HISTORIE VAN BROER CORNELIS ADRIAENSEN VAN DORDRECHT (1569) [10]

Tekstuitgave door Johanna Fenyn en Dirk Smout

Samenvatting van de voorgaande aflevering

Op 23 maart 1567 beginnen de preken van Broer Cornelis over het sacrament van het Priesterschap. Al die priesters en monniken, meent hij, die men tegenwoordig hun gelofte van kuisheid ziet breken, doen grotere zonde dan de bedrijvers van incest, homoseksuele liefde en bestialiteit. Keert zich tegen de cassandrianen die zeggen dat de kerkelijke geboden niemand in geweten verplichten. Oppert zijn vermoeden over de identiteit van Stephanus Lindius dat daaronder drie, vier of vijf Bruggelingen schuilen waarvan hij er sommigen zelfs hier ziet staan. Keert zich tegen Cassander en zijn De officio pii viri, met name de uitlatingen hierin over het geloof, het doopsel, de heiligenbeelden en de eucharistie. Volgens Broer Cornelis gaat het daarbij niet om `adiaphora' (zaken die geen aanleiding hoeven te zijn tot confessionele geschillen), maar om de kern van het geloof. In de tweede brief van Lindius, die de cassandrianen nu samen met de eerste in druk hebben laten verschijnen, is sprake van de lekenkelk. Op het Concilie van Trente zou men voorgesteld hebben dat de leken tijdens de eucharistie uit de kelk mogen drinken, ook de bisschop van Ieper (Maarten van Riethoven of Rithovius) steunde dit voorstel. Dit zijn allemaal leugens, volgens Broer Cornelis. Tirade tegen het trouwen van priesters en van nonnen, dat reeds op het Concilie van Chalcedon (in 451) is verboden. Over het sacrament van het Priesterschap preekte hij tot 1 april.

Op 28 maart, Goede Vrijdag, vergelijkt Broer Cornelis de verraderlijke kus van Judas met het verraderlijke gedrag van Lindius tegenover hem. Gelukkig moet men nu een eed van trouw afleggen aan de rooms-katholieke kerk. Daardoor zullen de verraders wel bekend worden, en de wederdopers meteen, want die mogen geen eed afleggen van hun geloof.

Op 1 april, de dinsdag na Pasen, preekte Broer Cornelis in de O.L. Vrouwkerk, waar hij de hele Vasten door had gepreekt. Op 23 maart had Valenciennes zich overgegeven, waarop door de regeringstroepen de gruwelijkste wreedheden aldaar werden bedreven. Broer Cornelis merkte hierover op dat de inwoners van Valenciennes nog een veel erger lot verdiend hadden.

Op 6 april beëindigde Broer Cornelis zijn preken in de O.L. Vrouwkerk over de zeven sacramenten en zette in de minderbroederskerk zijn preken over de psalmen op de oude voet voort. Preekte over alle gruwelijkheden die sinds 1517 in Europa tegen de katholieke godsdienst hadden plaatsgevonden. De verwoesting van de tempel te Jeruzalem werd erbij gehaald om te laten zien dat dergelijke verschijnselen niet nieuw waren en `tirannen' uit de klassieke en christelijke oudheid zoals Heliodorus en Julianus Apostata werden vergeleken met Brederode.

Op 13 april bleek dat vanaf 8 april calvinisten en lutheranen bij duizenden uit Antwerpen waren gevlucht naar Engeland, Duitsland, Oostland of het Baltische Zeegebied en elders. Het gerucht ging dat velen reeds onderweg door het gerecht werden gearresteerd en opgehangen. Broer Cornelis moedigt vanaf de kansel het hangen aan.

Op 20 april betoont Broer Cornelis zich ongerust over Brederode in Holland, die over 7 à 8000 man voetvolk beschikt en over enkele honderden ruiters die hij uit Gelre heeft gekregen door bemiddeling van de twee heren van Batenburg. Meldt ook dat Amsterdam onder Brederode in oproer is. Beschouwt dit als gokken op alles of niets van de kant van Brederode.

Op 4 mei waarschuwt hij voor de samenzwering die onder leiding van Brederode tegen de katholieken op touw is gezet. Jan Denijs, die te Oosterweel gevangen is genomen, heeft bekend dat het plan bestond om alle priesters, monniken, nonnen, begijnen en alle overheidspersonen die koningsgezind waren, te vermoorden.

Op 18 mei meldt hij verheugd de arrestatie van de twee heren van Batenburg, die samen met honderd edellieden en in het genot van geroofd kerkgoed naar Emden wilden vluchten. God heeft in zijn barmhartigheid ons katholieken niet in de ellende willen storten, al heeft Hij een beeldenstorm toegestaan in dat edele Holland. De kerkelijke bezittingen die de verraders op hun vlucht wilden meenemen, zijn nu gelukkig terug in onze handen. Nu is Brederode gevlucht naar Emden en Bremen: laat hem daar nu met bedelen zijn kostje bij elkaar harken als een echte geus. Die geuzen hebben hun naam waarlijk niet verkeerd gekozen.

