HISTORIE VAN BROER CORNELIS ADRIAENSEN VAN DORDRECHT (1569) [13]

Tekstuitgave door Johanna Fenyn en Dirk Smout

Samenvatting van de voorgaande aflevering

Vervolg van de middagpreek van 1 november 1567, waarin Broer Cornelis beweert dat alle ketters binnen één jaar zullen zijn uitgeroeid. Want alle katholieke vorsten beseffen heel goed dat we anders barbaarse toestanden krijgen, zoals ten tijde van de Germanen en Hunnen. Vooraleer hij naar Frankrijk ging, bekent Broer Cornelis, was hij er zelf ook niet gerust in, maar nu hij kennis heeft gemaakt met de vastberadenheid van de Parijse katholieken, staat de zaak er weer wat beter voor. Uitval tegen de prins van Condé en de munt die hij heeft doen slaan met het opschrift: Ludovicus Borbonius primus Rex Christianorum. Uitval ook tegen Hendrik van Brederode die in Duitsland soldaten aanwerft. Daar staat tegenover dat de paus een overeenkomst heeft gesloten met de keizer en met de vorsten in Italië, Spanje, Frankrijk en Duitsland om de ketterij tot in de wortel uit te roeien.

Op 2 november (Allerzielen) bewijst Broer Cornelis dat er een vagevuur bestaat met behulp van een anekdote, maar merkt dat er ongepaste hilariteit ontstaat onder de kerkgangers en wijt dit aan de cassandrianen en lindianen. Is optimistisch over het optreden tegen de ketters van de jonge Franse koning (Karel IX, in 1560 op tienjarige leeftijd koning geworden). Weidt uit over het wangedrag en de wreedheid van de hugenoten in Frankrijk. Condé kan zich beter de flagellum Dei noemen, zoals Attila, dan `koning der evangelisten'.

Op 6 november geeft Broer Cornelis commentaar bij Mark. 12:17, Luk. 20:24 `Geeft dan den Keizer enz.' en past de tekst toe op de Antwerpse situatie, waar Alva bezig is het z.g. Kasteel te laten bouwen om de stad onder controle te krijgen. Geruchten doen de ronde dat Brederode zal komen om dit te verhinderen. Broer Cornelis roept de katholieken alvast op tot militair verzet tegen Brederode. In feite was het niet Brederode die op komst was, maar hertog Johann Casimir, zoon van de Paltsgraaf, die met zijn troepen de Rijn afzakte.
's Middags valt hij aan de hand van dezelfde evangelietekst uit tegen de stadhouders, Staten-Generaal, stadsregeringen e.d. met een preek waar hij - naar eigen zeggen - drie weken aan heeft gewerkt.

Op 23 november meldt hij het goede nieuws dat de Franse koning op 11 november (de vooravond van St.-Maartensdag) het leger van Condé in de buurt van Parijs vernietigend heeft verslagen en dat Condé zelf daarbij is gesneuveld, wat onjuist is. Van Nederlandse kant is Jean de Ligne, graaf van Aremberg en stadhouder van Friesland, namens de Spaanse koning naar Frankrijk gestuurd om met een strijdmacht de hugenoten te treffen. B. Cornelis wijst de kerkgangers op zijn profetische gaven: in de preek van 1 november heeft hij dit immers allemaal al voorspeld. Over zijn uitval tegen de stadhouders, Staten-Generaal en stadregeringen is inmiddels geklaagd bij het Hof in Brussel, maar hij vertrouwt op Alva. Hij heeft immers met zijn preken in Brugge al twintig jaar ervaring en men kent hem als `kruidje-roer-mij-niet'. Voorspelt opnieuw de uitroeiing van de calvinisten in Nederland, op de wijze zoals nu in Frankrijk gebeurt, namelijk met wortel en tak. Ook de kinderen mag men niet sparen, evenmin die van de cassandrianen, van het Huis der Liefde en libertijnen. Vooral zal men met de schoolmeesters moeten afrekenen die het ketterse gif in de kinderen planten.

Op 30 november blijkt Broer Cornelis geschrokken te zijn van de reacties die zijn schandelijke preken hebben veroorzaakt. Hij verdedigt zich eerst door erop te wijzen dat zeggen en doen twee verschillende dingen zijn. Hij kan zijn woorden niet wikken of wegen, men moet de strekking in het oog houden. Bovendien, paus Alexander III ging weleer ook flink tekeer tegen keizer Frederik Barbarossa, dat is nu eenmaal het privilege van de geestelijkheid. Hij becommentarieert vervolgens Matt. 24:4-5 over de voortekenen der laatste dagen (met name, over de valse profeten, onder wie Broer Cornelis de ketterse predikanten verstaat).
's Middags keert hij zich vooral tegen het Huis der Liefde, omdat David Joris en Hendrik Niclaes zeggen dat zij Christus zelf zijn.

