft gevryd uw' dierverpande steden.
De vraag die Van Broekhuizen stelt, is retorisch. De Grieken hadden in die tijd geen steden verpand. Deze passage heeft niets te maken met het Griekenland ten tijde van Palamedes. Ook hier wordt duidelijk verwezen naar een gebeurtenis uit de zeventiende eeuw. Den Briel en Vlissingen met het slot Rammekens waren in 1585 aan de Engelsen verpand in ruil voor Engelse hulp, en in 1603 was Van Oldenbarnevelt als gezant naar Engeland gegaan om daar koning Jacobus I te bewegen om af te zien van een vrede met Spanje. Dan zou de Republiek immers een bondgenoot verliezen! Dit lukte helaas niet. Wel slaagde Van Oldenbarnevelt er toen in om Jacobus ervan te weerhouden de pandsteden aan Spanje af te staan. Later, in 1616, wist Van Oldenbarnevelt met de Engelse koning een overeenkomst te treffen waarbij de pandsteden, die Engeland nog bezet hield, tegen gunstige voorwaarden werden ingelost.
De drie door Van Broekhuizen gesignaleerde anachronismen laten zien dat Vondel duidelijk toespelingen maakte op de politieke gebeurtenissen in Holland. De algemene indruk die de tijdgenoot bij lezing van het stuk kreeg, moet zijn geweest dat niet de Griekse held Palamedes er de hoofdrol in speelde, maar de Hollandse `held' Van Oldenbarnevelt.
Dit nu verwerpt Van Broekhuizen omdat het anachronismen zijn. Hij betoont zich daarmee een waardig navolger van Pierre Corneille die in zijn drie `Discours du poëme dramatique' betoogde dat hetgeen tegen de `autorité de l'histoire' ingaat niet `vraisemblable' is.13 Vandaar dat Van Broekhuizen zoveel waarde hecht aan wat uit de oudheid over de Palamedesfiguur overgeleverd is.
De `Discours' van Corneille verschenen in 1660. De Palamedes evenwel dateert van 1625. Het is dus niet verwonderlijk dat Vondel de waarschijnlijkheidseis van Corneille is ontgaan. Met andere woorden: Van Broekhuizen toetst Vondels stuk aan voorschriften die in 1625 nog geen geldingskracht hadden, en doet alsof die voorschriften eeuwigheidswaarde hebben. Van Broekhuizen is een criticus die een stuk dat tientallen jaren eerder is geschreven, aan de hand van de literaire normen van zijn eigen tijd beoordeelt. Van anachronisme gesproken!
Van Broekhuizen kon dus niet van Vondel vergen dat deze precies `in het spoor der oudheid' bleef. Erger nog, onze vereerder van de klassieke oudheid ontkende tevens het satirische karakter van het stuk. De satire stelt nu eenmaal haar eigen eisen en die zijn eigentijds gericht. Men hoeft zich alleen maar voor te stellen dat Vondel zijn satirische drama herschreven zou hebben in de door Van Broekhuizen zo vurig gewenste zin. Een vreselijke gedachte! Alle pit zou uit de Palamedes zijn verdwenen.
Daar zat toch werkelijk niemand op te wachten, tenzij wellicht een aantal leden en bewonderaars van `Nil Volentibus Arduum'. Maar dank zij Van Broekhuizens kritiek beseffen we nu ook iets beter waarom niemand uit die kringen ooit iets `pittigs' op papier heeft weten te zetten.
NOTEN
1 | Joost van den Vondel: Palamedes, Ingeleid en geannoteerd door N.C.H. Wijngaards. Zutphen, [z.j.], p. 36. |
2 | Ibidem. |
3 | In de erop volgende jaren verschenen er drukken in 1630, 1634, 1640, 1642, 1645 en 1652 en daarna nog in 1660, 1663, 1664, 1668, 1671 etc. (Ibidem, p. 37). |
4 | Deze kritiek is nooit gepubliceerd, maar berust in handschrift in de UB Leiden. Het handschrift is samengebonden met een gedrukt exemplaar van J. van den Vondel: Palamedes Of Vermoorde onnozelheit. Amsterdam: Abraham de Wees, 1652. Signatuur: Libri annotati 763 C 14. Zie over dit handschrift J.H.W. Unger: "Vondeliana IV, Palamedes". In: Oud-Holland, 6 (1888) p. 51-90. |
5 | Unger, p. 58, noot 4. |
6 | B.P.M. Dongelmans: Nil Volentibus Arduum: Documenten en Bronnen, Een uitgave van Balthazar Huydecopers aantekeningen uit de originele notulen van het Genootschap. Voorzien van een inleiding, commentaar en een lijst van N.V.A.-drukken door - . Utrecht, 1982, p. 8, pp. 146-147 nr. [326]. |
7 | De gegevens over de Griekse held Palamedes zijn ontleend aan Pauly's Realencyclopedie der classischen Altertumswissenschaft. Neue Bearbeitung begonnen von G. Wissowa, fortgeführt von W. Kroll und K. Mittelhaus, Unter Mitwirkung zahlreicher Fachgenossen hergestelt von K. Ziegler. Stuttgart enz., 1894-1972, kolom 2500-2514. |
8 | Aristides, P. Aelius: The complete works. Volume I. Orations I-XVI. With an appendix containing the fragments and inscriptions. Translated into English by Charles A. Behr. Leiden, 1986, p. 241. |
9 | De steniging van Palamedes gold in de hele Grieks-Romeinse oudheid als het schoolvoorbeeld van de gerechtelijke moord (Pauly, kol. 2503, noot 7). Dit zal voor Vondel zeker geprikkeld hebben om juist de Palamedesstof te kiezen. |
10 | P.C. Molhuysen, P.J. Blok, Fr.K.H. Kossmann e.a., red.: Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek. Leiden, 1911-1937. Deel 5, kol. 384-393. |
11 | Te vinden in Vondel, p. 9-11, noot 4. |
12 | Commentaar in de z.g. Amersfoortse uitgave (1705) "uit 's dichters mondt opgeschreven": Dit zeggen slaat op den slag by Nieupoort daar dat afsteken der schepen geschiedde door 's Veltheers last, om moedt uit wanhoope te trekken (Vondel, p. 63, noot 1). |
13 | P. Corneille: `Discours de l'utilité et des parties du poëme dramatique'. In: P. Cornelille: Théâtre complet. Texte préfacé et annoté par Pierre Lièvre, édition completée par Roger Caillois. [Paris], 1950. 2 dln. (Bibliothèque de la Pléiade, 19, 20). Zie dl. 1, p. 7. |