Op 8 juni keert hij zich teleurgesteld tegen het plakkaat dat op 24 mei in de naam van de Koning te Antwerpen was uitgevaardigd. De bepalingen in het plakkaat zijn veel te slap. Men moet de ketters veel gruwelijker straffen. Weg met de matiging in dit opzicht!

Op 12 juni werden in reactie op de schandelijke preek van 8 juni veel exemplaren van een spotrefrein verspreid dat volledig wordt opgenomen in de tekst. In vier strofen van zeventien versregels wordt de geselaffaire nog eens grondig uit de doeken gedaan op het getuigenis van een man wiens nicht lid was geweest van Broer Cornelis' geheime genootschap.

Op 15 juni is Broer Cornelis in alle staten over het refrein. De maker ervan zoekt hij onder de cassandrianen. Maar wanneer de hertog van Alva in het land is, zal hij ervoor zorgen dat het hun zal vergaan als het de bode van Doornik onlangs is vergaan: zijn tong werd uitgerukt, zijn hand afgehakt en hij werd levend verbrand. Tirade tegen Cassander en De officio pii viri. Voorts tegen de sekte der cassandrianen en lindianen, waar deze stad van Brugge vol van is.

Op 24 juni preekt Broer Cornelis over het doopsel van Johannes. Betoogt dat op grond van Handelingen van de Apostelen 19:3-5 de kinderen die reeds zijn gedoopt (maar op ketterse wijze), voor de tweede keer op een katholieke manier gedoopt mogen worden. Die kinderen waren immers slecht gedoopt. Geeft als voorbeeld hoe sommige geuzekinderen in een hagepreek waren gedoopt en onmiddellijk zo zwart als raven werden, andere kinderen verloren hun ogen, anderen hun oren en krijsten als baarlijke duivels.

Op 13 juli neemt Broer Cornelis alvast afscheid van de geuzen in Brugge, ja in heel Vlaanderen, want de hertog van Alva is in Luxemburg aangekomen. Zie ze nu allemaal lopen! Zweert dat hij nu op elke tegenstander die hem in brieven en spotverzen heeft aangevallen, weerwraak zal nemen. Het zal hun spijten dat ze ooit zijn geboren!


[VERVOLG VAN DE SERMOONEN]

Den 20. Julii hadde hem B. Cornelis in zijn sermoon bijster qualick, om dat de Gubernante den 17. Julii van Antwerpen alsoo vertrocken was sonder meerder wrake te doen, segghende: Ba besiet doch, hey om twintich of dertich diemen daer Tantwerpen an een galghe mach ghehangen hebben, ismen ghepayt.
Ou, is dat Justicie ghedaen naer advenant van die afgrijselickheyt, Goddeloosheyt, outraje, force, cracht, ghewelt, en alderhande abominabele boos-[160r]heyt, snootheyt en dullicheyt, die in dat gruwelicke Babilonien, in dien helschen duyvels poel, of put van alder werelt vuylicheyt?
Hets, tis om uutsinnich dul te werden. Ba ou, in dien dat Duc dAlve van ons Conincx weghen, gheen andere justicie of wrake soude doen, (over de iniurie ende blasphemie die Godt in dese landen ghedaen is, ende over die rebellie, vileynicheyt, ende wedersporricheyt die tegen den Coninc bedreven is, ende over die versmaetheyt, violencie ende verdruckinghe die over ons gheestelicke gheschiet is) dan die Gubernante, dan de Guberneurs, en dan die Magistraten doen, ba soo belove ick ende vercondighe u lieder, dat Godt het helsche vier met Sulphur, of swevel, peck en terre vanden Hemel senden moet, ende verslindent, verbrandent, versmoorent, en vernielent al, de goede met de quade, beschuldich of onbeschuldich, jonck en out. Ba soo siet.