Op 7 december becommentarieert hij Matt. 24:6-7, over het voorteken van de gewapende opstanden, en past dit toe op het optreden van de Duitse wederdoper Thomas Münzer, die de boeren tegen de overheid opzette. Weidt uit over de opstanden van de wederdopers, de zwinglianen, de lutheranen, anglicanen, Schotse en Franse calvinisten. Gaat in op de dreiging die van Brederode uitgaat, die gesignaleerd wordt in Kleef, Emden, Bremen, Wezel en verder in Duitsland.
's Middags staat hij stil bij het derde voorteken der laatste dagen, namelijk de vervolging der christenen, en past dit toe op de gruwelijke martelingen die de ketters de geestelijkheid laten ondergaan. Voorziet dat dit ook zijn eigen lot zal zijn, als ze hem te pakken krijgen. Bespot de martelaarsboeken die in ketterse kring worden samengesteld, want de katholieken tellen de laatste zes jaren meer martelaren in hun kring dan de ketters de laatste vijftig jaar in de hunne.


[VERVOLG VAN DE SERMOONEN]

Den viertiensten dach Decembris leyde B. Cornelis het vierde teecken uut, te weten: Ist dat yemant u dan segghen sal: Siet, hier is Christus in de woestyne, oft in de wildernisse, oft daer in dat huys, [200v] soo en willet niet ghelooven, want daer sullen opstaen valsche Christenen ende valsche Propheten, ende sy sullen groote teeckenen ende wonder wercken doen.
Hier riep B. Cornelis met blijtschap: Ou, en hebben wy dit met onse ooren niet ghehoort, dat de Herdoopers seyden: "Comt, hoort hier prediken int Gruythuys bosch, daer is Christus te recht te vinden". Der gelijcken riepen die Calvinisten: "Ba, comt en hoort op ons velt by Male, of achter het vliegende peert, ofte op velt by Sevecoten prediken, daer is Christus te recht te vinden". Diergelijcken riepen die Martinisten: "Ba, comt en hoort buyten Antwerpen opt Kyel, of te Honscoten prediken, daer is Christus te recht te vinden". Jesus, wat een betoovertheyt, ja lieve Heer, wat een dullicheit en besetenheyt is doch dit geweest? Ba fy, aie, my walcht dat icket eens overpeynse. Ou, ba, my verwondert dat ghylieder u niet en schaemt tot achter in u poorte.
Ba, fy, ten soude my so seere niet spijten, dat ghy lieder doch gebeyt hat alsulcke valsche Christenen of valsche propheten achter tgat naer te loopen, tot dat sy yewers doch een cleen myrakelken ghedaen hadden. Ou, ba, alsser sulcke beghinnen te commen die Miraclen of wonder teeckenen doen sullen, hoe sult ghy dan loopen? Ba, dan sult ghy loopen of ghy tvier int gat hat. Ba, fy, fy, dat ghy u soo hebt laten verdullen en betooveren van sulcke lusighe botte viercante [201r] esels! Wat was doch uwen Luther, met zijn viercant boeren aensichte? Wat was doch uwen Calvin, dat deurtrocken Advocaetken? En uwen Mennon, dien gheveynsden hypocrijt? Ba, gheen van heur allen en soude niet een arm crepel peert hebben connen ghenesen. Ba, hadde doch uwen Hermannus soo veel abelheyt gheconnen, dat hy my van mynen rooden neuse een witten neuse hadde connen maecken!
Ba, eylacen, uwen Calvinus hadde gheerne eens een myrakel gheproeft te doen, maer ten wilde byloo niet lucken: hy hadde eenen armen man met ghelde daer toe ghehuert, dat hy hem ghelaten soude of hy cranck ware, ende ghestorven hadde, ende hem alsoo in een doode kiste laten leggen, tot dat hy opt kerckhof ghebrocht wierde om te begraven als cacx. Ende dan soude Calvinus onverhoets commen, ende hem als cacx vander doot verwecken. Maer als Calvinus op de kiste clopte, segghende: "Richt u op vander doot, ende wert wederom levende", soo en verroerde hem de man niet. Tjan, het wijf van den man dit siende, wert verschrickt, brack de kiste met cracht open. Siende dat haer man doot was, stelde sij daer een keel op, roepende, crijsschende ende schremende: "Ghy moordenaer, ghy dief, ghy verrader, ghy hebt mynen man vermoort!:Hy was levende als ghy hem daer in leydt, en nu is hy doot".
Ba, waer sydy nu, ghy Calvinisten? Ou, hoort [201v] ghy dat myrakel wel? En bey, wat ramp gaet my over? Ba, ick heb staen segghen, dat dese nieuwe valsche Propheten gheen myraclen consten doen. Ba, Jesus, ick suffe. Want Calvinus conste wel van levende liens doode maken. Ba, conste hy dat, so soude hy ooc wel van siende liens blende gemaect hebben.
Ba, uwen Luther heeft oock somtijts (seyde hy) willen myraculen proeven te doen, maer eylacen, ten wilde ooc niet lucken. Nochtans het verwondert my dat hy niet altemits een vremde grille en bedrief, van eenighe bedrieghelicke guchelingen of tooverien; mits dat hy vanden duvel ghegeneriert, ghewonnen, of ghemaeckt was, alsoo zijn moeder selfs bekent heeft. Ba, dese dinghen zijn warachtich, ten zijn gheen fabelen, tjan. Ba, ick gheloofse alsoo vastelick alst Helich Evangelie, want ick hebse in boecken ghelesen van weerdighe treffelicke mannen van groote autoriteyt, die gheen beuselen ofte leughens en souden willen hebben schrijven. Daerom, laet sien offer yemant soo stout sal wesen, die hier eens teghen sal derren kicken, ba, ick soudet hem wel verleeren, dat ick soo soude, dat belove ick u. Daerom yegelick sien toe. Ba, soo siet.

en .21. Decembris hadde B. Cornelis drij of vier oorsaecken om wonderlicke sermoonen te doen.
De een oorsaecke was, om datter groote murmuratie onder tvolc was [202r] deur dien dat de Commissarisen van Sconincx wegen die goedingen beschreven van de ghevluchte Calvinisten, om te confiskeren, twelcke teghen de privilegien der Burgheren van Brugghe soude zijn.
Die ander oorsake was, om dattet volck seer murmereerde over de Spaenjarden, mits dat sij die Burghers van Ghent, als daer vier Beelde brekers gehangen wierden, sommich volck op een banck staende om sulcx te sien, ende dat die banck brekende, tvolck over hoop viel - daerom also - sonder reden doot smeten.
De derde oorsake was, om dat diergelijcke murmeratie ooc ondert volc was, deur dien dat de Spaenjarden de Burgers van Doornick ooc also sonder reden tyrannichlic dootsmeten, met noch een deghelick Burger, om dat hy een Spaenjart deursteken hadde, die zijn huysvrou vercrachtichde.
De vierde oorsake was, om datmen seyde, datter tusschen den Coninc van Vrancrijc ende den Prince van Conde, van paeys ghetracteert wert, daer in dat alreede geconsenteert was, dat de Calvinisten deur geheel Vrancrijc souden mogen openbaerlic prediken, ende heur religie exercieren.
Smorghens seyde B. Cornelis in zijn sermoon: Ba, goeliens, daer hebben vander weke drij of vier seer oude mannen met witten hare op heur knien voor my commen vallen met ghevouden handen, my biddende met weenende oogen: "Och eerwerdige pater Corneli, [202v] wij bidden u om den doot dien Godt ghestorven is, dat ghy doch van dese privilegie niet roeren en wilt. Want ghy sullet wederom al int verwert stellen. Sij sullen u wederom willen het preken doen verbieden".
Ja, ist waer? En soude ick daer af niet eens roeren, noch vermanen, nu hier volbrocht wert het ghene dat ic over jaer en dach soo merckelic en soo naectelick voorseyt ende gheprophetiert hebbe, twelcke my soo qualick en soo leelick af ghenomen was? Ou, ba, nu wil icker doch mijn gheheel sermoon op maecken, laet sien wat sijder teghen doen sullen.
Daer ghinck hy tieren ende bassen ghelijck een uutsinnich mensche op den Magistraet ende Pensionarisen al die selfde leelicke propoosten, die hy voortijts van de Privilegien van Brugghe ghepredict of uutgeroepen en uutghespogen hadde, die te walgelick souden zijn hier noch eens te verhalen. Want het was wederom al dat hy in heur Privilegien wilde schijten, en zijn vuyl bescheten gat daer aen vaghen. En datmen heur privilegien aen een galghe soude hanghen, want sij waren al verbeurt, en sij hadden veel quaets ghedaen inde religie. Sij hadden oorsake ghegheven dat de ketters en sectarisen heurlieder op de privilegien verstout hadden, meenende datse heur goet niet en mochten verbeuren. Hier deur waren die privilegien de bederffenisse of den onderganck vant Kersten gheloove, ende vande helighe [203r] Catholicke Religie.
Want ou (seyde hi) dese Ketters, Heretijcken, of Sectarisen, die ghy met u privilegien beschermen wilt, zijn dusentmael argher, snooder, ende booser, dan voortijts die Arrianen, Donatisten, Sabellianen, Pelagianen, Ebioniten, Novatianen, Nestorianen, Manicheen, Eutychianen, Macedonisten, ofte alle andere oude Ketteren waren. Want dese gaen die in alle valsheyt, boosheyt, en snootheyt, verre te boven. Ja, dat en waren maer ketters, ende sij en doolden maer in luttel artyculen vant gheloove. De eene secte hier in, dander secte daer in.
Ba, maer dese Sectarisen van onsen tijt en zijn gheen ketters, of gheen heretijcken. Want het zijn ongheloovige Antichristen, die niet alleene in alle artyculen van ons helich, out, Catholijck, Roomsch, Kersten gheloove dolen, maer zijn Godts vianden, Christus vianden, en vianden van Godts gebenedijde moeder, en van alle zijn Helighen. Vianden van Godts Sacramenten, ende van al dat Goddelick is, of dat Godt aen gaet. Ja ooc bloetdurstighe vianden over Godts Priesters, ghelijck nu wel blijckt in Westvlaenderen, hoe datse daer Godts Priesters de ooren af snijden, ja sommige oock de neusen ende de lippen af snijden. Ba, ou, sij en soecken doch anders niet met heure Tragedien, Comedien, of Batementen, die sij voorstellen, dan het Mahomethismus of die Turc- [203v] ken in kerstenrijck te bringen. Ba, siet doch nu eens, wien ghy met u privilegien wilt beschermen, ende waer voor dat ghy light en loopt of ghy beveesten en bescheten waert. Ba, fy, schaemt u, dat ghy soo verdult en soo betoovert sijt! Ba, soo siet.
Sachternoens leyde B. Cornelis het vijfde teecken uut, ende dat nam hy uut het tweede Capit. des tweeden briefs S. Pauli tot den Thessalonicensen: Niemant en verleyde u in eenigher manieren, want ten sy dat eerstmael die afscheedinghe comme, ende dat gheopenbaert werde die mensch der sonden, die sone des verlies, die teghen strijdt ende op gheheven wert boven al dat Godt ghenoemt, of voor Godt gheeert wert, alsoo dat hy inden Tempel Gods sitte, vertoonende hem selven als of hy Godt ware.
Hier op versuchte B. Cornelis met een seer swaere versuchtinghe, segghende: Och goeliens, desen afval, of dese afscheedinghe werden wij nu eylacen niet dan veel te wel ghewaer. Besiet ende bemerct doch, hoe dat nu alle Princen van Kerstenrijck, deen voor, dander naer, van het helige Roomsche Catholijcke Kersten gheloove af ghevallen zijn, en noch daghelicx af scheeden. Uutghenomen onsen seer Catholijcken Coninck van Spanjen, dat moghen wij wel stoutelick seggen. Want bereet hem de Coninck van Vranckrijck oock niet wel om af [204r] te vallen, als hy sulcken paeys soude hebben gheaccordiert, dat de heretijcken of ketters in zijn Coninckrijck wederom liberteyt souden gehat hebben, om al omme heur Antechrist gheloove, en haer duvelsche Religie openbaerlick te preken ende te exerceren? Dit was voor seker op handen en hy soudet toeghelaten hebben, ten waere dat die straffe brieven van onsen Coninck te tijde ghecommen hadden, daer in dat hy hem geboo[t] toe te sien, dat hy gheenen paeys met de vianden der heliger Roomscher Catholijcke Kercke en maecte, ten ware grootelicx tot voorderinge, om die helighe Catholicke Religie wederom op te richten, en die Calvinisterie, of andere ketterie, gans inden gronde met die wortele uut te royeren. Ba, goeliens, siet nu eens, of ons Catholijcken niet alle hope, alle hulpe, troost, en bystant, om het helige kersten Catholick gheloove, en die helige Catholicke Religie te beschermen, uut dat helighe, salighe, ghebenedijde Spanjen moet commen. Ou, ende dan weten wij Vlaminghen niet hoe wij vileynlick, schandelick, ende versmadelick ghenoech van de Spaenjaerden spreken willen, ghelijckmen nu hier alle dese gheheele weke soo meschantelick en booslijck ghewalcht en ghesmaelt heeft op die Spaenjarden, om dat arm mischief ofte ongheluck dat te Ghent ende te Doornicke ghebeurt ofte gheschiet is. [204v] Ou, ba, maer te goeder trouwen, is dat ooc soo grooten sake daermen dus bijster veel quaets en leelickheyts achter de Spaenjarden om moet segghen?
Ba, en eer die Spaenjaerden in dese Nederlanden quamen, hebdy doen malcandere wel selven niet met dusenden te Waterlo, te Osterweel en elders doot ghesmeten? En of de Spaenjarden in dese landen niet gecommen waren, soud niet noch al tselfde zijn, he? En wie soude het Catholijcke kersten gheloove ende die helige Catholijcke religie beschermt, of wederom met cracht en gewelde alomme ingebrocht hebben, he? Wie soude alle dese sectarisen ghedwonghen hebben, waer het geruchte niet geweest, dat Duc de Alve met zijn Spaenjarden herwarts quam? Verstaedy dat wel? Hey ghy ondanckbaer generacie. Wat wildy dan dus veel Specken, smadden en schabeauwen [lees: schabeeuwen] op die Spaenjarden? Ba, en Speckt ons niet vele, dat raede ick u wel, ghy botte Vlaminghen, als ghy zijt.
Ba, ou, wat waert ghy doch anders, eer ghy met die Spaenjarden ghealieert waert, dan eenen luysighen hoop botte muylen, kerne melck eters, Vlaemsche caes eters, bueter stuten eters, pap eters, ende wey drinckers? Ba, men ghinck hier ghecleet ghelijc wilde wouters, met grof leelick grau pije laken, men en sacher nauwelicx een cleet van gerverwet [lees: geverwet]] laken. Ba, nu u die broot cruymen wat steken, nu en isser nauwelick een vuyl [205r] jonc dienst wijf, of een beclacte maerte, sy en moet een elle fluweels aen haer bescheten eersgat hebben.
Wat gelt ginc hier in dese landen ooc omme? Ba, men sach hier nauwelick een stuck gouts. Ou, en is u dan alle u wel varen en rijckdom deur die aliancie van Spanjen, of met de Spaenjarden niet gecommen? Ba, wat is hier nu dan te Specken? Ba, Spect u gat, en beschijt u. Ba, wat seghdy my hier af! Ba, siet doch eens! Sy souden hier gaen beginnen te vloecken en te sweren: wy sullen by Godt dese versmachte Specken eens moeten ten lande uut smijten. Ba, soudy? Ba, ja ghy doch, ghy zijtter ooc rechts de liens toe, om de Specken uut te smijten. Ba, ghy light doch nu al omme onder de voeten. Ou, ba, waerom en sluyt ghy de Commissarisen, die u goet commen confiskeren, nu de duere niet voor thooft, hebt ghijt herte? Ba, ghy en zijt maer een hoop poffers, groote blaeskaken, stampers en snorkers. Ba, waert daer mede te doen, daer sout ghy Vlamingen mans genoech toe wesen. Ou, weet ghy wel datmen u in andere landen PoufVlaminck heet? Ba, wat wildy dan veel Specken? Ba, fy, schaemt u in u lieder schijtgat, botte Vlamingen als ghy zijt, en laet de Spaenjarden ongespect! Dat rade ick u wel, dat ick soo doen.
Naer dat B. Cornelis uut dese gramschap weder tot hem selven gecommen was, predicte hy veel slechte grollen en beuselinghen vanden Antichrist, ende daer naer vant oordel, ende [205v] dit was het laetste van zijn sermoonen op het xxiiij. cap. in S. Math. Evangelie.