Den sevenentwintichsten Julii seyde B. Cornelis wederomme blijdelick in zijn sermoon: Ba siet doch hoe sy nu Tantwerpen bevreest en bevisten zijn; ba nu schijten sij bynaest in heur broeck, nu Duc dAlve met zijn Spaenjarden comt.
Ja, ist waer? Hey snoo generacie, ba loopt nu inde wapenen. Ou, ba waer blijft ghy nu met u gheroep: Vive le Gues, Vive le Gues, [160v] Papen uut, Papen uut, ba het sal nu zijn Calven uut, Calversteerten uut. Byloo nu ist Tantwerpen verde ghecommen met de Gueserie, ba sy sullen nu wel twee Casteelen voor een crijghen, ba laetse nu eens de Inquisitie en die placaten aen een galghe hanghen.
Ba, ou, het beste van allen, sij hadden de Moderatie oock aen een galghe ghehangen. Ba tjan, dat mochten sij vrijelick doch wel doen, want seker de Moderacie en dochte niet, sy soude het kersten geloove en die Catholijcke religie ganschelick bedorven hebben, ba daeromme was sy wel hangens weert. Maer die van Antwerpen en meendent noch en verstondent byloo so niet. Ba de moderacie was huerlieder noch al te strange, maer ick wedde dat syse nu niet aen een galghe hanghen souden. Ou, ba sy mochten nu wel willen datse noch soo geluckich waren, datse de Moderacie mochten hebben, of datse dat gemoderierde placaet, gegeven den 24. May lestleden, mochten behouden. Maer ick dincke neense, Duc Dalva salter naer zijn sin stellen, hope ick.
Ba sij sullen nu de oude placaten en de Inquisitie wel met processie, met crucen en vanen wederomme moeten in halen, spijt heurlieder herte. Ja en den Inquisiteur met een Mijter opt hooft, alias mijn Heere de Bisschop van Antwerpen, (ou verstadijt so best?) daerse soo bijster teghen ghespaertelt hebben. Ba och mochten sij doch nu met de [161r] Moderatie ontstaen, hoe blijde soudense wesen, maer neense.
Ou, ba dat ic Coninc ware, ba sij souden tot die oude Placaten noch de Spaensche Inquisitie hebben, cout que cout, ba of ick en soude gheen Coninck zijn. Ja soo soude ickse ringelen, brillen, en breydelen. Ba de duvel moetse halen die van Antwerpen. Ba fy dat icker my soo gram in make, want sij zijns niet weert, datse so en zijn.

Den eersten dach Augusti, als b. Cornelis begonste te prediken in de Parochie kercke van S. Salvators, om te gedeuren drij maenden lanc, soo seyde hy: Pou, wat hier in dese stat van Brugghe nu wederomme al te segghen is van dien boosen Conde in Vranckrijcke, dat hy de stat van Mets ingenomen heeft?
Ba, ou, en is dien rabbaut noch niet al uut gheraest, uut gedult, en uut gherebelliert? Ou, wilt hy wederomme tegen God en tegen synen Catholijcken Coninck gaen ligghen walghen en balgen, snooden verrader als hy is. Ba als hier den eenen duvel ghestilt, ghestelpt, en onder de voeten gebrocht is, so sal den anderen duvel daer in Vranckrijcke wederomme thooft uut de asschen heffen, en uut bersten, en weder opstaen tegen het helighe Kersten gheloove en die helige Catholijcke religie. Ba, ou, een mensche soude wel zijn sinnen gemissen in dese vermaledijde roervincken. Ba wat zijnse anders, dese twee hoofden vande Hugenosen en Guesen, dan roervinc-[161v]ken? Datse de duvel vander hellen beede schenden moet, Conde en Brederode, die dese helighe Catholijkce landen, Vranckrijck en Nederlant, in dese desolatie en ruyne of verdervinghe ghebrocht hebben, datse soo doen.

Desergelijcke sermoonen dede b. Cornelis nu voort an seer veel, telcken als hy eenige tijdingen of nieumaren gehoort hadde.
Deen tijt wast, dattet in Vrancrijcke seer gruwelic staet, deur dien dat de Coninc der Calvinisten predicatien verboden heeft, en het Calvinismus of de Calvinisterie gans teenegaer met de wortel uut roeyen wil.
Dander tijt wast: Hey, daer is dien boose Dandelot uut Vrancrijcke naer dat vervloecte Duytslant geloopen, om daer wederomme eenen vermaledijden hoop luysige lereneersgaten voor Conde an te nemen.
Daer naer wast, hoe dat de Catholicken in Vrancrijcke alomme de Hugenosen uut jagen, en wederomme beghinnen doot te smijten.