Den 25. Decembris seyde B. Cornelis sachternoens in zijn sermoon: Nu wil ick alle saken ande een syde stellen, te weten, het preken tegen de Calvinisten, die Papen oorsnijders, en teghen de Lutherianen, Cassandrianen ende alsulcke ketters; maer wil dese Kersdagen alleenlick inde geboorte ons Heeren Jesu Christi tegen dese vervloecte en vermaledide Herdoopers gaen preken, daer dit geheele Vlaenderen, en ooc bysonder dese stat van Brugge overvloedich vol af is, mitsgaders dat die leeren en schrijven dat Godt gheen warachtich natuerlic lichaem van vleesch ende bloet en heeft anghenommen, maer dat het lichaem, twelck Maria die helige moeder Gods ontfangen ende gebaert heeft, maer een geestelic hemels lichaem geweest, dat boven uut den hemel in Maria gecomen is, ende geen vleesch van haren vleessche, noch geen bloet van haren bloede en heeft angenomen.
Ja, ist waer? Hey snoo schudden en rabbauwen, hey valsche arghe boose ketters, als ghy zijt. Ou, ba, en ist maer een geestelic hemels fantastijck lichaem geweest, also ghy Herdoopers wilt versieren, dat Maria die weerde moeder Gods ontfangen heeft, ba, so segge ick u plat uut dat de weerde maget Maria, het selfde lichaem ooc wel soude hebben connen weder achter uut vijsten, gelijc een wint, sonder het selfde natuerlic te baersen; want een wint ende veest can lichtelic achter uut [206r] vliegen, bynaest sonder gevoelen. Ba, also soude haer het geestelijcke hemelsche fantastijcke lichaem ooc wel achter uut gevlogen hebben gelijck een veest. Verstady dat wel? Ghy verdoemde Herdoopers als ghy zijt.
In dit schandelic, oneerbaerlic, vileyn sermoon waren veel van zijn Catholijcken ontsticht, so datter sommige al murmurerende wech gingen, dier gelijcke gebeurde ooc inde naervolgende sermoonen, als hy deser gelijcke oneerbare woorden predicte, twelcke hem geseyt wiert, somen uut dit naervolgende sermoon hooren can.