In September seyde hy, dat de Coninc van Vrancrijcke geboden heeft datmen der Hugenosen kinderen, die vande Calvinisten Predicanten gedoopt zijn, wederomme inde Catholicke kercke sal herdoopen of noch eens doopen.
Daer naer wast, dat de Coninc van Vrancrijc alle de kinderen die vande huwelicken der Hugenosen geboren zijn, voor bastaerden of hoeren en boeven kinderen verclaert en gecondamniert heeft, ten sy dat de ouders inde Catholijcke kercke herhuwen of trouwen.
Daer naer [162r] wast, dat de Coninc van Vrancrijc alle Edel liens die Hugenoos zijn, uut zijn Conincrijc gebannen heeft, en datse al by Conde vluchten, om tegen God en heurlieder Coninc te vechten.
Corts daer naer loefde en prijsde hy den Coninc van Vrancrijcke, om dat hy der Calvinisten predicatien met ghewelt of met den sweerde begonste te doen verstooren, ende om dat hy veel Calvinisten in een predicatie hadde doen doot smijten, ende M. de Songny (onder diens heerlicheyt dat sulcx geschiet was) hadde doen vangen.
Op een ander tijt daer naer wast, hoe dat Conde de stat van Sanlis met fortse gewonnen hadde, en alle Priesters en Monicken doen doot smijten.
Daer naer wast, hoe dat Conde de stat van S. Denijs in genomen, en den Abt met alle zijn Monicken inde kercke voor het ocsael hadde doen hangen.
Voorts hoemen alomme in Vrancrijcke de religieuse of gheestelicke personen de kele begonst af te steken, kercken te raseren, en cloosters te verbranden.
In somma, b. Cornelis en predicte nu voorts niet een sermoon meer daer en moeste yet vande Hugenosen crijch en handel in te passe commen; en dat met sulcke gruwelicke yselicke en afgrijselicke misbaren, dat een mensche vreesen mochte; somtijts met sulcke deerlicke beclagingen dat veel menschen uut compassie of medelijden weenden.

Den 10. Augusti quam B. Cornelis met een sonderlinge blijschap op den predicstoel, [162v] seggende met eenen lachende mont:
Ou, ba ick wiste wel dat dit ghemoderiert placaet, dat den 24. dach in May lest leden Tantwerpen ghegheven was, niet en dochte, en daeromme niet lanck ghedueren soude. Ba goeliens siet, het hof heeft dat gemoderierde placaet nu selven over tien of elf daghen Tantwerpen doen herroepen, met ooc alle de placaten die de Gubernante sichtent dese troubbelen of rebellien op de sake vande religie gemaeckt en uutghegeven heeft.
Ba men mach gheen placaten, die teghen de ketters en sectarisen ghemaeckt zijn, moderieren. Ba daerom hadde ickter my over twee maenden so leelick tegen, met goede cause, oorsake en redenen. Want de Coninck en wilt doch niet eens hooren kicken noch hooren vermanen van eenighe Moderacie op de Placaten, die van synen Vader de Keyser Carolus quintus ter saligher memorie, teghen de heretijcken ghemaect, ende van hem (te weten van onsen Coninck) gheconfirmiert zijn. Verstady dat wel?
Ba waer zijnse nu dese refereyn dichters, die daeromme dat vuyl refereyn op my gedicht en achter straten gesaiet hadden, om dat ick soo bijster teghen dat gemoderierde placaet preecte? Ou, ba waeromme en dichten sy of en saien sy nu geen refereyn op my? Ba siet ghy nu selven wel dat sulck gemoderierde placaet niet en dooch, en datment daerom herroept? Hey ghy snoo Cassandria-[163r]nen en Lindianen, als ghy zijt, die my aldus soeckt te plagen en te quellen, dan met brieven, dan met Pasquillen, dan met refereynen, ba ou, wat wildy my quellen en plagen? Ba quelt nu die vanden Hove, die nu tselfde placaet herroepen hebben. Ba soo siet, doet dat en beschijt u, en laet my ongheheygat, dat u de duvel schenden moet, ba fy dat ic telcken so gram werde in die snoo generacie!
Ou, hier quamen oock sommighe van dese lichtvervaerde Catholijcken dier tijt, als ick so bijster teghen dat ghemoderierde placaet ghepreect hadde, in ons Clooster by my loopen, al ontheystert en beroert, seggende:

Och Pater Corneli, wij bidden u om de passie Gods, en vermaent noch en roert vant gemoderierde placaet niet meer. Ba op u lijf, also lief als ghy u leven hebt, wat ghy maect of wat ghy doet, en preect doch vant ghemoderierde placaet niet meer! Ba Jesus, wat soudy maken? Ba y, ghy soudt u selven in grooten last bringhen, ba men soudet te Hove houden voor Crimen lese Maiestatis. Ou, salighe Pater Corneli, ba die vanden Hove souden u commen op eenen waghen binden, en vueren u alsoo ghevanghen naer Bruessel, och Jesus Maria, daerom en roerter doch niet meer af!

 

Ja, ist waer?
Ba, waer sydy nu ghy vervaerde Catholijcken? Ba siet doch eens, ba het schijnt dat ick niet en wiste wat ick preecte. Neen, ick en ben so slecht noch so simpel niet als ghy [163v] meent. Ba besiet nu selven of ick niet wel en wiste dat sulc gemoderiert Placaet niet lanc ghedueren soude? Ba ghy sult corts wel een ander Placaet sien, laet Duc Dalve met zijn Spaenjarden te Bruessel of Tantwerpen zijn. En beyd, en beyd.

Den 17. Augusti seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba, goeliens, die van Antwerpen hebben byloo wederom een nieu ons liefvrouwe beelde gemaect, datse heden met processie deur de stat omme dragen. Ba hoe viandelick of hoe duvelic moet dat die Antwerpensche Guesen en Guesinnen spijten. Ba ou, waer omme en roepense nu niet, gelijcse tjarent deden tot ons liefvrouwe: Siet, Maie Timmermans, of Maie de oude cleercoopighe gaet naer de Luysmart, behangen met Paternosters, goudenriemen, buersen, en alle haar ander vodden. Ba sij sullen heurlieder dat nu wel wachten te roepen, want Duc Dalve is heurlieder nu al te naer op den hals. Ou, ba nu sullen wij Catholijcken wel tien beelden tegen een doen maken, ende in onse Kercken stellen, in spijte van alle Guesen en Guesinnen!
Ba dat sullense daer mede gewonnen hebben met onse beelden te bersten te smijten. Ba niet alleen beelden, maer wij sullen ooc drij outaren tegen een oprechten in spijte heurlieder herte. Hey snoo dieven en verraders, alst zijn. Ba, ou, sij en hebben niemant profijt gedaen, dan beeldesnijders en schilders. Want alomme maectmen wederom [164r] nieuwe beelden en outaertafelen met menichten inde Kercken. Diergelijcken sacramentshuysekens, crucen en vanen, orgelen, coorcappen en casuvels, also schoon en costelic alse oyt waren. Ba dit moeten de vermaledijde Calvinisten al lijden, in spijt heurlieder bachuys, ba datse de moort steken moet. Ou, wat hebbense nu anders daer mede ghewonnen dese beeldestormers en sacramentschenders, dan eenen bast of strop an heurlieder hals, en daer na het helsche vier inde eewige verdoemenisse? Ba so siet.

Den 24. Augusti, als Duc dAlve met de Spaenjarden in Brabant ontrent Loven en Bruesel was, seyde b. Cornelis in zijn sermoon: Ba waer zijnse nu met heur Moderatie dese Moderierders? Ba ghy Wethouders of ghy Magistraten, ick rade u wel dat ghy beghint strange justitie te doen over de heretijcken of ketters en sielmoorders. Ba en ick rade u wel, dat ghy soect uwen paeys te vercrijghen met mijn Heere de Inquisiteur, en dat ghy hem met de helighe Inquisitie, en des Keysers Caroli quinti en ons Conincx helige Placaten opt stick vande heresien, wederomme goetwillich aenveert, wildy wijsselic doen, ba of de duvel vander hellen sal u beschijten.
Want ons Conincx uuterste wille en meeninge is, dat hy alle dese Nederlanden met cracht, macht, en gewelde daer toe dwinghen sal, datse de Placaten van zijnder Majesteyts Vader teghen de Ketters [164v] ghemaect ende van hem geconfirmiert, strangelic sullen moeten onderhouden, ongemoderiert. Ba ou, en dat moet oock wesen, of hier sal anders altijt ey of jonck zijn. Ba fy, al deur wech schijten met die stront Moderatie, ba daer en is geen moderieren an, al eyers inde panne, so en commender geen quae kieckenen af. Ba so siet. Ou, de duvel heeft die bescheten Moderacie versiert ende gefingiert, ba ic vage mijn vuyl bescheten eersgat ande bekackte Moderacie, gelijck ick noch meer geseyt hebbe, ba en daeromme moestmen dat vuyl Refereyn op my maken. Ou dichter nu noch eens een Refereyn op; ba dat u de duvel schenden moet, vermaledijde generacie als ghy zijt!