Den eersten dach Januarii, int jaer 1568, als B. Cornelis vande besnijdenisse Christi, ende vanden naem Jesus, wederomme tegen de Herdoopers predicte, seyde hy: Ou, ba, ic verstaen datter sommige geseyt hebben dat ic irreverentelic of indiscretelic vande weerde moeder Gods gesproken hebbe. Ba, die mijn sermonen niet en behagen of niet anstaen, ba, datse daer uut blijven, want ou, ic preke naer gelegentheyt vanden tijt. Ba, waeromme ist irreverentelic of indiscretelic vande weerde maget Maria die moeder Gods ghesproken? Ou, ba, het zijn saken die natuerlic zijn, om te toogen of om te bewijsen dat sy haren Soon Christus Jesus, waerachtich Godt ende mensche, natuerlic gebaert heeft, gelijck ander vrouwen haer kinderen baersen, en dat sy hem niet quijt en is geworden met vijsten, gelijc een wint, noch dat sy hem van achter niet uut ghekact, noch van vooren niet uut gepist en heeft. Ba, dat is noch [206v] wel wat anders. Ou, wat meendy? Ba, siet doch hier eens. Ba, laet ghy u duncken peyns ick, dat ick niet en weet wat dat ick segge? Ba, neen, ick hebbe mijn tonge in mijn hant. Ba, ick weetse wel te regieren. Dat versekere ick u, dat ick soo doen.