Den 29. Augusti, als nu de Spaenjarden vier of vijf dagen in Vlaenderen hadden gelegen om binnen de stat van Ghent te commen, ende dat het volck seer beroert en ontrust was, so seyde b. Cornelis in zijn sermoon met eenen verstoorden of grammen moet:
Ou, wat is hier nu aldus veel quaets te segghen vande Spaenjarden? Ba deen seght: Jesus, noyt sulcke afgrijselicke dingen als de Spaenjarden alomme bedrijven, met vrouwen te vercrachten, en met maechden te schenden.
Dander seght: ba noyt sulcke tyrannie en wreetheyt als de Spaenjaerden beghinnen voort te stellen, van rooven, pilleren, stelen, van Guesen doot te smyten, en Guesenhuy-[165r]sen te verbranden.
Hey ghy ondancbarighe generatie, ba wat wildy doch aldus veel snootheyt en boosheyt uut spugen teghen de Spaenjaerden, die hier verren wech commen ghereyst om de helighe Roomsche Kersten Kercke by te staen, ende Catholijkcen te beschermen voor de tyrannie vande Calvinisten, Lutherianen of Martinisten, Herdoopers en alderhande of menigerley andere duvelsche secten! Ba en daeromme commen sy van soo verre, en wagen daer voor lijf en leven.
Ou, ba ghy behoort te seggen en te roepen: Zijt wellecommen helige Spaenjarden. Ou en al ist datse heurlieder een luttelken misgaen, of misdragen, of misgrijpen, ba en acht dat niet, maer dinct datse dat de ongeloovige honden doen, die dusentmael meerder straffe verdient hebben, danmen heurlieder soude connen bedincken of bepeynsen an te doen. Ba blijft ghylieder gerust, en hout u backhuys, en laet de Spaenjarden al doen, want sy weten wel waer dat zijt doen, ba so siet. Ou, ba waer met moedy [sic] u, he? Ba loopt en beschijt u. Ba siet doch hier eens, wat hier al te clappen en te snappen is vande Spaenjarden; ba sy en doen noch niet tgene dat ic over een jaer of langer wel gheprophetiert hebbe.
Ba maer en beyd het is noch vroech, ba ghy sult noch wel wat anders sien, hope ick eerlanck. Ba men salder eeens wederomme beginnen te kissen en te braden, te coken en te smoken, te dolven en te smoo-[165v]ren, te hangen en te worgen, te onthalsen, en te ontleden, also men plochte, naert inhouden van Keyser Carolus quintus placaten tegen de sectarisen ghemaeckt. Ba ou, wat meendij? Ba en soudemen anders met dese Guesen of Calvinisten, en alderhande andere ketters niet omme springen dan soomen nu tot noch toe gedaen heeft, ba sy souden ons noch op thooft schijten, datse so souden, ic versekert u.

Den 31. Augusti seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba zijt willecom ghy hertoge van Alve, ghy Vice Roy du pays bas, of Vice Roy du Royaume de flandres, ghebenedijt zijt ghy die daer compt inden naem des Heeren!
Ja soo wil ick hem grueten in spijt van de gene diet leet is, want ic heb een vertooch ofte advijs gesien van xiii articulen, daer ick onder allen in bevinde dat dese Nederlanden tot een Coninckrijc gemaect sullen werden. Ba ten is nu maer een concept ofte voornemen, maer het sal ten effecte oft ten goeden eynde commen, ba dat versekere ic u, niet tegen staende u lieder bescheten privilegien, die nu al verbeurt zijn. Ou, ba het moet wesen, ba daer en soude anders nemmermeer strange Justicie gedaen werden tegen dese sectarisen. Ba de Inquisiteurs en souden niewers ontfangen werden, dat so en souden.

Den 7. Septembris was B. Cornelis in zijn sermoon seer blijde segghende: Ou, ba dese informacien die nu deur alle de Nederlanden vande Comissarisen [166r] van sHofs wegen beleet of gehoort werden, over de gene die de haechpredicanten of de Ministers, uut Engelant, uut Vrancrijc, van Geneven, van Emden, van Wesel, ende met die Duytsche wagens oft coutsen vol uut Duytslant hebben doen commen, wie daer toe gelt gegeven, wie die onderhouden oft geherbercht ende wie die gefavorisiert heeft; ja ooc van alle de gene die de haechpredicacien gevolcht hebben ende daer in gehout en getrout zijn, ende vande ghene die daer in haer kinderen hebben doen doopen; ba men sal hier deur nu ooc ande wete ofte kennisse gheraken, wie dat raet en daet gegeven hebben om de beelden ende outaren te breken, ende Gods kercken en sacramenten te schenden en te vernielen; ja ooc wie dat gelt gegeven heeft om de wapenen tegen de Coninc aentenemen, om alle Papen, en Monicken, Nonnen, en Baghijnen doot te smijten, ende also alle religieusen te vermoorden en te nieten te bringen; ba het sal nu doch al teffens uut commen, ende ondect werden datter onder den snee verborgen light. Ba nu sullen die beuls oft voetlichters hangemans eerst te rechte werc crijgen. Ba ten mochte niet helpen, also hier een en daer een al druypende deur te spelen. Ou, men moeter al anders met toe gaen danmen tot noch toe gedaen heeft. Ba de Spaenjarts sullen ons leeren hoemen die heretijcken of ketters tractieren sal, byloo sy wetender met omme te springhen, het is heurlieder ambacht. Ba ick hope [166v] datse noch de heele werelt suveren of reynighen sullen van alle dese diveersche heresien en ketterien, daer wy nu seer naer vijftich jaren lanck mede zijn geplaecht en gequelt geweest.
Hey waer zijnse nu dese Pensionarisen, dese befetters van Brugge, die over twee jaren quamen loopen protestieren, en haer stellen teghen die informacie van mijn Heer de Inquisiteur? Ba datse nu commen protestieren en spartelen tegen dese informacie, luysige esels alsse zijn. Maer neen, sy sullen heur dies wel wachten, sy gaen nu al siende gelijc pissebedden. Byloo die man met die roede is commen uut Spaenjen, die en sal op protestieren noch op privilegien passen, dat hy so en sal.

Den 14. Septembris, naer dat de Grave van Egmont, ende de Grave van Hoornen den negensten dach in Septembris van Duc dAlve ghevangen waren, seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba goeliens, wat duncter u nu af? Ou, ba gaet dit treffelic toe, he? Ba is dit den intrede, int beghinsel, wat salt dan noch wel metter tijt werden? Ja, en beyd en beyd!
Ba als ick nu corts voorby tvleesch huys ginc, ende eenen vleeschhouwer daer een schaep sach dooden, beginnende ten eersten ant hooft peynsde ick: ja, ba so salder onsen Duc de Alve ooc mede moeten te wercke gaen, ba hy sal oock also eerst ande hoofden moeten beginnen, soudet wel gaen, of ten soude anders al niet doghen.
Nu het is ghenoech daer af, [167r] want wy en willen hier niet lange noch veele met groote Heeren besich staen. Goeliens ic vercondige u, datmen in alle Kercken het weerdige Sacrament omme dragen sal deur elcke Parochie, Godt danckende en lovende vanden wijsen voorsienigen raet daer hy onsen Christelicken Catholijcken Coninc mede regiert; God ooc biddende dat hy onsen Coninc op de Zee, om uut Spanjen hierwaerts in dese Nederlanden te commen, geluc en voorspoet verleenen wil, ende hem laten geraken tot zijn helich voornemen, dwelcke is, dat hy (gelijck den Catholijcken Coninc van Vranckrijck ooc voor hem ghenomen en begonnen heeft, zijn Conincrijc te suveren en te reynigen van die Calvinisterie) dese Nederlanden, die deur dese menigerhande ketterien so jammerlick geinfectiert, verdorven en gecorrumpiert zijn, wederom genesen, suveren, ende in haren eersten ouden staet bringen mach, tsy deur cracht, gewelt, of ander middel, alsoot noot wesen sal.
Och goeliens, nu siet ghy emmers wel dat de Heere Jesus, ende den heligen Geest deur mynen mont gesproken hebben, dat icket so al hebbe weten te prophetieren datter nu geschiet, daer ic so veel quellinge en crusen om heb moeten lyden. Ba besiet doch nu eens of sy niet alle en varen gelijc ick geprophetiert hebbe. Ba goeliens wy mogender wel in zijn verblijt, dat onse gesworen vianden nu aldus selven in lyden en in verdriet commen, mits [167v] datse onsen doot ghesworen hadden.
Ba twas al: hey die gheschoren toppen, die Papen, die Monicken, die Nonnen en de Bagijnen, sy moeten al wech, al doot gesmeten, al uutgheroeyt en vernielt zijn: wij sullent wel so rudelicken, soo gruwelicken, soo ijselicken en so afgryselicken anstellen, dat ons Coninck in Spanjen beven en hem vervaren sal als hijt hoort, en dat hijt ons wel al sal moeten consentieren dat wy hebben willen. Ja, ist waer? Wast sulcks dat ghy den Coninck belooft en gesworen had, als hy naer Spanjen trock, en anders op u lieder niet en begeerde, dan dat ghy hem getrou zijn sout in zijn absentie, ende zijn landen houden inde oude Catholijcke religie, hebdy u nu in sulcx gequeten? Ist nu wel geguberniert? Daer af genoech, niet meer!
Och goeliens wilt doch dese processie met devocie volgen en wel hertelick bidden, want de heele Catholijcke religie hanghter an, het is meer dan noot, dat soo is.