Den 4. dach Januarij seyde B. Cornelis in zijn Sermoon: Och goeliens, ghy hebt voor Kersmisse uut mijn sermoonen wel gehoort, hoe dat ghinder in dat onsalighe west Vlaenderen wederomme horribile, afgrijselicke, enorme ende gruwelicke acten of farcen beghinnen te ghebeuren van dese vermaledide Guesen, die daer de Parochie Papen de ooren af snijden, en dat ter cause (soomen seyt) om datse de Guesen, of Calvinisten kinderen, die vande Haechpredicanten qualic ghedoopt zijn, inde Catholijcke kercken ter Heligher Vonte doen bringhen, om daer de selfde kinderen te belesen, te salven met de helighe Olye, en mettet ghewijede sout, en met speuchsel, en met alle andere Ceremonien, die nootsakelick totten kersten doopsel behooren, Catholijcklick te voldoopen. Mitsgaders dat sulcke kinderen vande Haechpredicanten onvoldoopt zijn gedoopt.
Ou, ba, en salmen daeromme die Pastoren of Parochie Papen en Cappellanen de ooren vanden hoofde snijden? Ja, en de sommighe oock de neusen, en sommighe oock de lippen af snijden? Ba, hier soude den baerlicken duuel vander hellen mede [207r] spelen. Ou ghy Catholijcken, en sult ghy dese verdoemde Guesen aldus laten tyranniseren, rasen, dullen, en verhoeien teghen ons Priesters? Ba, soo is u Godt schuldich te plaghen met alle miserien, evelen, besmetheden, besiectheden, catijvicheden, en met alle maledictien en vloecken.
Daer viel hy wederomme met een gruwelicke gramschap en vileynie op die requesten vande Edellieden en vande vier Leden van Vlaenderen, ghelijc of die al cause waren vant afsnijden der Papen ooren.