Sachternoens seyde b. Cornelis in zijn sermoon: en bey ghy Catholijcken van Brugge, ter goeder trouwen; ou, meent ghijt daer mede al te excuseren, en wilt u laten duncken dat ghy u Catholijckelick gehouden hebt, om dat hier te Brugge geen Beelden noch Outaren gebroken, noch kercken, noch Sacramenten geschent en sijn, noch dat ghy hier geen Papen noch Monicken, noch Nonnen, noch Bagijnen en hebt laten uutjagen?
Ba tis seker waer; y, ghy hebt de eere wel [be-] [168r]waert. Ou, ba de Coninck of Duc dAlve sal antwoorden, waert ghy oprechte Catholijcken geweest, ghy hadt de Predicatien der Calvinisten en herdoopers behooren belet te hebben, die dusentmael arger is geweest dan ofmen die kercken en Cloosters met al datter in is te bersten hadde gesmeten. Ou, want dat waer al recuperable oft wedervercrijgelic geweest. Ba maer so veel dusent sielen, die deur de vermaledijde predicacien inde ewighe verdoemenisse zijn gebrocht, ba die en zijn niet weder vercrijgelic.
Maer dese schult oft cause en machmen op den gemeenen buyc, oft opt corpus vander stat niet leggen, want het Catholijc gemeente was voluntaire en goetwillich genoech om de haechpredicacien om verre te smijten, so dat wel schiene en blieck ande gene die heurlieder eegen namen deden inschrijven om elckanderen getrouwelic by te staen, en quamen anden Magistraet of an die vander wet, ende begeerden consent datmen henlieden maer en wilde toelaten de haechpredicatien op heurlieder plucht te beletten.
Maer neen, de antwoorde was, wat wildy maken? Wildy seditieuse meutmakers sijn, en de stede in roere stellen? Hey, ist waer? Och die antwoorde sal noch roode halsen maken, dat belove ic u. Ja, waren dat meutmakers? Ba een stront in u kinnebacken. Fy schaemt u, ghy geveynsde deurtrocken gheselschap. Ba ten was maer om die groote Monseurs, die groote dobbele bedecte Guesen te complace-[168v]ren of te gelieven, die nu selven in handen en in banden gerocht zijn. Och die onsalige antwoorde en sal niet verswegen noch vergeten blijven. Ba wij hebbense so wel onthouden, dat versekere ick u. Ba daer sullender noch sommighe heur hooft om crauwen om die antwoorde, en beyd noch wat, men en salse also niet laten glijseren noch passeren, of daer soude meer dan eenen barlicken duvel met spelen. Wat meendy dat ons backhuysen eersgaten geworden zijn, die niet en sullen connen spreken? Neen het sal te besien zijn, dat so sal.

Den 18. Septembris predicte B. Cornelis voor tSacraments outaer in S. Salvators kercke, mits dat donderdach was. Wantmen op donderdagen aldaer naer tSacraments Misse een Sermoon doet van den Sacramenten des outaers.
Als hy nu besich was met het seste capittel in S. Jans Evangelie uut te leggen, daer Christus spreect van zijn vleesch te eten, seyde b. Cornelis: Hey waer zijnse nu dese vermaledijde Calvinisten, die met de Capharnaiten vragen: "Hoe cant oft hoe macht mogelijck wesen, dat hy ons zijn vleesch sal te eten gheven?"
Daer op comt nu dien verdomden helschen ketter, heuren Calvinus, en seyt, men moetet geestelic verstae[n]: die woorden die Christus sprict, zijn gheest en leven, het vleesch en is niet nut.
Ist waer? Hey snooden verleyder en valschen bedriegher, met u venijnige subtijle stralen, om Godts sacra-[169r]ment te schenden.
Ou, ba en nu salder commen eenen bedrieghelicken fictus Lindius, en meenen ons wijs te maken dat Calvinus noch wat meer vanden sacrament des outaers houdt dan Zwinglius en ander Sacramentarii, en wilt hem excuseren en verantwoorden, dat hy het sacrament niet en houdt voor ghemeen slecht broot, of voor een naect bloot teecken.
Way, wil ic u seggen Lindius, ghy liechter deur u leugenachtighe kinnebacken an, deur u snoo backhuys en deur uwen hals liechdy daer an, dat ghy soo doet. Ba die duvelsche ketterie en heresie van dien rabbaut, dien boef Calvinus, is emmers alsoo argh, vals en boos, als de ketterie van Zwinglius mach wesen, maer hy comt en wil wat subtijler, wat bedecter, wat deurtrockender daer van schrijven, om dat tschijnen soude of hy bekende en hielde, dat het lichaem Christi gheestelick met den broode ghenut oft ontfangen wierde.
Ba siet doch wat een fantasien en raserien. Hey snooden schelm en verrader met u gheestelick lichaem Christi int bietken broots!
Ba ick segge, dattet lichaem Christi oock gheestelick in eenen koeschete of koestront is. Ja datter niet so vileyn, vuyl, noch abominable op de werelt en is, daer het lichaem Christi niet geestelick in en is. Maer tusschen een koescheet ende een geconsacreerde hostie, is groot onderscheet. Want inde gheconsacreerde hostie is Christus lichaem niet [169v] gheestelick, maer natuerlick, vleeslick, met lijf en met siele, met huyt en met haer, met longher en met lever, en met alle zijn inghewant, alsoo hy van zijn ghebenedijde moeder gheboren is, alsoo hy op aerden gegaen en gestaen heeft, also hy gheten ende gedroncken, ghewaect en gheslapen heeft, en soo hy an den houte des cruces ghehangen en ghestorven is.
Ba dat is Catholijckelick ghepreeckt; laet sien wie daer teghen sal derren kicken, of eens sal derren roeren van een gheestelick lichaem Christi. Ba, ou, wildy het lichaem Christi gheestelick nutten, so eet calsye steenen. Daer ist tlichaem Christi oock gheestelick in; ba soo siet.

[wordt vervolgd]