Den 6. Januarij was B. Cornelis wederom in zijn Sermoon seer gestoort en vergramt op zijn Catholijcken, segghende: Ba, wat isser doch nu weder al te clappen en te snappen gheweest onder u lieder, om dat ick gepreect hebbe, dat de weerde helige maghet Maria den Soon Gods, en haren Soon Jesus Christus niet uut gekact noch ghepist en heeft? Ba, hoort en siet doch waer dese simpele slechte liens in ontsticht sijn.
Ba, ou, daer en is geen mensche ter werelt, die de weerdige helighe maghet Maria, en waerachtighe moeder Gods, in meerder reverencie, extime, en eerweerdicheyt heeft, dan ic, en die daer grammer of ghestoorder in wert, om dat de ketters van onsen bedroefden onsaligen tijt, de eere vande weerdige moeder Gods soecken te verminderen, dan ick! Ba, daerom hout u backhuys, en laet my preken, alsoo my dat den H. Gheest in stort. Ba, ick en sal u geen he[207v]- resie noch ketterie preken, verstady dat wel? Ou, ba, wat botticheyt en slechticheyt is dit van u lieder! Ba, het schijnt dat ghy meent dat de weerdige maget Maria geen warachtige menschelicke natuere gehadt en heeft. Ba, sy heeft gekact en gepist, gelijc andere vrouwen doen. Ou, wat meendy dat sy het voetsel van haer natuerlicke lichaem uut gesweet of deur de neuse uut gesnut heeft?

"Neen pater Corneli, wy weten dat wel, maer ons dunct dattet van geen noot en is daer af te spreken". Ba, en ist ooc? Ba, hoe wildy dat ick dese vermaledide Herdoopers anders of beter heurlieder ongelijc of heresie betoone, dan dat de weerdige helige maget Maria als na de menschelicke natuere alle andere vrouwen gelijck is geweest, en haren Soon en Gods soon als warachtich mensche ooc natuerlick gebaerst heeft, min noch meer dan als andere vrouwen haer kinderen baersen, uut geweert dat sy inde geboorte en na de geboorte warachtige maget gebleven is. Ba, men mach wel spreken van de menschelicke figuere en nature alst so te passe comt of alst noot is, want sy is Gods schepsel of creature. En al dat den mensche onder ende over gaet, is gods ordinancie, uutgenomen de sonde, die hebben wy van ons selven. Ba, laet hooren of hem yemant van u lieder noch meer met mijn preken moien sal. Ba, so stout niet dat daer noch eens yemant tegen kicke, dat rade ic u wel. Ba, so siet.
Sachternoens seyde b. Cornelis in zijn ser- [208r] moon: Ba, goeliens, och och het gater al verloren in west Vlaenderen. Ba, ic hebbe gepreect dat de Geusen alleenlic de Pastoors, of de Parochiepapen en de Capellaens dooren af snijden, die de Guesen of Calvinisten kinderen noch ter vonte doen bringen, om die te belesen, en al daer toe te doen dat ant kersten doopsel gebrict, mits datse vande haechpredicanten qualic gedoopt zijn, twelc ic u menichmael gepreect hebbe. Maer eylacen, het gater al boven de Parochiepapen en Capellanen. Ou, ba, sy snijden ooc alle andere Priesters, ja ooc de monicken de ooren neusen en lippen af. Hier van dede hi nu voorts een seer jammerlic sermoon, so datter veel volcx, sonderlinge vrouwenpersonen, weenden ende suchten.

Den 11. Janua. quam B. Cornelis met een seer blijde lachende aensichte op synen Predicstoel, ende na dat hy synen teem voleyndet hadde, riep hy: Ba, waer is nu dien boosen Conde, dien Gods viant? Ba, en ist nu niet eenen jenten Primus Rex Evangelicorum, of eersten Coninc vande Evangelischen? Ba, armen Hugenosen Coninc als hy is! Ba, ou, het isser nu in Vrancrijc al uut gehugenoost of al uut gecalvinist. Ba, sy hebben nu moeten met haerlieder Conde de hielen of schoelappen laten sien. Ou, de Coninc van Vrancrijc heeftse bynaest al verslagen. Ba, wy Catholijcken mogen nu wel eens vrolic, verblijt en verheucht wesen deur dese goede nieumaren, die geheel seker en warachtich zijn, sonder eens daer aen te twijffelen, want sy zijn van Raetsheeren [208v] uut Sconincx Hof van Bruessel hier aen de Commissarissen geschreven, diese nu op drij Coningen dach ontfangen hebben, met groote particulariteyt noch daer by, hoe dat Conde met het overblijfsel van zijn legher in een stat meende te vluchten, maer dat men hem de poorten voor zijn neuse sloot, ende dat hy daer van de Catholijcke achtervolcht wert, daer bynaest het geheele restken vande Hughenoosen ghebleven is, soo dat Conde alleen wech geloopen is yewers in Loreynen, en dat niemant en weet waer hy gestoven of gevlogen is.
En bey, ou, waerom en ghectmen nu niet met mijn prophetie of voorsegghinge van Alderheligen dach? Ba, nu sullense heurlieder wel wachten daer mede te ghecken en te lachen. Ba, ten gaetter byloo nu voor de Guesen, of de Oorsnijders, te gheenen lachen of ghecken uut, dattet soo en doet. Maer wat een blijtschap salder in ons Catholijcken zijn, alsmen niet eenen Hugenoos noch eenen Gues meer vinden sal, ja, noch ooc niet eenen Protestant of Confessionist?
Ba, en bey, dat is waer, het beste van allen soude ick bynaest vergheten hebben! Waer zijn nu ooc die seven dusent ruyteren uut Duytslant, en alle die veel dusent voetknechten, die schenen dien boosen Conde te hulpe te commen, daer men hier mette copie in een vuyl bescheten briefken achter straten met liep, van de namen der Duytsche Capiteynen of groote [209r] Lereneersgaten, als kax. Ba, ick wiste wel dattet al beuselingen en leugens waren, gelijck dese Guesen noch meer uut ghegeven hebben, want het waren soo vremde versierde namen. De eene was eenen Zwit Zwats, dander eenen Tits tats, dan eenen Houfs hafs, dan eenen Toufs tafs, en diergelijcken veel ander Potsmartels diemen niet en kende, noch en verstonde, noch noyt meer en hadde hooren noemen. Ba, ic seydet terstont: het sullen seker al bueselinghen en guychghelingen zijn, ten is al maer ghedaen om ons Catholijcken vervaert te maken, en anders niet. Ba, het selfde seyde ic oock als ic nu over tien of twelf daghen metten nieuwen jare in een vuyl geschreven Copieken sach uut commen die hooch Duytsche namen vande ghene die met den Prince van Oranje souden geconfederiert of verbonden zijn, om hem weder met cracht, macht en gewelde in dese Nederlanden te stellen. Ba, ou, en soude dat niet een jent stuck vanden Prince van Oranje zijn, nu het al bekact of bescheten met hem uut gecommen is; dat hy nu boven dien noch een conspiracie en verbondt soude gaen maken met die ongeloovige Lutherianen, die Duytsche honden, teghen onsen Coninck?
Nochtans ick gheloove seer wel, const hy en Brederode, en Hoochstraten, en Culenburch, en de Grave vanden Berge yewers an hulpe of bijstant geraken, datsy daer toe niet te goet [209v] en souden zijn. Want sy soeckent en proevent nu in alle gaten, mits datmen heurlieder goedinghen beghint te confiskieren, gelijcmen de goedingen van dese twee gevangene, Egmont en Hoornen, oock doet. Maer eylacen wie soude hem doch met heurlieder derren moeyen, om te gaen liggen walghen en balgen tegen soo machtigen Coninc van Spanjen, die alle die Coninckrijcken onder hem heeft. Ou, ba, sij souden alleens heurlieder sack te bersten gesmeten en te lande weder uutgejaecht werden, gelijck dien boosen Conde gheslagen ende uut Vrancrijcke verjaecht is.
Sachternoens was B. Cornelis wederom in zijn sermoon seer verstoort ende vergramt tegen de Papen oorsnijders, ende ten lesten seyde hy: Ba, nu wil ic voort aen dese vermaledijde Guesen, of Calvinisten, niet anders heeten, dan Papen oorsnijders, of Papen oorcorters, datse thelsche vier verslinden moet, baerlicke duvels, alst zijn.

[wordt vervolgd]